66
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
Maar deze vrees bestaat niet, waar het geldt publieke verma
kelijkheden zoo als b. v. harddraverij enz. Spr. gelooft dan ook
niet, dat het dagel. bestuur, indien de epidemie zich niet verder
mogt uitbreidenbezwaar zal maken door eenige volksvermake
lijkheden eene betamelijke uitspanning te bevorderen. Niet een
gepast vermaak is het wat men hier te keer wil gaan, maar de
ophooping van personen uit alle deelen van ons "land, die een
gevolg van de kermis is.
De heer van Eijsinga heeft met ingenomenheid het voor
stel begroetnaar zijne bescheidene meening strekt dat voorstel
in waarheid in het algemeen volksbelang en wordt de door bur
gemeester en wethouders beoogde maatregelen door de omstan
digheden gebiedend voorgeschreven. Tot adstructie van dat
voorstel behoeft hij- zeker niets bij te brengen, wanneer hij slechts
let op het daarbij gevoegd rapport der vereeniging tot bevorde
ring van volksgezondheid. Er blijft dus voor hem niet anders
overdan het voorstel met hart en ziel aan te nemen. Zijne
ingenomenheid met het voorstel zou intusschen nog klimmen
wanneer hij daarin zou mogen zien een voorbode tot algeheele
afschaffing der kermis. Hij hoopt vurig, dat de omstandigheid
van dit jaar er toe moge leidendat het onzedelijke kermisver
maak door hetere meer gepaste en edeler volksvermaken wor
de vervangen.
Er is hier nog een element in de discussie gebragtnl. het
muziekfeestdat in de maand Junij te dezer stede staat gehou
den te worden. Ook spr. meent dat muziekfeest niet met de
kermis op eenc lijn te kunnen stellen. Het eenige bezwaar ech
ter dat men daaraan zou kunnen ontleenenis ditdat door het
muziekfeest slechts een gedeelte der ingezetenen wordt gebaat,
en zeer zeker zou dit tot onbillijkheden aanleiding kunnen ge
ven. 't Is daarom dat spr. burgemeester en wethouders met den
meesten nadruk in overweging zou wenschen te gevenook op
voldoende wijze aan het billijk verlangen van het andere ge
deelte der ingezetenendoor het geven van geschikte volksver
maken te gemoet te komen.
Nog een punt vvenseht spr. te releveren. Iiij deelt namelijk
niet net gevoelendat de muziekuitvoeringen in den Prinsentuin
niet vallen onder de categorie van openbare vermakelijkheden.
Spr. hoort zich de opmerking toevoegendat de heer Jongsma
doelde op de muziekuitvoeringen in de kerken in dat opzigt
wil hij het door hem gesprokene toegeven - in opzigt tot den
Prinsentuin is het anders. Uitvoeringen aldaar, waar het publiek
tegen entree wordt toegelaten, zijn geheel op eene lijn te stellen
met voorstellingen in schouwburgen enz. Op beiden is het po-
litie-toeziet ran den burgemeester toepasselijk.
Be conclusie van het voorstel wordt hierna, met uitzondering
van dien van den heer van Valkenburg, metalgemeenestemmen
aangenomenweshalve besloten is
De jaarmarkt of kermis, die gewoonlijk in de maand Julij in deze
gemeente wordt gehoudendit jaar niet te doen plaats hebben.
IV. Wordt ter tafel gebragt eene voordragt tot benoeming
van een hoofdonderwijzer aan de armenschool no. 2waarop
voorkomen: I. Visser te Oostenneer, A. Verdenius te Dragten
J. van der Leest te SijbrandaburenW. Kikkers te Akkerwoude,
Th. Boersma te Arum en A. II. Hofkamp te Stroobos.
Op voorstel van den voorzitter wordt besloten in de volgende
vergadering tot de benoeming over te gaan.
V. Wordt in behandeling genomen het voorstel van burgemeester
en wethoudersnaar aanleiding van het adres van den heer IJ. van der
Wielen betrekkelijk het beschikbaar stellen zijner lokalen tot het houden
van beurswaarvan de conclusie luidt
„a. Afwijzend te beschikken op het verzoek van den heer
//IJ. van der Wielen alhier, en derhalve niet met hem over de
//Voor een bepaald tijdperk beschikbaarstelling zijner lokalen tot
tfbeursgebonwop de in het adres aangeduide grondslagen in
"onderhandeling te treden.
i/b. Burgemeester en wethouders uit te noodigen aan den raad
z/vóór den 1 Octobor 1871 over te leggen plan en teekening met
//eene begrooting van kosten van een voor den handel voldoend
//beursgebouwte stichten op het terrein naast de rijks hoogere
//burgerschool alhier overeenkomstig het raadsbesluit van den
z/26 Maart 1868 no. 5."
