62
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
13. a. Twee adressen van eenige handelarendaarbij hunne
adhaesie schenkende aan het voorstel van burgemeester en wet
houders, om niet met den heer van der Wielen over liet be
schikbaar stellen zijner lokalen tot het houden van beurs in on
derhandeling te treden.
b. Vier adressen van tegenovergestelde strekking.
c. Een adres van den heer IJ. van der Wielen, daarbij de
bepaalde verklaring doende% dat hij bereid isom op zijne kos
ten in zijne lokalen meer licht aan te brengen en zich in dat
opzigt wenscht te gedragen naar de aanwijzing van lieeren bur
gemeester en wethouders of van de van hunnentwege aan te
wijzen deskundigenen dat hij evenzeer genegen is zich te
onderwerpen aan beperkende bepalingen, in het verstrekken van
ververschingen aan de beursbezoekers, en hij daaromtrent gaarne
met lieeren burgemeester en wethouders of andere door hen aan
te wijzen deskundigen in overleg zal treden.
cl. Een adres van den kofïijhuishouder G. Jonker, houdende
kennisgeving, dat hij genegen is zijne lokalen voor het houden
van beurs disponibel te stellen en daaraan die uitbreiding en
verbeteringen aan te brengenwelke gewenscht worden.
e. Een schrijven van de kamer van koophandel en fabrieken,
daarbij op de aanneming van 't voorstel van burgemeester en
wethouders aandringende.
Op voorstel van den Voorzitter wordt beslotenbij de be
handeling van punt 7 des oproepingbriefsop deze stukken te
letten.
III. De vergadering gaat over tot de behandeling van
1. Rapport der commissie belast geweest met het onderzoek van de
rekening der brandweer over 1870 waarbij die commissie (na op
merking dat de nummering van de artt. 5 en 0 der rekening
niet met die der begrooting overeenstemt) voorstelt
1. De rekening en verantwoording der brandweer over liet
dienstjaar 1870 goed te keuren lot een bedrag in ontvang en
uitgaaf van ƒ3498.34.
2. Burgemeester en wethouders uit te noodigen aan het col-
legie brandmeesters onder mededeeling van de opmerking boven
vermeld 's raads dank te betuigen voor het naauwkeurig door
hen gevoerde beheer.
Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig besloten.
2. Rapport aangaande de door het bestuur van 't stads ziekenhuis
gevraagde magtiging tot het doen van af- en overschrijvingen op de be
grooting dier instellingdienst 1870.
Buiten discussie en hoofdelijke omvraag wordtovereenkom
stig de conclusie van 't rapportde gevraagde magtiging verleend.
3. Voordragt. tot benoeming van een hoofdonderwijzer aan de ar
menschool no. 1.
Uit de bij gesloten briefjes gehouden stemming blijktdat
C. Kosterhoofdonderwijzer te Idaardno. 1 op de voordragt
met algemeene (19) stemmen voor de onderwerpelijke betiek-
king is benoemd geworden.
De Voorzitter stelt voor te bepalen dat de benoemde 1
Julij 1871 de betrekking zal moeten aanvaarden.
De heer Rengers zou er voor wezen liet tijdstip van in func-
tietreding te bepalen op 1 Junij. Mogt het blijken, dat de be
noemde op dat tijdstip verhinderd is in dienst te treden, dan zou
men den termijn nog altijd kunnen verlengen.
De Voorzitter gelooft liet wel als vrij zeker te mogen aan
nemen dat men wanneer men de infunctietreding op 1 Junij
stelde, de termijn toch tot 1 Julij zou moeten verlengen.
De heer Bruinsma is er tegen om de in functietreding op 1
Junij te stellen; hij moet opmerken, dat de benoemde i>an het
hoofd eener school staatwaarin geen hulponderwijzer werkzaam
iszoodat het wel is aan te nemendat het gemeentebestuur
zijner tegenwoordige plaats hem liefst zoo lang mogelijk zal wil
len houden.
De heer van Eijsillga merkt op, dat het niet aanwezig zijn
van een hulponderwijzer in de school aan welks hoofd Koster
thans staat.eene omstandigheid is, die men in verscheidene scho
len van plattelandsgemeenten aantreft.
B. en w. van Idaarderadeel zullen op de een of andere wijze,
stelt men den termijn op 1 Junijgedurende eeiAgen tijd wel-
ligtin de ontstane vacature moeten voorzien door middel van
een tijdelijken maatregel. Spr. acht het met den heer Rengers
zeer wenschelijkdat de benoemde zoo spoedig mogelijk zijne
betrekking moge aanvaarden en de plaats van den heer Weber
weder worde vervuld.
