36
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
De heer Duparc wil alles of nietshij wil zich aan de
terminologie der wet houdenof anders alle ziektendie men
bedoeltopnoemen. De heer Wiersma deed een beroep op de
verordening van Utrecht Maar spr. moet verklarendat hij in
die verordening geene bepaling heeft aangetroffen als de heer
Wiersma zoo even noemde. Hij gelooft dat door toevoeging van
zóódanige bepaling, de verordening te zeer op losse schroeven
zou staan. Voor 't overige meent spr.dat het voorstel der com
missie de voorkeur verdient en zij wordt daarin nog bevestigd
juist door 't geen de heer Wiersma aanvoerde.
I)e heer Wiersma zegt, dat, wanneer zijn gevoelen geen
ondersteuning vindthij dan van 't doen van een voorstel afziet.
Hij kan zich echter niet begri jpendat de verordening door deze
toevoeging op losse schoeven zou staan want in de eerste plaats
heeft men dan bepaald genoemde ziekten terwijl men in de
tweede plaats eene bepaling zou hebben die het regt geeft meer
ziekten er aan toe te voegen. Wanneer spr. dus van zijn voor
stel afzietdan is dit alleen op grond van het door den heer
Rengers aangevoerde.
Wat de heer Duparc aanvoerdedat namelijk in de verorde
ning van Utrecht dergelijke bepaling niet wordt aangetroffen
wil spr. gaarne als waarheid aannemenwijl hij redenen heeft
te onderstellendat de heer Duparc wel zeker van zijne zaak
zal zijn. Hij zelf had het dan trouwens ook niet gelezen f'twas
hem door een lid der vergadering medegedeeld.
De heer Bruinsma geeft den heer Rengers in overweging
ook ^/hoofdzeer" in 't art. op te nemen.
De heer Rengers merkt opdat //hoofdzeer" behoort tot die
ziekten waarop al de bepalingen der verordening niet in den
strengsten zin behooren te worden toegepast. Bij zijn amende
ment op art. 3 zal echter aan 't verlangen van den vorigen spre
ker worden voldaan.
Het amendement van den heer Rengers tot het aanbrengen
van een nieuw art. 1 wordt hierop aangenomen met 12 tegen 7
stemmendie van de heeren JongsmaAttema BruinsmaDu
parc Zeper van Sloterdijck en Hommes.
Alsnu komt in behandeling art. 1 van de ontwerp verordening.
De heer Duparc zegtdat de commissie op dat art. eene
kleine wijziging heeft voor te stellen, namelijk om in plaats van:
aan burgemeester en wethouders te lezen ter secretarie"omdat de se
cretarie de plaats is, waar in den regel dergelijke aangiften als
de hier bedoelde geschieden.
De heer Rengers moet zich tegen deze wijziging verklaren
omdatnaar hij meentaangifte ter secretarie onvoldoende is.
Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering der
verordeningaan hun moeten dus ook de kennisgevingen geschie
den achten zij een speciaal bureau van aangifte noodigze kun
nen bij bekendmaking de wijze van aangifte regelen. Dit is de
eenvoudigste meest legale manier van handelen. Tegelijk met
de afkondiging der verordening zal ook de plaats voor het doen
der aangifte Bekend gemaakt kunnen worden.
De heer Oosterlioff verlaat de vergadering.
De heer Dliparc verklaartdat de commissie er het oog op
gehad heeft om de toepassing der verordeuing voor burgemees
ter en wethouders te vergemakkelijken en om aan het publiek te
doen weten de plaats, waar de aangifte moet geschieden. Wan
neer echter burgemeester en wethouders de plaats der aangifte
zullen bekend makendan wil de commissie niet op de aanne
ming van 't amendement aandringenweshalve spr. het namens
haar intrekt.
Art. 1 der verordening wordt hierop zonder hoofdelijke stem
ming! aangenomen.
De heer Rengers zegtdat nu dient te volgen het door hem
voorgesteld nieuw art. 3luidende//Bij de kennisgeving in het
//vorige artikel bedoeld wordt eene opgave gevoegd van de in
//bedoelde woning verblijf houdende schoolgaande kinderen."
«Die opgave is insgelijks verpligt wanneer zich in een huisge-
z/zin met, schoolgaande kinderen, mazelen, kinkhoest, besmette-
//lijke keelziekte of andere naar het oordeel van den geneeskun
dige besmettelijke ziekten openbaren."
