Verslag der handelingen van den Gemeenteraad te Leeuwarden 1871.
hebben 't welk zonder hoofdelijke stemming aangenomen
wordt.
Vervolgens stelt de Voorzitter aan de orde het voor
stel om" de inning der bruggelden aan de Potmargebrug
tot wederopzeggens bij gaardering te doen geschieden.
De heer Wiersma kan zich in opzigt tot liet beginsel
van gaardering of verpachting der bruggelden niet met de
opinie van burgemeester en wethouders vereenigen. In den
laatsten tijd is "dit punt reeds meermalen ter sprake geweest
en telkens heeft spr. de bezwarendie tegen de verpach
ting der bruggelden werden aangevoerd niet kunnen dee-
len. Toen 't vorig jaar de Vrouwenpoortbrug brak en eene
commissie van deskundigen werd belast met het opsporen
der oorzaak daarvan heeft deze er op gewezendat het
ongeval voor een gedeelte aan de slechte bediening een
gevolg van het stelsel van verpachting moest worden
toegeschrevendoch spr. heeft dit duister betoog niet kun
nen begrijpen en zich in geen geval er mede kunnen ver
eenigen en ook niet durven bewerendatindien de
bruggelden bij gaardering waren geïndde brug niet ge
broken zoude zijn.
Wat het beginsel van gaardering der bruggelden betreft
spr. gelooft, dat dit niet zoo zeer aan de orde is gesteld
en ook niet zoo terloops als het beste behoort te worden
aangenomenen dit zou geschiedenindieii hij zich stilzwij
gend met het voorstel van burgemeester en wethouders ver-
eenigde. Heeft echter dat voorstel het karakter van tijde
lijk °den maatregel te beproevendan maakt spr. minder
bezwaar het aan "te nemen doch indien dit niet het geval is
dan moet hij er zich tegen verklaren. Men moge al bewe
ren dat gaardering beter dan verpachting isspr. is daar
van niet overtuigden zelfs hebben alle vertoogen omtrent
de nadeelen aan eene verpachting verbonden slechts wei
nig twijfel aan de wenschelijkheid daarvan bij hem ver
oorzaakt.
De heer Brunger zal zich ook niet met het voorstel
vereenigen en dat wel op de gronden die daarvoor dooi
den heer Wiersma werden aangevoerd; tenzij het echter
eene proefneming beoogt, iets, waarin spr. geen bezwaar ziet.
De heer van Sloterdijck kan zich met het voorstel
vereenigenook zelfswanneer het niet enkel eene proef-
neming"beoogt. Hij acht het meer als een eerste stap om
tot gaardering der regten aan alle bruggen te geraken
'tgeen door hem wordt wenschelijk geacht, en waarvoor
hij behalve de motiven van burgemeester en wethouders
nog als reden bijbrengt, dat de verpachting min of meer in
strijd is met de bepalingen der gemeentewet. Hij acht het
onnoodig zulks nader aan te toonen, omdat dit meer dan
eens in de dagbladen breedvoerig behandeld is. Intusschen
gelooft spr., dat deze eerste stap werkelijk tot afdoende ver
betering leiden zal.
De heer Rengers meent namens 'tcollegïe van dage-
lijksch bestuur te mogen zeggendat het niet 't voornemen
heeft gehad met dit voorstel een algemeen beginsel te stel
len, maar evenmin het nemen van eenen voorloopigen maat
regel ten aanzien der Potmargebrug. Het valt dus moeijelijk
bepaalde ophelderingen ter zake te geven. Wil men ech
ter het. voorstel beschouwen als een' tijdchjken maatre
gel niets is er tegen daar de raad ten allen tijde op de
zaak terug kan komen. Spr. herinnert slechts, dat het besluit
tot algemeene verpachting bij gelegenheid van de behande
ling eener begrooting genomen is.