De heer Jongsma begint met op te merken, dat de raad
van Leeuwarden op dit oogenblik op een geheel ander standpunt
staat tegenover de beurskwestiedan toen hij het besluit nam
van Maart 1868 waarvan thans de uitvoering door burgemeester
en wethouders wordt voorgesteld. Destijds gold het om de han
delaren die zich bijna geheel in de open lucht moesten bewegen,
eene voegzame plaats voor hunne noodzakelijke bijeenkomst aan
te wijzen thans is er sprake van de handelaren waarvan een
gedeelte dit niet verlangtomdat ze eene voegzame plaats van
bijeenkomst bezitten eene kostbare en misschien verbeterde
plaats voor die bijeenkomst aan te wijzen, en wel voor rekening
van eene gemeentedie op dit oogenblik zich genoodzaakt ziet
zoo buitengewoon veel voor werken van openbaar nut te beste
den. Het laatste raadsbesluit, waarmede men ecliter in dezen
rekening heeft te houden is dat van December 1868. De strek
king daarvan was temporiserenhet doel om te zienof het be
lang van den handel eene beurs vordert en of het belang der inge
zetenen liet toegeven daaraan gedoogde. Dit laatste mag in deze
zaak door den raad niet worden voorbij gezien. liet geldt toch
eene belangrijke uitgaaf, te vinden door vermeerderde belasting.
Wat heeft de ervaring ons geleerd vraagt spr. Dat vcr-
koopers en koopers te vreden waren bij van der Wielen en dat
de zucht naar eene beurs sluimerde, maar wakker werd door een
adres van van der Wieh n. En wat wil de adressant? Hij ver
klaart zich bereid verbeteringen aan te brengendie nog noodig
mogten zijn - alles wat de raad in het belang van den handel
wenschtmits de raad zich verbindt in 20 jaren geene beurs te
stichten. Dat cijfer van 20 jaren op het oogenblik in het mid
den latendeacht spr. het beginsel toch billijk eene guarantic
is noodig voor de uitgavendaar die eventuele verbeteringen
zouden voldoen aan de nog onbevredigde eischen van den handel
naar lichtlucht en orde.
De kamer van koophandel en fabrieken denkt erjechter anders
over en^ dringt aan op uitvoering van het raadsbesluit van 10
Maart 1868. Burgemeester en wethouders geven aan dien drang
toe en wel1. omdat het lokaal van van der Wielen niet vol
doet aan de behoeften van den handel2. omdat de bepalingen
van het wetboek van koophandel op zoodanig lokaal niet kunnen
worden toegepast3. omdat de meeste handelaren den hulpmaat
regel onvoldoende achten 4. omdat de. toenemende handel af
doende middelen noodig maakten 5. omdat voldoen aan de
eischen van den handel is gemeentebelang.
Spr. zal de aangehaalde punten nagaan en zijne opmerkingen
deswege mededeelen. Wat het eerste punt betreft moet hij al
dadelijk vragenweike zijn de behoeften van den handel Een
gedeelte der handelaren is blijkens de adressen voldaan102
althans verklaren nimmer gebrek aan lucht en licht gehad te
hebben, 81 en 4 verklaren zich niet voldaan, omdat niet alle
handelstakken bij van der Wielen te zamen komen. De feitelijke
toestand is dus dezedat er verdeeldheid is in het kamp van
handelaren, zoowel als beursbezoekers, in zooverre dat sommi
gen met de kamer van koophandel eene beurs noodig achten
anderen deze niet wenschen. Aan deze laatsten zal dus eene wel
daad worden opgedrongen. Welke gevolgen zal dat hebben
Dit staat vast, weldaden worden nimmer straffeloos opgedrongen.
In het onderhavige geval zal de straf deze zijn de handelaren
zullen doen alsof dat prachtige gebouw niet bestaat.
