54 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot kwijtschelding van de door den aannemer der nieuwe draaibrug bij de Vrouwenpoort beloo- pen boete. De heer van Sloterdijck geeft te kennen dat hij zich met de conclusie van het voorstel niet zal vereenigen. In het alge meen wenscht hij op te merkendat het verleenen van remissie van de door een aannemer van eenig gemeentewerk beloopen boete hem steeds als eene niet wenschelijke zaak voorkomt vooralomdat dit in den laatst-cn tijd zich zoo menigmaal heeft voorgedaan en de aannemers als ware het reeds op het kwijt schelden van boete beginnen te rekenen. Evenwel wil hij het zich niet ontveinzendat er omstandigheden kunnen bestaan die het verleenen van remissie wettigen doch hoeveel daarom trent ook in het voorstel van burgemeester en wethouders aan gevoerd wordt hij heeft in dat aangevoerde geen wettigen grond tot kwijtschelding; der boete kunnen vinden.Drie moti- ven worden aangevoerd in het verslag van den ingenieur met het opnemen der brug belastwaarnaar de adressant verwijst en dat wel in de eerste plaatsdat het vervoer van het ijzer dat uit Belgie moest komen vertraging heeft ondergaan in de tweede plaats de felle vorst gedurende de opstelling der brug en in de derde plaats, de wenschelijk gevonden verbetering in den bovenrolringwaarvoor een geheel nieuwe is ontworpen vervaardigd en gesteld. Wat het eerste betreft wenscht spr. te verwijzen naar 78 der voorwaarden van aanbestedingluidende//Wanneer het //ijzer uit Belgie moet komenzalingeval na de besteding het //handelsverkeer met Belgie gesloten of belemmerd isde tijd «van oplevering en schadevergoedingna overleg met den aan- z/nemerlater door burgemeester, en wethouders vastgesteld wor- z/den." De strekking dezer bepalingzegt spr.is geen andere dan dat burgemeester en wethouders wordt opgedragenom indien het daarbij voorzien geval zich mogt voordoende ter mijn van oplevering te verlengen. Maar nu is het hem uit de stukken en ook van elders niet geblekendat zoodanige verlen ging van termijn heeft plaats gehad. Ware dit het geval dan zou op dien grond de aannemer aanspraak op remissie hebben doch zoo dat niet geschied, isdan volgt daaruit van zelf, dat de aannemer zoodanige aanspraak niet heeft en dat burgemees ter en wethouders ook geene termen hebben gevonden tot ver lenging van den termijn. Trouwens, het komt hem voor, dat voor zoodanige verlenging in dezen ook geen reden was. 't Is waarhet ijzer moest uit Belgie komen maar gesloten was het handelsverkeer niet. Vraagt men echter of het handelsverkeer door de //tijdsomstandigheden" ook belemmerd is? dan, ja, zal men een toestemmend antwoord moeten geven; maar men ver- gete niet, dat op 23 Augustus, de dag der aanbesteding, die belemmering en hare oorzaak (de oorlog) reeds meer dan een maand had bestaan dat zij dus voor den aannemer niet onvoorzien was en dat dezeals fabrikant bekend met den invloed die door zulke omstandigheden op zijn werk wordt uitgeoefenddie risico willens en wetens op zich nam. Het tweede motief betreftzooals reeds gezegdden feilen vorst. Daargelaten de in 't rapport gemaakte opmerkingdat de aannemer desniettegenstaande steeds heeft voortgewerktmoet spr. opmerkendat men op den vorst dien hij als een over- magt beschouwt bij 76 der voorwaerden is bedacht geweest. Daar toch leest hij//Ingeval van erkende overmagt wordt de //Opleveringtijd verlengd met zooveel dagen als naar het oordeel //van burgemeester en wethouders billijk wordt geacht." Dus alweer zijn het burgemeester en wethouders, die de bevoegd heid hadden op grond biervan den termijn van oplevering te verlengen. Die verlenging heeft evenmin plaats gehad, dus ook op dien grond bestaan er geen redenen tot remissie. Burgemees ter en wethouders schijnen het niet noodig te hebben geoordeeld den termijn te verlengen, het bepaalde bij 76 heeft geen toe passing behoeven te erlangenmaar als er dan voor verlenging