De heer Dirks heeft, behalve het door den heer van
Sloterdijck aangevoerde bezwaarnog een ander bezwaar
tegen de publieke verpachtingen wel ditdat men in dat
geval geene zekerheid heeft een persoon te treffendie met
de behandeling der brug vertrouwd is. Met gaardering is
dat geheel anders men heeft het dan in de rnagt een per
soon te kiezendie van de goede bediening der brug
eenige kennis draagt. En dat ait noodig is de onder
vinding heeft dit maar al te wel geleerd. De commissie
van deskundigen heeft zelfs opgemerktdat de slechte be
diening der bruggen voor een gedeelte als oorzaak van het
breken aan te merken is. Daarom vooral is spr. er voor
het stelsel van verpachting te laten varen.
De heer Bloembergen observeert, dat in de verschil
lende verordeningen op de invordering der bruggelden
als begiusel is aangenomen de inning bij wijze van open
bare verpachtingslechts dan wanneer de raad het beter
oordeelt die inning op andere wijze te doen plaats hebben
wordt van dat beginsel afgeweken. Nu gelooft Spr.dat
men het voorstel van Burgemeester en Wethouders moet
opvatten zoodanigdat zij den raad in de gelegenheid wil
len stellenom "te overwegenof er ten aanzien van de
Potmargebrug termen aanwezig zijnhet beginsel van open
bare verpachting niet in toepassing te brengen. Het voor
stel anticipeert dus nietszoodat spr. zou meenen dat er
geen bezwaar bestaat het aan te nemen.
De heer Wiersma meentdat juist het besluit omtrent
de Potmargebrug een prejudice werpt ten aanzien der an
dere bruggen waarvan de verpachting in 1872 expireert.
Voor de gaardering der bruggelden aan de Vlietster- en
Boomsbruggen bestaan redenomdat die in dit jaar ver
nieuwd zullen worden doch deze reden zijn voor de Pot
margebrug niet aanwezigdaar geldt alleen het motiefdat
men gaardering beter dan verpachting achtdat motief tast
dus het beginsel aan van het raadsbesluitwaarbij de ver
pachting als regel gesteld is. Daarom was het ookdat
spr. de Potmargebrug niet in eens met de Vlietster- en
Boomsbruggen behandeld wenschte te zien. Voor 't overige
acht hij het wenschelijkindien de raad omtrent het be
ginsel van verpachting of gaardering zoude blijken van mee
ning veranderd te zijnhet besluit van den raad aan eene
bedaarde herziening te onderwerpen en niet bij eene brug
het besluit niet op te volgenmaar aangaande al de
bruggen volgens een besluit consequent te handelen.
Hierop wordt het voorstel tot gaardering der bruggelden
aan de Potmargebrug met 14 tegen 4 stemmendie van
de heeren Suringar, Wiersma, Brunger en Rooseboom,
aangenomen. De heeren Oosterhoff en Jongsma hadden ge
durende de gevoerde discussiën de vergadering verlaten.
Niets meer aan de orde zijnde, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Verslag der handelingen van den Gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 3
Vergadering van Donderdag den 12 Januarij 1871,
's voormiddags om tien uur.
Voorzitter de Burgemeester.
Tegenwoordig alle leden.
I. Worden gelezen en onveranderd vastgesteld de notulen van
de vergaderingen van 22 December 1870 en 9 Januarij 1871-
II. Door den Voorzitter worden achtereenvolgend ter tafel
gebragt
1. Een voorstel van burgemeester en wethoudersbetrekke
lijk een verzoek van W. A. Janssen om op nieuw in huur te
mogen erlangen de huizinge in dc Groote Hoogstraatlett. II
no. 121.
2. Als bovenaangaande een adres van S. Bergman c. s.ter
zake het houden en mesten van varkens binnen de bebouwde
kom der gemeente.
3. Als boven omtrent het aanbrengen van versterkingen aan
de Prins Hendrikbrug. (Zie bijlage no. 4).