Punt 2. Waarom zoo vraagt spr. waaroln kan liet lokaal
van van der Wielenmet diens toestemmingniet bij raadsbe
sluit tot handelsbeurs verklaard worden? Waarom kan men
daarvoor de reglementen niet maken bij art. 59 en 61 van het
wetboek van koophandel bedoeld wel te verstaanindien men
reglementeren wild. i. het rookentappen enz. in het eigen
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
67
lijke beurslokaal op straffe van geldboete verbieden. Spr. waar
schuwt tegen dat reglementeren. De zorg voor de naleving van
die reglementen toch moet evenals te Groniugen Amsterdam en
Rotterdam aan beëedigde beurscommissarissen worden opgedra
gen. Naar zijn inzien zal dat alleen reeds genoeg zijn om een
aantal onzer handelaren en vooral beursbezoekers van die beurs
te weren. Onze handel toch zegt spr. is in den regel
productenhandeldoor de producenten zelve aangeboden - de
uitzondering is handel tusschen eigenlijk gezegde kooplieden.
Punt 3. Voor een oogenblik neemt spr. aan, dat een gedeelte
der handelaren teregt oordeeltdat de hulpmaatregel onvoldoende
ismaar waarom dan die verbetering niet bij van der Wielen
gezocht, waartoe deze verklaart bereid te zijn? Dit laatste is
uit het heden morgen ingediend nader adreszoo het nog noodig
wasovervloedig gebleken. Op de gedane vraag moet spr. zich
zelf het antwoord schuldig blijven en hij vindt deswege ook geen
antwoord bij burgemeester en wethouders dan alleen misschien
in hun vierde punt.
Punt 4. De toenemende handeldat schijntwanneer men bij
dat woord niet stil stond maar alleen op den klank afgaat
een afdoend argument. Doch als men het van naderbij bekijkt
is het geen argument, althans voor spr. niet, want hij kan niet
aannemen, dat de handel toeneemt, Hij ziet verlangend te gemoet
op welke wijze burgemeester en wethouders liet bewijs zullen
leverendat de handel toeneemt. Hij voor zich heeft althans
ijverig naar dat bewijs gezochtmaar het niet gevonden zelfs
niet in de gemeenteverslagen van af 1S51 tot 1869, die hij heeft
doorzocht, Wel vond hij dat sedert 1855 daarin is opgenomen
het getal mudden graan door de stads korenmeters gewogen
doch dit is z. i. geen volledige maatstaf, want er wordt veel
verkocht, wat hier niet wordt aangevoerd of gemeten. Maar
hoe gebrekkig dan ook, bij gemis van oen beteren maatstaf,
heeft spr. in die cijfers licht gezocht en zij regtvaardigen geens-
zints eene conclusie, dat de handel toeneemt, Ze bewijzen alleen,
dat er fluctuatie bestaat ten opzigte van het gemeten graan
welkenaar spr's. inzienin verband staat met den oogst van
ieder jaar, omdat de handel hier in Leeuwarden is, gelijk spr.
reeds zeideeen productenhandelwaarbij dc landbouwer zijne
producten op de weekmarkt aan de kooplieden aanbiedt.
Punt 5. Waar geen toenemende handel kan worden aange
nomen kan dit het stichten van een beursgebouw ook niet
noodig maken. Spr. vereenigt zich dus ten dezen volkomen met
de motiven vervat in de adressen door 105 ingezetenen heden
morgen aan den raad ingediend en aan de vergadering voorge
lezen.
Ziedaar Mijne Heercn zegt spr. de gronden van bur
gemeester en wethouders nagegaan. Geen van dezelve hebben
mij overtuigd, dat de tijd van temporiseren voorbij is. Ik moet
dus biijven staan op het standpunt van het raadsbesluit van De
cember 1868. Doch ook daar kan ik mij thans niet meer main-
tineren. Ik geloof, dat het raadsbesluit moet worden ingetrok
ken want toen de raad besloot om op het terrein naast dc hoo
gere burgerschool eene beurs te stichten had hij nog niet besloten
het huis van Meijer af te breken en de veemarkt uit te breiden.
Dit laatste alleen zou thans de uitvoering van het besluit van
Maaat 1868 onraadzaam maken. Doch er is meer; spr. gelooft
thans zeker en het temporiseren heeft op dit punt hem eene
veranderde zienswijze doen omhelzen dat het gemeentebelang,
d. i. het belang van de ingezetenen vordertdat de beurs niet
naar buiten worde gebragten ofschoon hij het adres van de op
het kohier van den hoofdelijken omslag voorkomende ingezetenen
beschouwd als gedicteerd door eigen belangrekent hij dit ge
oorloofd en gelooft hij werkelijk dat adressanten gelijk hebben en
dat het raadsbesluit van 21 Maart 1S68 is tegen het belang- van
de meeste gemeentenaren en dit clement mag de raad bij zijn
lust om den handel te bevorderen niet uit het oog verliezen.