van den termijn op grond van vorst geene redenen warendan bestaan deze evenmin voor remissie waaraan die verlenging althans dient vooraf te gaan. Eindelijk wat betreft het derde motief, de wenschelijk ge vonden verbetering in den bovenrolring, waarvoor een geheel nieuwe is ontworpen vervaardigd en gesteld waarvoor 35 da gen benoodigd zijn geweest. Spr. erkentdat die periode voor komende in 't rapport van den ingenieurmet voorzichtigheid gesteld is. In het rapport van burgemeester en wethouders ont dekt bij echter meer aanwijziging dienaangaande. Daaruit toch blijkt het hemdat het niet alleen was om het wenschelijke maar ook omdat die rolring niet deugde. Burgemeester en wet houdersimmers, zeggen in hun rapport: //Bij de opstelling werd z/een defect aan den rolring ontdekt, hetgeen den heer ingenieur //aanleiding heeft gegeven het bestek daaromtrent te wijzigen z/en een nieuwen en volgens zijn oordeel sterkeren en doelma- z/tigeren rolring voor te schrijven." Die bovenrolling Van andere zijde hoort spr. zeggen, dat het de beneden rolring iswaartegen hij al dadelijk moet opkomen en tot staving van zijn beweren moet verwijzen naar het onderdeel van 't bestek handelende over de rol ringenalwaar spr. leest: «De rollen //loopen tusschen twee gegoten ijzeren rolringen. De bestaande //tmcterrolringvoor de helft voorzien van tanden, kan dienen, //maar moet zuiver horizontaal gesteld worden en de enkele ge- z/brekkige of gebroken tanden door nieuwe worden vervangen. //De iove/irolring met schroefbouten verbonden aan de 4 hoofd - wliggers enz." Wel degelijk de bovenrolring is het dus zegt spr. waaraan een defect ontdekt is. Maar nu heeft het hem uit niets kunnen blijkendat dat defect aan andere oorzaken dan aan de fabricage er van is toe te schrijvenhij moet alzoo aan nemen dat het defect een gevolg is van een gebrek aan de fa briek ontstaan en alzoo met het meeste regt voor rekening van den aannemer. Intusschen dat defect bragt mede de wensche- lijkheid, of wel de noodzakelijkheid om den rolring door een' nieuwen te vervangendoch men heeft het toen tevens beter geoordeeld hem van eene andere constructie te maken. Maar dit zegt spr. geeft den aannemer geen aanspraak op remis sie. Hoogstens zou hij daarvoor in rekening kunnen brengen het getal dagen dat voor het vervaardigen van dien rolring naar het nieuwe voorschrift meer noodig was dan voor eenen nieu wen volgens 't bestek. Op al deze gronden moet spr. zich tegen het verleenen van kwijtschelding der boete verklaren. Het geldt hier overigens ook eene boete van ruim ƒ1200. Nu is het waar, dat de passage zoo vroeg mogelijk weder geopend ismaar het staat dan toch ook in ieder geval vastdat de gemeente tengevolge van de te late oplevering schade geleden heeft. Spr. wil nog in 't midden laten de schade die sommige gemeente naren gele den zullen hebben. Hij acht het boven twijfel dat de aannemer bij zijne inschrijving op de waarschijnlijk te beloopen boete heeft gerekend en met het bedrag hiervan de som waarvoor hij het werk zonder boete zou kunnen leveren heelt verhoogdde ge meente betaalt dit dus in de aannemingssom en behoort het niet nog bovendien als remissie van boete betalen. De heer Rooseboom kan het gevoelen van den heer van Slo terdijck over het verleenen van kwijtschelding van boete niet deelen. Volgens hem moet de bepaling van boete in een bestek niet wordep beschouwd als zoude ze in elk geval moeten worden toegepast integendeel spr. gelooftdat er geen gemeente of rijksamb tenaar gevonden zal wordendie er deze strekking aan toekent. Hij voor zich althans ziet in de bepaling van boete niets anders, dan een bezwaar, dat den aannemer van eenig werk boven het hoofd hangt en een middel dat den aanbestederen in staat stelt een onwilligen aannemer tot zijn pligt te brengen. De toepassing daarvan dit is sprekers opinie - moet alleen plaats vinden danwanneer het ten duidelijkste blijktdat de aannemer