4. Als bovenbetrekking hebbende op de verzoeken van
L. Harmenzon en anderen tot overdragt in eigendom van het
voor beursgebouw bestemd terrein. (Zie bijlage no. 5).
Alle deze voorstellen zijn ter. inzage gelegdom in eene vol
gende vergadering te worden behandeld.
III. Wordt in behandeling genomen het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders op 't verzoek van G. N. Schultz van Haegen om
ontheffing van zijn aanslag in de plaatselijke directe belastingover
1809 van welk voorstel de conclusie luidt
//Den op het tweede suppletoir kohier der directe belasting op
't inkomen ten behoeve dezer gemeente dienst 1809, ten name
G. N. Schultz van Haegen voorkomenden aanslagtot een be
drag van ƒ5.46, oninvorderbaar te verklaren."
De heer van Sloterdijck kan zich niet met de conclusie
vereenigen. Het komt hem voordat in 't onderhavig geval van
geene oninvorderbaar-verklaring des aanslags sprake kan wezen.
Volgens de verordening toch Morden alleen oninvorderbaar ver
klaard dc aanslagen waarvan dc invordering vruchteloos beproefd
is. Bovendien komt het hem voor, dat cr opzigtens deze zaak
en de bepaling van art. 10 der verordening op de invordering
der directe belasting op het inkomen analogie bestaat. Dat art.
regelt namelijk dc wijzewaarop een aanslag wordt vermiuderd
of wel gedeeltelijk kwijtgescholden. Iemand b. v.die een ge
deelte van het jaar buiten de gemeente zijn verblijf houdtheeft
aanspraak op remissie. De beschikking daaromtrent is aan bur
gemeester en wethouders opgedragen ennaar spr. meentbe
hoort dit'ook in casu te geschieden. Immers, het dagelijks be
stuur Merkt mede tot uitvoering van de wet, waar dit vereischt
^ordten aangezien nu de beschikking over het verleenen van
remissie aan héndie een gedeelte des jaars elders hun verblijf
hieldenaan hetzelve is toegekendzoo behoort dit ook te ge
schieden in opzigt tot den reclamantdie tengevolge van zijn
tijdelijk verblijf in de gemeente, ter waarneming eener openbare
betrekking, ten onregte aangeslagen is. Naar sprs. oordeel be
hoort de beschikking op het adres niet bij den raad; maar moet
het tot dat einde aan Burgemeester en m-ethouders worden ge
ren voijeerd Wat den uitslag van de beschikking van het colle-
gie betreftspr. stelt zich voordat deze dezelfde zal zijn als
liet voorstel beoogt. Echter zou het hem 't doelmatigst voorko
men dat, de adressant eerst den aanslag betaalde en dan de
teruggaaf er van vroeg; doch dit behoort geheel aan dc ziens
wijze van 't dagelijks bestuur te worden overgelaten.
Intusschen spreekt het van zelf, dat spr. niet een besluit van
den raad in den door hem bedoelden zin kan provoceren omdat
dit moeijelijk bij amendement geschieden kan. Er zit dus voor
'toogenblik voor hem niets anders op, dan zijn stem tegen
de conclusie uit te brengenen mogt, de meerderheid van den
raad hierin met hem eenstemmig zijndan stelt hij zich voor
een voorstel tot renvooi aan burgemeester en wethouders te doen.
Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant.
De heer Rengers maakt de opmerkingdat burgemeester
cn wethouders tot nog toe de oninvorderbaar-verklaring niet
hebben beperkt tot het geval in art. 19 der verordening op de
invordering bedoeld. Dat artikel schijnt ook geenszins de moge
lijkheid uit te sluiten dat de raad waar een aanslag bepaald
onwettig blijkt de oninvorderbaar-verklaring uitspreekt. Even
wel betreft de opmerking van den vorigen spreker slechts een
formeel verschil en spr. voor zich heeft er geen bezwaar inom
zich bij 't door hem aan de hand gedaan denkbeeld neer te leg
gen omdat de zaak daardoor toch op 't zelfde neerkomtdoch
de opinie, dat de oninvorderbaar-verklaring zich enkel beperkt
tot het geval genoemd in art. 19 kan hij niet deelenen van
daar dat hij gemeend heeft zijne zienswijze ter zake te moeten
kenbaar maken.