De heer Bloembergen is van oordeeldat het tijdstip van
1 Julij zich in meer dan een opzigt aanbeveelt. Immershet
onderwijs aan de onderwerpelijke school is op het oogenblik op
voldoende wijze geregeldeen hulponderwijzer met de acte van
hoofdonderwijzer neemt de betrekking waar. En wanneer nu
de benoemde met 1 Julij de betrekking aanvaardtdan is de
vaeantie op handen en kan de tijdelijke hoofdonderwijzer na
't einde daarvan weder met het onderwijs in de burgerschool voor
meisjes aanvangen. Welligt dat teil opzigte van de woning ook
nog eenige schikkingen met de weduwe van den overleden on
derwijzer moeten worden getroffen. Bovendien zegt spr.
waar men zelf de bepaling heeft gemaaktdat een onderwijzer
niet voor een zeker tijdstip zijne betrekking mag verlaten
daar acht hij spr. het eveneens gepast aan andere gemeenten
een goed voorbeeld te geven en het tijdstip van aanvaarding dei-
betrekking niet te kort te stellen.
Met 15 tegen 4 stemmendie van de lieeren van Eijsinga
JongsmaRengers en Wiersma, wordt hierop besloten te bepa
len dat de benoemde 1 Julij 1871 zijne betrekking zal moeten
aanvaarden.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders op het door den com
missaris des konings tot berigtconsideration en advies in handen van
den raad gesteld adres van de Wed. Reijengahoudende verzoek om
ontheffing van haren aanslag in den hoofdelijken omslagdienst 1870.
Met algemeene stemmen worden burgemeester en wethouders
overeenkomstig hun voorstel gemagtigdomnamens den raad
aan den heer commissaris des konings de volgende missive te
rigten
z/U.H.Ed.Gestr. stelde bij kantbeschikking van 20 April jl.3de
afd., no. 765, tot berigt, consideration en advies in handen
van den raad dezer gemeente een aan lieeren gedeputeerde sta
ten dezer provincie ingediend adres van G. van Delden Wed.
Reijenga, dd. April 1871 houdende verzoek dat hun collegie
op grond van de ten adresse aangevoerde beweegredenen haar
onthefling moge verleenen van het bedrag, waarvoor zij op het
tweede suppletoir kohier van de directe belasting op het inko
men ten behoeve dezer gemeentedienst 1870 aangeslagen is.
Door den raad daartoe bij zijn besluit van 13 Mei 11. gemag
tigd hebben wijonder terugzending van dat adresde eer te
berigten dat liet. hem al aanstonds bij eene oppervlakkige lezing
van 't adresis in liet oog gevallen dat het daarin aangevoerde
in vele opzigten bezijden de waarheid 4s. Het motief toch //dat
//adressante in der tijd haar aangaafbillet heeft ingevuld als niet
//in de termen der belastbaarheid"vallende" een motief, waar
door, naar het schijnt, al liet overige in het adres aangevoerde
wordt beheerscht wordt voldoende weersproken door het hier
bij gevoegd aangaafbillet, waaruit het kan blijken, dat adres-
sante zich zich zelve heeft geklassificeerd niet alleen, maar zelfs
het juiste cijfer heeft aangewezen waarop zij in de door haar
aangewezen klasse vermeende te moeten staan. Adressantes aan
slag is dus op hare eigene aangifte gebaseerd. Al het door haar
onder sub 1 en 2 van het adrestot weerlegging van de in ons
besluit van 1 April 1871, no. 11 c/4gebezigde overweging, aan
gevoerde wordt te niet gedaan door den datum, waarop zij het
aangaafbillet heeft ingevuld. Ten einde dit nog te duidelijker
te doen uitkomenachten wij het niet ondienstig U.H.Ed.Gestr.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
63
mede te deelen dat bij de gewone beschrijving in Januarij 1870
verzuimd is aan adressante een aangaafbillet toe te zendenen
dattoen dit verzuim ontdekt werd het primitief kohier reeds
door lieeren gedeputeerde staten goedgekeurd en het eerste sup
pletoir kohier door ons opgemaakt was. Van daar haar aanslag
op het tweede suppletoir kohier.