zijne verpligtingen willekeurig verzaakt. De lieer van Sloterdijck vervolgt spr. heeft gezegd, dat de gemeente gewoonlijk de boete kwijtscheldt. Hij meent daarom Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 55 dat geëerde lid te moeten verwijzen naar de genomen beschik king op 't verzoek van de firma Harmens en Penning. Aan deze toch heeft de raad de boete niet kwijtgescholden. Men lette er bovendien ook wel opzegt spr.dat de aannemer geen aan spraak op kwijtschelding van boete maaktmaar dat hij zich alleen op de billijkheid in dezen beroept. Hij komt slechts met eenigc zaken voor den dag, op grond waarvan hij kwijtschelding meent te mogen vragen. Ook verlieze men niet uit het oog, dat de aannemer de passage zoo spoedig mogelijk heropend heeft dat hij alles heeft gedaanom de brug zoo spoedig doenlijk in gereedheid te krijgen. En watmoet hij vragen wat zal het gevolg er van zijn wanneer de boete hem niet wordt kwijtge- soholden? Dit -, dat de Utrechtsche ijzergieterij hier nimmer weer op eenig werk zal inschrijven en dat ook andere fabrikan ten zich er wel voor zullen wachten eenig werk van de gemeente aan te nemen. Het gevolg daarvan zal zijndat de gemeente ten laatste de werken veel duurder gedaan zal krijgengelijk dit reeds in sommige gemeenten waar men de boete ten strengste toepasthet geval blijkt te zijn. De heer Brunger verschilt in gevoelen met den heer van Sloterdijck ten aanzien van de stremming van het handelsverkeer ten gevolge van den oorlog. Hij kan uit ervaring sprekendat na Augustus het handelsverkeer meer en meer belemmerd is ge worden. Niet zoo zeer bij het uitbreken van den oorlogmaar staande dezen heeft het handelsverkeer veel bemoeijelijking on dervonden. Hij meende dit te moeten in 't midden brengenom te doen uitkomendat daardoor de aannemer wel vertraging ondervonden heeft. Het staat bij hem vast, dat, ofschoon het handelsverkeer niet geheel onmogelijk washet niet zoo vrij niet zoo onbelemmerd als anders geschieden kon en dit dus op de uitvoering van het werk heeft geintluenceerd. Nog meent hij te moeten opmerkendat de passage over en door de brug niet dagenmaar weken vóór de oplevering er van door den aanne mer opengesteld isterwijl hijwat den nieuw gestelden rolring betreftin de meening verkeerdedat dit niet de boven-de nieuwe rolring maar de beneden-de oude rolring was. Hoe 't intusschen ook zij spr. heeft voor zich volop redenen om voor het voorstel te stemmen. De heer van Sloterdijck wil het den heer Brunger niet tegensprekendat het handelsverkeer ten tijde het maken der brug belemmerd is geweest; hij heeft het tegendeel ook geen zins beweerddoch meent te kunnen volhouden dat het han delsverkeer met Belgiezoo als dat op 23 Augustusden dag- der aanbesteding bestond niet later zoodanig is belemmerd, dat hieruit als uit eene onvoorziene omstandigheid grond voor remis sie kan worden geput. De aannemer heeft al dadelijk bij de aanbesteding daarop bedacht kunnen zijnwant de oorzaak der belemmering bestond reeds ruim een maand vóór de aanbe steding hij kon dus wel weten welke gevolgen daaruit voor hem zouden voortvloeijen. Spr. wil het verder gaarne gelovendat in de praktijk de bote-bepaling zóó wordt opgevat als de heer Rooseboom betoogde maar hij moet vragen wat zou op die manier het bepalen van boete baten Wat heeft men aan een zwaarddat den aanne mer boven 't hoofd hangt't welk steeds hangen blijft En ook met het beginsel van aanbesteding is dit niet te rijmenwant waarom besteedt de gemeente aan Om de risico van eenig werk van zich af te wenden en op den aannemer over te bren gen, op den aannemer, die uit den aard der zaak meer dan de gemeente met de berekening dier risico vertrouwd is. En nu spreekt het wel van zelf, dat, wanneer den aannemer, die op de bekende ongunstige omstandigheid op de risico, gerekend heeft de boete wordt kwijt gescholden de gemeente ten slotte wer kelijk de risico draagtdie zij