42
Verslag der handelingen van den
gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
De heer Attema gelooftdat het bezwaar der beide vorige
sprekers hoofdzakelijk zit in de bewoordingen, door't gemeente
bestuur beschikbaar te stellen" waaruit zij schijnen af te leiden,
dat het uitsluitend rijtuigen moeten zijn regtstreeks door het ge
meentebestuur beschikbaar gesteld. Spr. echter gelooftdat men
niet die beteekenis aan deze woorden van 't art.wat betreft
dat regtstreeksche beschikbaar stellen van rijtuigen hechten moet.
Wanneer burgemeester en wethouders de rijtuigen van een voer
man op zijn verzoek aanwijzen dan reeds zijn ze beschikbaar
gesteld. Men zal toch wel niet kunnen vergendat het ge
meentebestuur er rijtuigen op na houde. Spr. voor zich hoewel
hij niet tegen de toevoeging van het woord //aanwijzen" isge
looft dat de bepaling ook met de tegenwoordige bewoordingen
voldoende is.
Art. 10, oud art. 7, gewijzigd ten gevolge der aangenomen
amendementen wordt hierop zonder verdere wijziginggoedge
keurd nadat de heer Bruinsma vooraf verklaard had van 't doen
van een voorstel tot wijziging af te zien.
Artt. 11 en 12, oud artt. 8 en 9 worden buiten discussie met
algemeene stemmen aangenomen.
Art. 13, oud art. 10.
De heer Dirks merkt opdat dit het eenigste artikel dezer
verordening is, dat van desinfectie spreekt, 't" Betreft hier het
desinfecteren van schepen. Nergens echter heeft spr. in de ver
ordening eene bepaling gevonden op liet desinfecteren van huizen.
Hij wenscht. daarom aan de commissie te vragenof daartoe in
deze verordening geerie bepaalde magtiging noodig is, dan wel of de
magt tot de desinfectie van huizen begrepen is onder de volgens
art. 4 door burgemeester en wethouders te verordenen maatre
gelen? Hij vraagt dit vooral daarom, opdat burgemeester en
wethouders naderhand wanneer dit noodig mogt zijnzich door
dat art. 4 in het algemeen en in het bijzonder voor gemagtigd
kunnen houden ook tot de desinfectie van huizen over te gaan.
De heer Duparc doet uitkomen dat het bij de behandeling
van art. 4 reeds is duidelijk geworden dat het in de bedoeling-
der commissie gelegen is de desinfectie onder de door burge
meester en wethouders voor te schrijven maatregelen te begrij
pen. 't Is waar hier wordt uitdrukkelijk van desinfectie van
schepen gesproken, de commissie rekende dat noodig, omdat
zij soms dadelijk of spoedig vertrekken moeten en men dit in
geen geval behoort toe te laten dan na desinlectie. Bij huizen
was dit niet noodig dadelijk te bepalen want huizen blijven staan.
Art. 13oud art. 10wordt hierna met algemeene stemmen
aangenomen.
Art. 14 oud art. 11
De Voorzitter merkt op dat door de commissie is voorge
steld om in plaats van de oorspronkelijke redactie te stellen
//Het opsporen en constateren van de overtredingen der bepa
lingen van deze verordening en der krachtens art. 2 door bur-
z/gemeester en wethouders te verordenen voorschriften en maatre-
/gelen is opgedragen aan de ambtenaren en bedienden van po-
z/litiede beambten en bedienden der stads-reiniging en de be-
„ambten en bedienden in het stads-ziekcnhuis."
„Aan genoemde ambtenarenbeambten en' bedienden wordt
„daartoe bij deze de last gegeven de woningen der ingezetenen
„of de schepen zelfs tegen den wil der bewonersbinnen te
„treden mits daarbij worden in acht genomen de voorschriften
„der wet, van den 31 Augustus 1853 Staatsblad no. 83).
„De uitvoering van dezen last mag ten allen tijde plaats hebben."