Wat nu liet verzoek zelve betreft is de raad van oordeel
gelijk ook vroeger door ons collegie werd aangevoerd dat hel
thans niet de tijd is cn ook niet wastoen zij bij adres van 8
February 1871 zich tot, den raad wendde om daarop te beschikken
omdat het den aanslag betreft op een kohier, dat invorderbaar
is gesteld. Onnoodig achten wij het hier in beschouwingen te
tredenof de verordening op de heffing der onderwerpelijke be
lasting- een aftrek als de door adressante bedoelde al dan niet
toelaat. Zij komen slechts dan te paswanneer de adressante
hooger dan hare aangaaf aangeslageniets, wat in casu niet het
geval iszich ten tijde het kohier fcfcr inzage ligt bij den
raad of bij gedeputeerde staten deswege beklaagt.
Wij hebben derhalve de eer UlIEd. Gestr. namens den raad te
adviseren aan lieeren gedeputeerde staten in overweging te ge
ven de adressante in haar verzoek niet ontvankelijk te verklaren.
Het zal ons aangenaam zijn bijgevoegd aangaafbillet na ge
maakt gebruik terug le ontvangen."
5. Voorstel van burgemeester en wethouders op 't verzoek van P.
Meeterom eene houten loods te mogen opslaan in de nabijheid van de
ligplaats aangewezen voor eene door hem in de vaart gebragte stoomboot
van welk voorstel de conclusie luidt:
//Afwijzend te beschikken op het door den heer P. Meeter,
//cargadoor te Amsterdam, bij adres van den 12 April 1871 ge-
z/daan verzoekom vergunning tot het plaatsen van een houten
//gebouw voor kantoor en bergplaats ten zuiden van de buiten-
z/grachtin de nabijheid van de Prins Hendrikburg alhier."
De lieer Suringar zegtdat het mogelijk isdat hij dwaalt,
iu welk geval hij gaarne ingelicht zou wenschen te worden
maar bij lecture van de ter visie gelegen hebbende stukken, met
name de adviezen van den commissaris van politie den archi
tect en de commissie voor de bouwzaken, op welke adviezen het
voorstel van burgemeester en wethouders zich grondt, is 'thern
voorgekomen dat het dagelijksch bestuur de bedenkingen wel
wat zwaar heeft getild die tegen de onderwerpelijke zaak zijn
ingebragt. Het betreft hier toch niets meer dan de tijdelijke
plaatsing van een houten gebouwdat ten allen tijde weer kan
worden weggeruimd. Spr. wil de gemaakte bedenkingen korte-
lijks nagaan en mogt hij zich in zijne veronderstellingen ver
gissen gaarne zal hij dan daarvan worden overtuigd. Eene eer
ste en voorname bedenking isdat het te plaatsen gebouw eene
ongelegenheid zou daarst,ellen bij het maken van plannen enz.
tot het in exploitatie brengen der terreinen aan de zuidzijde dei-
gracht. Hoe dit mogelijk iskan spr. niet begrijpen. Zijns in
ziens staat het te plaatsen gebouw in geen enkel opzigt aan het
maken van plannen enz. in den weg. Het tweede bezwaar geldt
den uilerlijken welstand. Maar, vraagt spr., welken uiterlijken
welstand wil men nu van een houten loods vergen Doch hij
gelooft te mogen aannemendat de concessionaris zich in dit
opzigt ook wel zal laten vindenweshalve hem dat bezwaar
in geenen deelc gegrond voorkomt,. Eene andere bedenking be
staat hierindat, het gebouw gesticht zoude worden op terrein
'twelk niet voor bebouwing, maar voor publieken weg bestemd
is. Dit is in spr's. oog zoo breed als 't lang is't is op 't oogen
blik ongebruikt terrein en voor zoo verre daar plaats iszou
hij gaarne eene schikking maken. De architect verzekert in ieder
gevaldat er ruimte genoeg is. De adressant vraagt ook niet
eene bepaald aangewezene plekneen, hij vraagt eenvoudig eene
plek onverschillig welkeals ze maar in de nabijheid der aan
legplaats is. Ook is er nog als bedenking aangevoerd dat het
gebouw het uitzicht van de op het nevens gelegen terrein te
stichten gebouwen zou belemmeren. Deze bedenking kan bij
spr. in 't allerminst niet geldenwantzoodra het aan de stich
ting dier gebouwen toe fsis de door den adressant te plaatsen
loods al lang weer weggeruimd. Het laatste punt van bezwaar
betreft de consequentie voor liet vervolgmen zou deze ver
gunning ve^lcenende het eveneens aan eiken volgenden soortge
lijken aanvrager moeten doen. Maar spr. dunkt, dat deze rede
nering geen steek houdt; hij gelooft, dat, al verleent men de
onderwerpelijke toestemming, men zich daardoor nog geenszins
tegenover andere verzoeken bindt immers elk verzoek staat
op zich zelf cn moet als zoodanig beoordeeld worden.