De heer Attema zou van oordeel zijn dat voor de conse
quente de woorden //besmettelijke ziekten" ook hier moeten ver
vallen. De heer Rengers zegt spr. maakt twee categoriën. Op
de eerste wil hij de bepalingen der verordening toepassen maar
opzigtens de tweede wil hij slechts maatregelen nemen ten aan
zien van het ter school gaan.
Nu wenscht spr. den lieer Rengers in overweging te geven
zich eenvoudig te bepalen tot kinkhoestmazelen en croup dan
reeds heeft men de ziekten opgenoemd die geacht worden be
smet te zijn.
De lieer Rengers erkent, dat er veel waarheid gelegen is
in 't geen de heer Attema aanvoerde. Hier echter acht hij de
bezwaren eener ruimere toepassing der verordening niet zoo ern
stig dewijl toch de maatregelen tegen de hier bedoelde ziekten
niet zoodanig ingrijpen in de individuele vrijheidals de straks
bedoelde. Hij vreest ookdat het eenvoudige bepalen van kink
hoest mazelen en croup te beperkt zal zijn.
De heer Bruinsma geeft den vorigen spreker in overweging
zijn amendement uit te breiden in dien zin, dat ook gelijk thans
reeds bij 't zich voordoen van pokkengevallen door burgemeester
en wethouders is bepaaldvan de schoolwaar de kinderen
onderwijs ontvangenopgave moet geschieden.
De heer Rengers wijzigt hierop zijn amendementdat het
aldus luidt
„Bij de kennisgeving in het vorige artikel bedoeld wordt eene
//Opgave gevoegd van de in bedoelde woning verblijf houdende
z/kimleren met bijvoeging waar die ter school gaan."
//Dergelijke opgave is insgelijks verpligtindien zich in een
//huisgezin met schoolgaande kinderenmazelenkinkhoest of
croup openbaart."
't Aldus gewijzigd amendement wordt in stemming gebragt en
met 12 tegen 6 stemmen, die van de heeren HommesJongsma,
AttemaDuparcZeper en van Sloterdijckaangenomen.
Art. 2 der ontwerp verordening.
De heer Reilgers merkt opdattengevolge van de veran
dering der volgorde in dit artikel in plaats van het vorige ar
tikel moet worden gelezen //art. 2".
De heer Bloembergen kan zich met dit artikel niet veree
nigen. Het komt hem voordat daarin eene te groote delegatie
van magt op 't dagelijksch bestuur plaats heeft. Het geldt hier
toch bepalingen tegen wier overtredingen straf is bedreigd en
nu zal men het aan burgemeester en wethouders geheel overla
ten de op te volgen maatregelen aan te geven. Dit komt spr.
niet goed voor. De ingezetenen zullen daardoor te veel zijn
blootgesteld aan de opvatting van de leden van het dagelijksch
bestuurdie zeer uiteenloopend kan zijn. Ook gelooft spr.dat
dergelijke delegatie van magt niet bestaanbaar is met de eischen
eener strafverordening, waarin men, naar zijne meening, zelf
dient te bepalen wat geschieden zal. Hij weet weldat er meer
andere verordeningen zijnwaarin op dezelfde wijze iets aan
burgemeester en wethouders overgelaten wordt, o. a, de onlangs
vastgestelde verordening van politie op de begraafplaats en de
begrafenissen maar hij meentdat dit dan ook nog vrij wat
eene andere zaak is als de ondcrwerpelijke. Wanneer spr. kans
zag het art, bij amendement gewijzigd te krijgen hij zou niet
nalaten zoodanig amendement in te dienendoch hij heeft het
vruchteloos beproefd een in het systeem dezer verordening pas
send voldoend amendement te ontwerpen. Hij moet zich dus
eenvoudig er toe bepalen tegen het art. te stemmen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
37
Den heer Duparc verwondert hetdat tegen deze delegatie
van magt, of liever tegenxdeze opdragt (want iets anders dan
eene opdragt aan burgemeester en wethouders is het niet) be
zwaar wordt gemaakt door een lid van het dagelijksch bestuur,
te meer nogdaar dat geëerde lid zelf reeds heeft gewezen op
eene verordeningwaarin soortgelijke bepaling wordt aangetrof
fen. Het betreft hier eene opdragtzegt spr.om te bepalen
wat bij 't, aanwezig zijn eener epidemische ziekte in elk geval
moet worden gedaan ietsdat onmogelijk in eene verordening te
omschrijven isdie niet over eene bepaalde ziekte handelt, maar
over verscheidene ziektendie verschillende soorten van voor
zorgsmaatregelen tegen verdere verspreiding noodig maken. Eene
opdragt als deze strookt ook geheel met het bepaalde bij litt. I.
van art. 179 der gemeentewet, waarbij het toezigt op de publieke
gezondheiddienst aan burgemeester en wethouders opgedragen is.