De heer Bloembergen merkt op dat in de eerste alinea
ten gevolge van de volgorde der artikelen, in stede van art. 2,
art. 4 zal moeten worden gesteld.
De heer Duparc zegtdat de opmerking juist ismaar dat
er tevens ook nog andere artikelen aangehaald moeten worden
met, name 5 en 8, omdat daarbij ook aan burgemeester en wet
houders opgedragen is verbodsbepalingen vast te stellen. Voorts
dient nog in de tweede alinea van dit art. eene omzetting van
wooiden plaats te grijpen, weshalve spr., namens de commissie,
voorstelt: In art. 14 te lezen in plaats van art. 2, artt. 4, 5
en 8 verder in dat art, in de tweede alinea te lezen „wordt bij
deze de last gegevendaartoeenz.
De heer Westenberg vraagt, of ook art, 13 niet genoemd
moei? worden
De heer Duparc zegtdat dit onnoodig isomdat dat ar
tikel reeds een bepaald verbod bevat,
De heer Brninsma merkt op, dat nu in 't art. de hoofd
persoon tot opsporing en constatering van overtredingen ont
breekt, namelijk de genees- of heelkundige, die toch in de eerste
plaats zal dienen te constaterenof er wezenlijk eene besmet
telijke ziekte bestaat.
De heer van Sloterdijck heeft tegen de door den heer
Bruinsma beoogde toevoeging bezwaarvooreerstomdat het
constateren van 't aanwezig zijn van ziekten reeds in de eerste
artikelen aan de geneeskundigen opgedragen isin de tweede
plaatsomdat het aanwezig zijn van een ziektegeval nog niet
is eene overtreding van de bepalingen der verordening en ten
derdenomdat de geneeskundige niet is een ambtenaaraan
welken het constateren van overtredingen kan worden opgedra
gen.
De heer Bruinsma laat het constateren der overtreding op
zijne plaats hij wil ook nietdat dat door een deskundige ge
schiede maar dat hij een rapport van 't aanwezig zijn der ziekte
afgeeft.
De lieer van Sloterdijck zegtdatdaargelaten de wen-
schelijkheid om eene bepaling als door den heer Bruinsma be
doeld op te nemenhij het voor zoodanige bepaling allerminst
in dit art. de plaats acht. Het art. toch hangt geheel zamen met
het daarop volgende bepalende de straf op de overtreding ge
steld en spr. gelooft, dat daarin bedoelde bepaling, die hij in-
tusschen in de geheele verordening niet wenscht, niet te pas
komt.
De heer Attema merkt op dat het bezwaar van den heer
Bruinsma vervalt door de bepaling van de geneeskundige wet
die aan den inspecteur en aan de geneeskundige ambtenaren de
bevoegdheid geeft de woningen der ingezetenen binnen te tre
den terwijl verder de wet op de uitoefening der geneeskunst
aan de geneeskundigen de verpligting oplegt van ziektegevallen
aan burgemeester en wethouders opgave te doen.
Nadat de vergadering zich hierop met het amendement der
commissie had vereenigd wordt het geamendeerd art, 14 oud
art, 11 met algemeene stemmen aangenomen.
Art. 15 oud art. 12.
De Voorzitter geeft te kennen, dat de commissie heeft voor
gesteld in plaats van de oorspronkelijke redactie te lezen
„Hijdie deze verordening overtreedtof nalaatbelemmert
„of verhindert de opvolging der voorschriften en maatregelen
„door burgemeester en wethouders krachtens art. 2 te verorde-
„nen wordtvoor zoover daarin niet bij de wet of provinciale
„verordening is voorzien gestraft met eene geldboete van 3
„tot "55 en met, gevangenisstraf van een tot drie dagen, te zamen
„of afzonderlijk."
De heer Duparc zegt, dat even als in 't vorige ook in dit
art. in plaats van art. 2 moet worden gesteld „artt. 4,5 en 8".
Aldus gewijzigd wordt het art. met algemeene stemmen aan
genomen.
Art. 16, oud art. 13.
