38 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871. De heer Brunger verlaat de vergadering. De heer Jongsma wil erkennen, dat de ervaring heeft ge leerd dat men bij liet toepassen van op de individuele vrijheid ingrijpende maatregelen dikwijls meer door overreding dan door bedreiging doen kan maar er dient dan toch een vaste grond te wezen", waarop burgemeester eu wethouders zich in geval van nood tot het geven van een bevel kunnen plaatsen. Hij kan zich niet voorstellen dat er één lid van het dagelijksch bestuur, zelfs niet bij al de gemeenten van ons vaderland zal worden aangetroffen die nietvoor dat het de wet toepastoverreding gebruikt. Maar spr. neemt ook gevallen aan, waarin men met over reding niets kan uitwerkenen in die gevallen wil hijdat men het regt hebbe tot handelen. Spr. beschouwt het art. als eene opdragt aan burgemeester en wethouders tot uitvoering van dat gene wat uit de toepassing der verordening zal voortvloeijen. Art. 2 der verordening wordt hieropmet uitzondering van dien van den heer Bloembergenmet algemeene stemmen aan genomen. Art. 3 der verordening. De heeren Hommes en Attema verlaten de vergadering. De heer Rengers heeft op dit art. 't volgend amendement om tusschen de tweede en derde alinea deze alinea's in te las- schen „Burgemeester en wethouders zijn bevoegd insgelijks het be- „zoek van de scholen te ontzeggen aan leerlingen of andere per- sonendie verblijf houden in eene woning waar eenige ziekte ,/heerschtbedoeld bij art. 3 alinea 2." „Kinderen, door hoofdzeer of andere besmettelijke huidziekten „aangetast mogen tot aan hunne volkomene herstelling niet op „de scholen worden gezonden of daar toegelaten." De heer Jongsma heeft zoo straks gestemd tegen het nieuw art. 3 omdat daarin genoemd werd „croup" en hij meendedat croup niet onder de besmettelijke ziekten behoort. Hier nubij dit amendement wordt de bevoegdheid gegeven aan personen die in een huis verkeerenwaar eroup-lijders worden aangetrof fenden toegang tot de scholen te ontzeggen. Spr. neemt aan, dat burgemeester en wethouders in dezen niet zóó streng zullen te werk gaan maar toch moet hij zich tegen het verleenen van zoodanige bevoegdheid verzetten. De heer Rengers gelooft wel te mogen zeggen dat van de hier gegeven magt met matigheid gebruik zal worden gemaakt hij voor zicll houdt althans croup ook niet voor besmettelijk. Hij heeft deze ziekte ook slechts in zijn amendement aangeduid op aandrang van andere leden der vergadering. De gevallen zullen zich zeker ook maar zelden voordoenen dan nog vertrouwt spr.dat burgemeester en wethonders niet dan na verhoor van deskundigen den maatregel zullen toepassen. De heer Duparc maakt den heer Rengers er attent opdat in de tweede alinea van 't amendement ook „hoofdzeer" genoemd wordtdoch datvolgens 'l advies van de vereeniging tot be vordering van volksgezondheid „hoofdzeer" niet in perseniet in ieder geval behoort tot de besmettelijke huidziekten. De heer Jongsma had zoo even niet het oog op den burge meester en de wethouders van heden maar op een eollegie van later. En hij moet vragen, wat zal zoodanig eollegie doen Dat zalafgaande op het tweede lid van art. 3 aan deze bepa ling geen andeie interpretatie kunnen geven, dan dat het school bezoek voor de daar bedoelde personen verboden is. Spr. be schouwt de hier gegeven wordende magt nog grooter dan die tot reiniging der woningen of tot verplaatsing van patiënten. De heer Rengers is van oordeeldat zoodanige interpretatie niet te duchten is. De eerste alinea toch behelst een bepaald verbod terwijl de volgende de gevallen opnoemtwaarin men tot toe passing van het verbod kan overgaan, Daarin ligt reeds opge sloten dat van de bevoegdheid nietdan wanneer de volksge zondheid door eene ziekte bedreigd wordtzal worden gebruik gemaakt. Over het besmettelijke van hoofdzeer wil spr. niet uit weiden hij is er te weinig mede bekendmaar zeker is het toch dat de onderwijzers niet gaarne zoodanige kindereu op de school toelatenen vooral met het oog op de armenscholen acht hij het van belangdat de bepalingdie is overgenomen uit het reglement van 1849, blijve bestaan. Om echter een ander bezwaar weg te nemen roijeert spr. in zijn amendement het woord besmettelijke". De heer Bruilisma geeft in bedenking alleen te spreken van „huidziekten". Hoofdzeer is toch reeds in zekere mate eene huidziekte. De heer Bloembergen gelooft tochdat het zijn nut heeft het woord besmettelijke in het amendement te behoudenbij sub-amendement doet hij daartoe het voorstel. Dit sub-amendement wordt met 12 tegen 3 stemmen, die van de heeren Bruinsma Bloembergen en liengers verworpen. Het amendement van den heer Rengersgewijzigd als be doeld wordt vervolgens aangenomen met 11 tegen 4 stemmen die van de heeren Duparc, Zeper, van Sloterdijck en Jongsma. Art. 3 der verordening aldus geameudeerd wordt hierna met algemeene stemmen goedgekeurd. De heer Westenberg Stelt bij motie van orde voor hiermede af te breken en de verdere behandeling der verordening te verdagen. De Voorzitter heeft hier niets tegendoch wenschte vooraf punt 5 van den oproepingbrief te hebt>en afgedaan. De vergaderingzich hiermede vereenigendeneemt in be handeling d. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhandsche ver huring van eene plek gemeentegrond aan Hendrik Pater. De conclusie van dit voorstel wordt door de vergadering, bui ten discussie, met algemeene stemmen aangenomen, zoodat is besloten Aan Hendrik Pater, linnenverwerwonende in deze gemeente, naar aanleiding van zijn bij adres van 15 Februarij 11. gedaan verzoekvoor onbepaalden tijd onderhands in huur af te staan om daarvan tot het droogen van linnen gebruik te maken van de aan de gemeente Leeuwarden behoorende plek grond gele gen langs de westzijde van den Harlinger trekweg nabij de Har- lingervaartbrughet gedeelte, dat gelegen is ten westen van den gezigtslijn getrokken uit het lichtraam in den zuidelijken muur van de brugwachterswoning bij de Harlingervaartbrug tot den hoek van voormelden trekwegzooals is aangeduid op de bij de huurovereenkomst over te leggen teekeningen zulks op de volgende voorwaarden Art. 1. De huurtijd vangt aan den eersten April 1800 een en zeventig en is doorloopend van jaar tot jaar, telkens tot en met den laatsten Maartzoo lang van wege de gemeente of van den huurder opzegging wordt gedaan, minstens drie maanden voor het eindigen van een huurjaar of wel het bepaalde bij artikel 3 wordt toegepast. Art 2. De huurprijs wordt bepaald op tien gulden per jaar en moet telken jare vóór den 1 Januarij ten eersten male vóór den 1 Januarij 1872 ten kantore van den gemeente-ontvanger worden betaald. Art. 3. In geval de huurder ten oosten van den gezigtslijn bovenvermeld linnen of andere voorwerpen plaatstzalna be hoorlijke constatering van dat feithet gemeentebestuur de huur overeenkomst dadelijk kunnen opzeggen en doen eindigen behoudens de verpligting van den huurder, om de bepaalde huursom over het loopend jaar geheel te voldoen. De Voorzitter sluit hierop de vergadering. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871. 39 Buitengewone vergadering van 30 Maart 1871. Tegenwoordig 19 leden. Afwezig de heeren de With en Hommes. Voorzitter de heer burgemeester. I. De notulen der yergadering van 23 Maart jl. worden gele zen en onveranderd vastgesteld. II. Wordt ter tafel gebragt 1. Een nader voorstel van burgemeester en wethoudersom de commissie van toezigt over het stads werkhuis te magtigen om den directeur dier inrigting op nieuw voor één jaar in zijne betrekking te doen continueren. 2. Een voorstel van burgemeester en wethoudersbetrekking hebbende op het hulponderwijzerspersoneelwerkzaam aan de tusschenschool le klasse. Deze voorstellen zijn ter inzage gelegdom in eene volgende vergadering te worden afgedaan. 3. Resolutiën van gedeputeerde staten houdende goedkeuring a. van 't besluit tot het aangaan eener overeenkomst met de firma Wispelweij en Co. te Zwollein zake het aanbren gen van versterkingen aan de Prins Hendrikbrug. b. van 'tbesluit, regelende de bez<fldiging van den aan te stel len 5e hulponderwijzer aan de school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs. Aangenomen voor notificatie. III. Wordt overgegaan tot de behandeling van 1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan den hulponderwijzer C. Bijkerk. Met. algemeene stemmen wordt overeenkomstig de conclusie van dit voorstel besloten Aan Cornelis Bijkerkhulponderwijzer aan eene der openbare lagere scholen in deze gemeente en thans als zoodanig werkzaam aan de le tusschenschool 2e klasseeervol ontslag te verleenen uit die betrekking, in te gaan den 15 Mei 1871. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders betrekkelijk de onder handsche verpachting der tolheffing aan gabel no. 1 op den kunstweg naar Hijum. Overeenkomstig de conclusie van dit voorstel besluit de verga dering eenstemmig In afwachtingdat door den raad der gemeente Leeuwardera- deel in gelijken zin wordt besloten en voorbehoudens de ver- eischte goedkeuring van heeren gedeputeerde staten met den 12 Mei 1871, bij onderhandsche overeenkomst, voor den tijd van één jaar en alzoo tot den 12 Mei 1872 te verpachten aan IJpe Swart melktapperwonende te Leeuwarden de opkomsten van den tol geheven wordende aan gabel no. 1 op den kunstweg van Leeuwarden naar Hijumovereenkomstig het besluit tot heffing, vastgesteld door de raden der gemeenten Leeuwarden en Leeuwarderadeel den 13 en 6 Junij 1861 goedgekeurd bij koninklijk besluit van 22 Augustus 1861, no. 59 en" de daarbij behoorende verordening op de invorderingtegen betaling eener pachtsom van twee duizend gulden en op de bij het thans nog geldend pachtcontract omschreven voorwaarden en bepalingen. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders ter zake de onderhand sche verpachting van de tolheffing aan gabel no. 2 op den kunstweg naar Hijum. De conclusie van dit voorstel wordt door de vergaderingzon der discussiemet algemeene stemmen aangenomenweshalve besloten is In afwachting, dat door den raad der gemeente Leeuwarde- radeel in gelijken zin zal worden besloten en voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten van Friesland met den 12 Mei 1871bij onaerhandsche overeenkomst voor den tijd van één jaar en alzoo tot den 12 Mei 1872 te verpachten aan Jan Simens van der Wei, wonende onder Stiens, de opkomsten van den tol geheven wordende aan gabel no. 2 op den kunstweg Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder courant. van Leeuwarden naar Hijum, overeenkomstig het besluit van tol heffing vastgesteld door de raden der gemeenten Leeuwarden en Leeuwarderadeel den 13 en 6 Junij 1861 goedgekeurd bij koninklijk besluit van 22 Augustus 1861, no. 59, en de daarbij behoorende verordening op de invordering, tegen betaling eener pachtsom van een duizend twee honderd vijf gulden en op de bij het thans nog geldend pachtcontract omschreven voorwaarden en bepalingen. 4. De in de vergadering van 23 Maart onafgedaan gebleven veror dening tegen de verspreiding van ziektenwaardoor de volksgezondheid wordt bedreigd. Aan de orde is art. 4door de aangebragte nieuwe artikelen art. 7 wordende. De heer Bruinsma acht dat art. min of meer onvolledig. Wel wordt er in gesproken van kleinkinder-naai- en breischo- lenmaar er zijn ook nog andere scholen zooals b. v. de her haling- en zangscholendie meestal door volwassenen bezocht worden. Zou het nu niet zijn nut kunnen hebben vraagt spr. aan de verordering commissie achter brei- te doen volgen „her haling en zangscholen" en achter kinderen „of volwassenen." De heer Duparc zegtdat de commissie er niets op tegen heeft in het artikel van volwassenen te spreken maar om ook herhalingscholen er in op te noemen acht zij minder noodig, omdat daar toch ook onderwijs gegeven wordt en deze dus val len onder de woorden van 'tart: „en verder alle zoodanige lo kalen waar kinderen op eenigerlei wijze bewaard of onderwezen worden." De heer Bruinsma achtte de tusschenvoeging van herhaling- scholen wenschelijk, juist omdat in 'tart. de andere scholen alle bij name genoemd worden. De heer Duparc gelooft bij nader inzien, wanneer men let op de bepaling van 't, nieuwe art. 5 dat ook de toevoeging van volwassenen minder noodig is. Daar toch wordt reeds in het algemeen van „leerlingen" gesproken en nu gelooft .spr.dat het woord leerlingen algemeen is en zoowel op volwassenenals op kinderen betrekking heeft. De heer Bloembergen kan zich ook niet met de door den heer Bruinsma beoogde toevoeging vereenigen. Het komt hem voordat de bepaling van art. 4 van 't ontwerp strekt tot aan vulling van die van art. 3 in zooverre namelijk dat men er kinderen in op het oog heeftdie eigenlijk niet onderwezen wor den. Art. .3 geeft, zijns inziens genoegzaam te kennen, dat het verboden is in eene school leerlingen enz. toe te laten of daar heen te zenden die verblijf houden in eene woning waarin eene besmettelijke ziekte heerscht. Eene herhalingschool zal toch wel eene school zijn en de personen die er komen om onderwijs te ontvangenzijn even zeker ook leerlingen zegt spreker. De heer Bruinsma stelt hierop de door hem beoogde toe voeging bij amendement voor. Ging de door de heeren Duparc en Bloembergen geopperde zienswijze doordan zou naar spr's. meening het geheele art. wel kunnen vervallen. Het. amendement van den heer Bruinsma, niet ondersteund wordendeblijft buiten behandeling. Art. 7 oud art. 4wordt vervolgens zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Art. 8 oud art. 5. De heer Bruinsma wijst er op, dat, in dit art. wel van 5c/ioo/onderwijsmaar niet van /m/son der wijs sprake is. Mogen de onderwijzers dus wel privaatles geven Hij vraagt, daarom of 't niet noodig is te lezen school- of huisonderwijs en of aan het eind der eerste alinea niet moet worden toegevoegd „en art. 3 alinea 2 bedoeld." De heer Duparc zegt. dat de redactie van art. 5 geen twij fel overlaat, of alle onderwijs is verboden. De woorden „van ^üET.WW W VC4&W r W

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 1