Bovendien zegt spr. we hebben reeds zien aannemen art. 1
der verordening, volgens 'twelk de aangifte van het aanwezig zijn van
de bedoelde ziektegevallen aan burgemeester en wethouders geschie
den moet. Men vergete voorts nietdat de wetten regelende
't geneeskundig staatstoezigt en de uitoefening der geneeskunst
voor burgemeester en wethouders verpligtingen medebrengen ge
heel slaande op de aangehaalde bepaling der gemeentewet. Het
opdragen der magt aan burgemeester en wethoudersom voor
schriften en maatregelen te verordenen is juist geschied om aan
de verordening des te meer kracht bij te zetten. Bij de tweede
alinea van art. 16 der wet op 't geneeskundig staatstoezigt is den
inspecteurs opgedragen met de bevoegde autoriteiten maatregelen
te beramen doch daar vindt men geen strafbepalingen in 't ge
val de ingezetenen in 't nakomen der voorgeschreven maatrege
len nalatig zijnnu heeft men juist bij deze verordening in die
leemte willen voorzien.
Eene opdragt, zoo als hier wordt voorgesteld, is ook alles
behalve vreemd in de geheele zamensteliing onzer wetgeving
vindt men ze zegt spr. De heer Bloembergen zelf noemde
zoo straks ook reeds de wet op 't veeartsenijkundig staatstoe
zigt waarbij b. v. aan den koning is opgedragen nadere voor
schriften ter uitvoering te geven. Ilij gelooft overigensdat dit
geachte lid hem wel zal willen toestemmendat het moeijelijk
is vooraf te bepalen, wat er in ieder geval moet worden gedaan.
De ervaring zal het hem vooral wel geleerd hebben dat er vele
middelen zijn tot wering van ziektenals ook tot desinfectie
enz. enz. Hij acht het onnoodig daarover in bijzonderheden te
treden. Alleen dit meent hij te moeten doen uitkomendat
gewapend met deze verordening, burgemeester en wethouders
alles zullen kunnen voorschrijven wat zij ter desinfectiereini
ging enz. in ieder speciaal geval zullen noodig achten en dat de
overtreding hunner voorschriften voortaan straf na zich zal sle
pen. Nog iets. Het is bekenddat het in den regel met groote
inoeijelijkheden gepaard gaat een patient naar het stads zieken
huis te krijgen. De heer burgemeester is daarom de waarheid
hiervan te bevestigen. Iloe dringend noodig die overbrenging
dikwijls ook moge zijngeen enkele bepaling geeft thans daar
toe de magt. Maar wanneer dit art. aangenomen wordt, dan
zijn burgemeester en wethouders bevoegd en bij magteom alle
maatregelen te bepalendie zij tot voorkoming van de versprei
ding eener ziekte noodig en wenschelijk achten. Ook de over
brenging van een patient naar 't ziekenhuis. De laatste spr. heeft
intusschen getwijfeld aan het volgens de wet strafbare van de
overtreding der voorschriften van burgemeester en wethouders.
Die twijfel is geheel ongegrond. Op dit punt bestaat eene juris
prudentie zóó grootzóó uitvoerig als men slechts kan verlan
gen. Wat hier de voorschriften van burgemeester en wethou
ders zullen zijn, is ginds een algemeene maatregel van inwendig
bestuur, een besluit van den minister, een voorschrift van ged.