De heer Rengers merkt opdat de verordening eene spoed-
eischende zaak betreft. Daar nu de gemeentewet aanleiding geeft
om haar terstond in werking te doen treden, doet spr. het voor
stelom, gebruik makende van de bepaling vervat in art, 171
der gemeentewetde verordening dadelijk na hare vaststelling-
af te kondigen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871.
43
Nadat de heer Duparc namens de verordeningcommissie
verklaard had dat zij zich met dit voorstel kan vereenigen
wordt dienovereenkomstig met, algemeene stemmen besloten.
Art. 16 oud art. 13 wordt vervolgens mede met algemeene
stemmen aangenomen.
De Voorzitter Stelt hierna voor de verordening in haar ge
heel goed te keuren.
De heer Rengers zegtdat in de vorige vergadering in 't
nieuw art. 3 is opgenomen de bepalingdat ook bij 't bestaan
van croup in een gezin van de in dat gezin aanwezige ter school
gaande kinderen opgave moet geschieden. Deze bepaling is ten
gevolge van spr's. voorstel opgenomen omdat door sommige leden
beweerd werddat croup besmettelijk was. Hij was toen ter
tijd niet genoegzaam er op voorbereid om over 't, al of niet
besmettelijke der croup in discussie te treden. Inmiddels heeft
hij ter zake het advies ingewonnen van deskundigen en daaruit
blijkt het hem dat croup niet voor besmettelijk gehouden wordt.
Daar nu de gevallen van croup zich nog al dikwijls voordoen
zou hij het wenschelijk achten in de tweede alinea van art. 3
croup te ro ij eren.
De Voorzitter, na gehoord te hebben het door den heer
Rengers aangevoerde stelt voor op art. 3 terug te komen.
Met algemeene stemmen wordt daartoe besloten.
De heer Bloembergen kan het denkbeeld van den heer
Rengers ondersteunen. Ook na de information die hij ter zake
ingewonnen heeftgelooft hij dat. croup wel geroijeerd kan
worden. Betrof het bloot de toepassing van art, 5 dan zou spr.
geen bezwaar zien croup in art, 3 te laten staan maar men
heeft daar in opzigt tot die ziekte verpligtingen opgelegd en
daarom vooral acht hij het wenschelijk haar le roijeren.
Hierop wordt op voorstel van den heer Rengers besloten in
de tweede alinea van art. 3 het woord „eroup" te roijeren.
De geheele verordening wordt vervolgens zooals ze is gewij
zigd met algemeene stemmen vastgesteld, luidende zij als volgt
VERORDENING tegen de verspreiding van ziek
ten, waardoor de volksgezondheid wordt
bedreigd.
Art. 1.
Als ziekten, die de volksgezondheid bedreigen, worden voor de toepas
sing dezer verordening beschouwdde pokken (variolae)de gewijzigde
pokken (varioloides)roodvonk (scarlatina)choleratyphus en kwaad
aardige keelziekte (angina diphtherina).
Art. 2.
Indien zich in eene woning, schip of ander verblijf eene ziekte open
baart waardoor de volksgezondheid wordt bedreigdmoet daarvan
onverwijld en uiterlijk binnen vier en twintig uren nadat de genees
kundigedie in het gezin praktiseertdit heeft verklaardworden ken
nis gegeven aan bux-gemeester en wethouders.
Voor het nakomen dezer bepaling is verantwoordelijk het hoofd des
gezins of die hem vervangt.
Art. 3.
Bij de kennisgeving in het vorig artikel bedoeldwordt eene opgave
gevoegd van de kinderen in de woning of het schip verblijf houdende
met bijvoeging waar die ter school gaan.
Zoodanige opgave is insgelijks verpligtindien zich in een huis
gezin met schoolgaande kindei-en mazelen of kinkhoest openbaart.
Art. 4.
In het geval bij het le lid van art. 2 bedoeldis het hoofd des ge-
zins of die hem vervangt vei-pligt te zorgen voor de opvolging der voor
schriften en maatregelendoor burgemeester en wethouders in het be
lang der volksgezondheid te verordenen.