door de aanbesteding heeft wil len ontloopen. De heer Rooseboom moet tegen het laatste door den heer van Sloterdijck aangevoerde in 't midden brengendat het hem altijd is voorgekomendat de aanbesteding geschiedt om tot de kennis te geraken op hoedanige wijs de gemeente een werk het goedkoopst gedaan kan krijgen. «Blijkt het bij de aanbesteding dat er hooger wordt ingeschreven dan de som waarvoor de gemeente het werk zelve zou kunnen tot stand brengen, dan ligt het voor de handdat zij het zelve uitvoert. De conclusie van het voorstel wordt hierna in omvraag ge- bragt en met 14 tegen 6 stemmen, die van de heeren Duparc, Attemavan Valkenburgvan SloterdijckSuringar en Hom mes aangenomen weshalve besloten is Aan den heer J. van de Wall Bakein qualiteit van admini strateur der Utrechtsche ijzergieterijaannemer van het vervaar digen en opstellen van eene plaatijzeren draaibrug bij de voor malige Vrouwenpoort, op diens verzoek, algeheele kwijtschel ding te verleenen van de door hem in gemelde qualiteit ver schuldigde boete, wegens 63 dagen te late oplevering der brug. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders op 't verzoek van eenige ingezetenen dezer gemeenteom verbetering aan te brengen in het naar Schilkampen leidend voetpad. Geene discussie over dit voorstel plaats vindende, wordt de conclusie er van zonder ^hoofdelijke stemming aangenomen en derhalve besloten a. In den zomer van 1871 een klinkertpad ter breedte van 0.9 meter te leggen van de loopplank bij den oliemolen «de Hoop", over het aldaar bestaande pad tot aan het land bekend ten kadaster dezer gemeente sectie G, no. 2885 en vervolgens over dat land tot aan het Hooghout bij Schilkampenop de wijze zooals op de bij het voorstel behoorende schetskaart is aange duid in verband met de door den heer C. II. Beekhuiseige naar van dat landgestelde voorwaardedat het pad niet ver der dan twee meter van den oever van het Vliet worde gelegd. b. Burgemeester en wethouders te verzoeken ter zijner tijd voorstellen te doen ter bestrijding der kosten van aanleg van het sub a. vermelde voetpad. c. Adressanten met het sub a. beslotene in kennis te stellen als beschikking op hun adres. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het maken van een vierden gashouder bij de gemeentelijke gasfabriek De vergaderingzich vereenigende met de conclusie van dit voorstelbesluitbuiten discussiemet algemeene stemmen 1°. Bij de gemeentelijke gasfabriek alhier aan te brengen een vierden gashouder met waterkuip en de daarvoor noodige werken in 1871 uit te voeren. 2°. Burgemeester en wethouders te magtigen het maken van den sub 1 bedoelden gashouder met waterkuip en andere ijzer werken bij onderhandsche aanbesteding op te dragen aan de firma L. -I. Enthoven en Co. te 's Gravenhage, op de voorwaar den opgenomen in haren brief van den 29 Maart 1871 en vol gens de daarbij gevoegde beschrijving. 3°. Voornoemd collegie al verder te magtigenom over te gaan tot de openbare aanbesteding van het doen van afbraak- graaf- en metselwerkenomschreven bij het door dat collegie nevens zijn voorstel van 13 April 1871 overgelegd bestek en voorwaarden voor het bedoelde werk. 4°. Hun collegie uit te noodigen den raad te dienen van de noodige financiële voorstellen tot voorziening in de kosten ver- eischt. voor boven omschreven werken. 5. Voorstel van burgemeester en zoethouders ter zake den aanleg eener schietbaan. (Zie afzonderlijke bijlagen no. 1.) Overeenkomstig de conclusie van dit voorstel wordt door de vergadering buiten discussie met algemeene stemmen besloten 1°. Burgemeester en wethouders te magtigen met het depar tement van oorlog in overleg te treden omtrent den aanleg van eene schietbaan ter lengte van p. m. 250 meter en ter breedte van 24 meterop eene der drie daartoe aangewezen terreinen en de voorwaarden waaronder die baan ten dienste van de schiet-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 2