staten enz., waar die allen vastgesteld zijn krachtens wet ol re
glement daar maken zij er één geheel mede uit en is de over
treding er van even strafbaar als van de wet of het reglement
waarop zij gegrond en waarvan zij het uitvloeisel zijn. En wan
neer nu gelijk de commissie bet voornemen heeft voor te stel
len aan het artikel, handelende over de straf bepalingen
ouk nog wordt opgenomen, dat deze mede van toepassing
zijn op 't niet nakomen der voorschriften van burgemeester en
wethoudersdan spreker is er zeker van zal er geen enkel
regter in Nederland gevonden worden, die bezwaar zou maken
de straf toe te passen. Indien de heer Bloembergen van dit al
les voorbeelden zou wenschenspr. zou hem die menigte kunnen
leveren. Enkele zijn reeds in het debat genoemd. Spr. herin
nert nog aan het koninklijk besluit omtrent de spoorwegen dat
genomen is uit kracht der wet en welks overtreding reeds zoo
menige veroordeeling heeft ten gevolge gehad en op onderschei
dene m deze gemeente bestaande verordeningen, o. a. op de
marktpolitie de ligplaats van schepen het voorkomen van brand,
de politie op de begraafplaats enz, die allen een soortgelijk als
het thans bestreden wordende voorschrift behelzen. Bij "de laatst
genoemde isgelijk de heer Bloembergen zelf begonnen is te
erkennenimmers eveneens aan burgemeester en wethouders
magt gegeven maatregelen voor te schrijven bij het begraven van
personen aan besmettelijke ziekten overleden. Spr. acht het
aangevoerde meer dan 'voldoende, om de vergadering te doen
inziendat het bezwaar van den heer Bloembergen geheel onge
grond is.
De heer Bruinsma. verklaartdat bij kennisneming van
t art. bij hem hetzelfde bezwaar opreesals waarop de heer
Bloembergen weesmaar dat bij nadere overweging het hem is
voorgekomen, dat het een nog veel grooter bezwaar zou ople
veren wanneer het artikel niet opgenomen werd. Hoe goed men
l>i.j de verordening ook 't een en ander moge regelen altijd
zal er noe iets overblijven. Neem slechts het geval aan zegt
spr.dat door het heerschen eener ziekte in één huishet «an-
sclie gezin ook om het huis beter te kunnen desinfecterennaar
't ziekenhuis moet worden gebragtdan moet hij vragenwaar
blijft men danindien men alles in de verordening gaat precice-
ren? Spr. kan zich dus wel met art. 2 vereenigen.
De heer Bloembergen zegt, dat juist hetgeen de heer Du
parc tot verdediging der bepaling aanvoerde, hem het onhoud
bare er van doet inzien. Wanneer het art. zóó ver gaatdat
burgemeester en wethouders er de magt aan kunnen ontleénen
om personen naar het ziekenhuis te doen overbrengen dan moet
hij er nog te meer zwarigheid tegen makenen hij vraagt in
gemoedeof de raad indien hem een voorsteldat zoo iets be
paalde werd aangeboden dit zou durven aan te nemen Men
moet zich toch voorstellen dat in de toepassing er zonder aan
zien des persoons zal moeten worden te werk gegaan, en daar
om vooral meent hijdat zoodanige bepaling te ver gaat En
hij ziet daartoe ook geen noodzakelijkheid, want de ervaring
heeft het geleerd datwaar men pogingen tot overbrenging naar
t ziekenhuis meende te moeten aanwenden deze bij wijze van
overreding steeds zijn geslaagd. Spr. noemt de bepaling van
'I art. in waarheid eene te groote delegatie van magt, en hij kan
er zich dan ook volstrekt met mede vereenigen.
De heer Duparc releveert nogdat er heden morgen een
beroep is gedaan op verordeniugen van andere gemeenten. Hij
wenscht zich thans ook van zoodanig beroep te bedienen en wijst
er derhalve opdat in de verordening van de gemeente Utrecht
dezelfde bepaling aangetroffen wordt. Wat de delegatie van
magt betreft spr. is bepaald van gevoelendat dit woord
steeds geheel verkeerd wordt gekozen. Het is hier niet anders
dan eene opdragt. Bij de regeling van het veeartsenijkundig
staatstoezigt is men zelfs zoo ver gegaandat eerst de wet is
astgesteld dat daarna een koninklijk besluit tot uitvoering er
van verschenen is en dal na dat koninklijk besluit nog weer een
op de uitvoering betrekking hebbend ministerieel besluit is ver
schenen en toch zegt spr. maken al deze stukken slechts
één geheel uit en is de overtreding ook van het laatste besluit
even stralbaar als die van de wet zelve.