Spr. zal derhalve zoo hij geene nadere afdoende inlichtingen
ohtvangt tegen het, voorstel stemmen.
De lieer Attema zal welligt ook tegen het voorstel stemmen.
Hem dunktdat, burgemeester en wethouders te veel hebben uit
het oog verloorendat de adressant slechts vraagt vergunning
tot stichting van een loods tijdelijk en tot wederopzeggens toe.
De raad heeft het dus in de magt het getimmerte weer te doen
wegruimenzoodra hij dat slechts Jioodig acht. Spr. althans
heeft uit liet. adres deze conclusie getrokken dat de raad vol
komen de bevoegheid hield ten allen tijde de vergunning in tc
trekken. Men lette er voorts wel opdat men ten opzigte van
den adressant in een exceptioneel geval verkeert. Burgemeester
en wethouders toch hebben hem als concessionaris der stoomboot
op Harlingen als ligplaats aangewezen de Zuidergrachtmaar
nu ligt het voor de handdat de adressantom die concessie
te kunnen uitoefenen behoefte heeft aan een kantoor voor de
afgifte van plaat,sbilletten alsmede aan eene bergplaats van goe
deren. Van daar zijn verzoek tot het plaatsen eener loods. En
spr. gelooftdat men dat, verzoek kan toestaan zonder gevaar
van daardoor in inoeijelijkheden te geraken. De bouwcommissie
is van oordeeldat, het aanwezig zijn van zoodanig gebouw aan
het maken en vaststellen van de plannen voor de exploitatie
der terreinen aan de zuidzijde der gracht zou in den weg staan;
maar spr. is van gevoelendat dit er even goed om zal gaan.
Hij kan niet inziendat de vaststelling dier plannen daardoor
eenige vertraging zou kunnen ondervinden. Men zal zeer goed
kunnen voortgaan met het prepareren der plannen van de uit
breiding der gemeente. Indien dus spr. geene nadere inlichtin
gen ontvangt, dan ziet hij tegen de inwilliging van het verzoek
geen bezwaay. Gaarne zou hij er toe willen medewerkenom
de door den concessionaris in 'tleven geroepen onderneming,
die hij als eene in liet belang van den handelzoo ook voor het
algemeen als eene hoogst nuttige beschouwtte ondersteunen.
De heer Dliparc zou eigenlijk na 'teloor de vorige sprekers
aangevoerde, van 'twoord kunnen afzien. Ilij wen&chte'echter
nog eene opmerking te maken ten aanzien van een argument
der bouw-commissie. De commissie, namelijk zegt: //dat men
//thanszelfs niet lijdelijk over het terrein bezuiden de gracht
„kan beschikken vermits de plannen deswegens nog niet beleend
z/veel minder vastgesteld zijn." Spr. beschouwt dit argument
niet houdbaar. Wel heeft de raad bepaalddat de terreinen
als bouwterreinen in exploitatie zullen worden gebragtzoodra
de terreinen aan de noordzijde alle zijn uitgegevenmaar spr.
gelooft nietdat de raad zich door dat besluit zoodanig heeft
willen bindendat hij zelfs niet daarover te beschikken zou heb
ben om toestemming te geven tot liet nederzetten van een ge
bouw dat elk oogenblik kan worden verwijderd.
De heer Wiersma geeft te kennen dat hij in de vergade
ring der bouwcommissiewaarin de onderwerpelijke zaak behan
deld isniet is tegenwoordig geweest. Hij meent deze verkla
ring te moeten doen voorafgaanomdat ook hij welligt tegen
liet voorstel van burgemeester en wethouders stemmen zal. Even
als de heer Attema kan ook hij niet ziendat er eenig bezwaar
bestaat tegen liet verleenen der gevraagde vergunning. Wan
neer er een voldoend contract wordt opgemaakt en wanneer
daarin wordt opgenomen dat de adressant, het gebouw op de
eerste aanzegging zal moeten verwijderendan gelooft hij niet
dat er eenig bezwaar tegen de inwilliging van het verzoek be-