Bij onvermogenden worden de kosten door de gemeente gedragen.
Art. 5.
Het is verboden in eene school leerlingenonderwijzend of hulpon
derwijzend personeel of wien ook toe te laten of daarheen te zenden, die
verblijf houden in eene woning waar eenige ziekte heerscht als in art.
1 wordt bedoeld.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd insgelijks het bezoek van
de scholen te ontzeggen aan leerlingen of andere pei'sonen, die verblijf
houden in eene woningwaar eenige ziekte heerscht, als is bedoeld bij
alinea 2 van artikel 3.
Kinderen door hoofdzeer of andere huidziekten aangetast, mogen tot
aan hunne volkome herstelling niet op de scholen worden gezonden
ol' daar toegelaten.
Art. 6.
De verbodsbepalingen, op grond van het voorgaande artikel uitgevaar
digd blijven van kracht tot dat door een geneeskundige zal zijn ver
klaard dat het gevaar voor besmetting is geweken.
De oudersvoogden en andere opzigthoudenden over de schoolgaan-
denzoomede de schoolhouders en schoolhouderessen zijnieder zoo
veel hem aangaatvoor de nakoming dezer bepalingen verantwoordelijk.
Art. 7.
Onder scholen worden insgelijks verstaan bewaar- en kleinkinder-
naai- en breischolen en verder alle zoodanige lokalenwaar kinderen
op eenigerlei wijze bewaard of onderwezen worden.
Art. 8.
Het is aan onderwijzers en onderwijzeressen verboden schoolonder
wijs van welken aard ook te gevenindien zich in hunne woning
eene ziekte heeft vertoond als in art. 1 is bedoeld.
Het is mede verboden, kinderen toe te laten in schoollokalen, die
een gedeelte uitmaken van of in verbinding staan met eene woning
waarin zoodanige ziekte heerscht.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbodsbepalingenin
alinea's 1 en 2 bedoeld, insgelijks van toepassing te verklaren, indien in
de woningen van onderwijzers of onderwijzeressen eene ziekte heerscht
als is bedoeld bij alinea 2 van art. 3.
Het bij of volgens dit artikel verboden onderwijs mag niet worden
hervat dan' met vergunning van burgemeester en wethouders.
Art. 9.
Onverminderd het bepaalde bij het le lid van art. 12 van het regle
ment ter bevordering van de koepok inenting in de provincie Friesland
maakt het hoofd van het gemeentebestuur ieder huis, schip of ander
verblijf in de gemeentewaarin zich eene ziekte heeft vertoondals in
art. 1 is bedoeldzoodra mogelijk kenbaar door op eene geschikte plaats
vóór of aan het huis, schip of ander verblijf met grooteduidelijke,
van de straat leesbare letters te doen aanbrengen eene aanwijzing van
den naam der ziekte.
Hij draagt zorg, dat die aanwijzing aldaar verblijve tot dat door
een geneeskundige zal zijn verklaarddat het gevaar van besmetting is
geweken.
Het is een ieder verboden die aanwijzing weg te nemenonzigtbaar
of onleesbaar te maken.
Art. 10.
Het is vei'boden personenlijdende aan eene der in art. 1 bedoelde
ziektente vervoeren in andere openbare rij- of voertuigen dan
dieuitsluitend voor dit doel door het gemeente-bestuur beschikbaar te
stellen.
De persoon, die tot het vervoer last heeft gegevenis voor de overtre
ding dezer bepaling verantwoordelijk.
Art. 11.
Onverminderd het bepaalde bij art. 3 der verordening van politie op
het begraven en de begx-aafplaatsen in de gemeente, moet, indien de
geneeskundige dit noodig oordeelt, het lijk van een persoon, overleden
aan eene ziekteals in art. 1 is bedoeldin de klecderen waarin de
lijder is gestorven worden ter aarde besteld.
Waar godsdienstige voorschriften het ter aarde bestellen op die wijze
verbiedenmoeten de kleederen worden vei-brand of begraven,