Den heer Bloembergen komt het voordatm anneer de
Raad overeenkomstig 't denkbeeld van den heer van Sloterdijck
de conclusie afstemthet verzoek van den adressant zal zijn ge
wezen van de handdaar toch ook al m'ordt het adres aan bur
gemeester en wethouders gerenvoijeerd er voor deze geene
aanleiding bestaat het te behandelen, eenvoudig, omdat het niet
aan hun gerigt is terwijl ook dc verordening hun geene bevoegd
heid geelt in dergelijk geval als het onderhavige eene beslissing
te nemen. Immers, de verordening kent in art. 16 aan burge
meester en wethouders alleen de beschikking toe op de aanvra
gen van hen die in den loop des dienstjaars hun hoofdverblijf
of verblijf elders gevestigd hebben. Spr. zou dus meenen dat het
meer verkieslijk waredat de heer van Sloterdijck onmiddellijk
het voorstel deed om 't adres ten line van beschikking naar bur
gemeester en wethouders te verzenden.
De heer van Sloterdijck merkt op reeds zoo straks te heb
ben gezegd datm'anneer de conclusie verworpen m'erd hij een
voorstel tot verzending van het adres naar burgemeester en Mot
houders zou doen. Hij ziet niet in dat door de afstemming van
de conclusie het verzoek van den adressant zou worden afgcM-e-
zen terwijl hij wat betreft de opmerking van den heer Bloem
bergen omtrent de bepaling van art. 16 der verordening, toe
stem 1 dal strikt genomen volgens dat art. burgemeester en Mot
houders slechts de bevoegdheid zouden hebben te beschikken in
de gevallen dat de belastingschuldigen in den loop des dienst
jaars de gemeente hebben verlaten; doch niettemin blijft het zijns
inziens waar, dat er tusschen de bepaling Aan bedoeld art. en
het onderhavig geval analogie bestaat.
De heer Bloembergen had zoo straks niet gehoord dat de
heer van Sloterdijck had te kennen gegeven bij venverping der
conclusie een voorstel tot renvooi van adres aan burgemeester
en wethouders te doenzijne bezwaren worden daardoor groo
tend eels opgeheven; maar 'toch acht hij de bedoelde wijze van
handelen minder doelmatig. Tot hiertoe toch beschikten burge
meester en wethouders alleen op verzoeken om afschrijving der
belasting tengevolge van het verlaten der gemeente of overlijden
alle andere zaken werden ter tafel van dern-aad gebragt, zooals b. v.
de gevallen van 'I verlaten der gemeente, zonder afschrijving te heb
ben gevraagd. Met regt oordeelde men, dat van dezulken geene
belasting, althans niet over de maanden Maaiin ze niet in de
gemeente M'oondenkon worden gevorderd en M-erd het onbe
taalde door den raad oninvorderbaar verklaard. Op dezelfde
M'ijze zou spr. ook 't onderwerpelijk geval behandeld wenschen
te zien.
Dc heer Westenberg vraagtof de aanslag ambtshalve dan
wel tengevolge eigen aangifte ten kohiere gebragt is?
De Voorzitter meent zich te herinneren, dat de aanslag een
gevolg van eigen aangifte is.
De heer Westenberg zou, ten einde met zekerheid te weten
te komenof de aanlag een gevolg van eigen aangifte isde
zaak tot eene volgende vergadering willen aanhouden.
De heer van Sloterdijckmet verlof der vergadering voor
2