Spr. houdt het er ten slotte voor, dat men voor 's hands dc
belangen van den handel voldoende bevordert, zonder die van de
ingezetenen te krenkendoor met van der Wielen te onderhan
delen en nog geen uitvoering te geven aan het besluit van 1868.
De heer Duparc zegt, dat, indien iemand op den 4 April
1867 toen besloten werd tot. intrekking van het besluit van
1855 om een beursgebouw te stichten op de Wortelhavenen
eene week latertoen het besluit volgde om een beursgebouw
te plaatsen op het terrein naast de hoogere burgerschoolons
had toegeroepen: Na vier jaren zult gij u nog op hetzelfde
standpunt bevinden - - zult gij te Leeuwarden weder hebben eene
beweging over de beurskwestie, zult gij op nieuw getuige
zijn an een debat over de beurskwestie- dat dan voorzeker
ieder lid van den raad ongeloofelijk liet hoofd zou hebben ge
schud. En toch is het zoo gekomen. Wij hebben weder zoo
danige beweging wij bevinden ons weder in zoodanig debat.
Aan wie is dat te wijten? vraagt spr. De minderheid van 1867
waartoe spr. heeft behoortwerpt alle schuld van zich af. Zij
had niet de minste redenom aan te dringen op de uitvoering
van een besluitdathaars inziensstreed met het wezenlijk
belang van de gemeente. En als spr. nu zietdat het besluit
van 1867 tot dus ver is blijven rusten dan komt hij onwille
keurig tot eene andere vraag, n.l. tot die, of het dc meerder
heid die in 1867 zoo krachtig is opgetreden voor de stichting
van een beursgebouw naast de hoogere burgerschoolinderdaad
daarmede wel ernst is geweest, - of zij niet veel meer vooreen
idéédan wel voor eene zaak het ft gestreden Ware het toch
die meerderheid wezenlijk ernst met de zaak geweest, zij had,
vooral na hetgeen gedurende eene reeks van jaren over de stich
ting van een beursgebouw is voorgevallen moeten doortasten -
zij had niet moeten rusten vóór aan het besluit van 1867 uit
voering ware gegeven- zij bad er op moeten aandringendat
zoo spoedig mogelijk na het vallen van dat besluit planteekc-
ningenbestek en bcgrooting van kosten werden ingediend- in
't kortzij had er voor moeten zorgendat ten langen laatste
niet weder de gemoederen der Leeuwarders over deze kwestie
in beweging werden gebragt. Spr. geeft de verzekeringdat
had hij tot die meerderheid behoord hij in dien zin zou zijn te
werk gegaan- dat hij telkens op het aambeeld zou hebben ge
klopt. dat hij geene gelegenheid zou hebben laten voorbijgaan
om te trachten uitvoering te geven aan een na zooveel strijd
verkregen besluit. Spr. gaat zelfs nog verder; hij beweert, dat
men nog op dit oogenblik niet in een débat over de stichting
van een beursgebouw zou gekomen zijnindien men niet door
aandrang van buiten was wakker geschud want het voorstel van
burgemeester en wethouders is niet uit eigenbeweging gedaan -
het is zelfs geen uitvloeisel van de overtuiging der meerderheid,
dat eindelijk tot de uitvoering van het besluit van 1867 moet
worden overgegaan. Dat voorstel is het gevolg van bijzondere
omstandigheden, - 'tis het gevolg daarvan, dat, nadat onder
scheidene verzoeken waren afgewezen tot aankoop van de ter
reinen in '1867 bestemd voor de stichting van een beursgebouw,
de heer van der Wielen zich met zijn bekend adres tot den raad
wendde en deze daaromtrent het advies van het dagelijksch be
stuur meende te moeten vragen. Zonder die oorzaken- zonder
dat adres zou de beurskwestie thans allerwaarschijnlijkst nog
dezelfde rust hebben genoten als waarin men haar 4 jaren lang
had laten verkeeren. Spr. moet vragen of de minderheid door
het talmen der meerderheid niet vri j sterk is geworden en of ze
nu na verloop van 4 jaren aan het besluit tot stichting eener
beurs nog geene uitvoering is gegeveninderdaad niet het volste
regt heeft aer meerderheid te vragen, of het met het besluit wel
ernstig gemeend was? Had de meerderheid haar besluit door
gevoerd de minderheid had zich moeten onderwerpen en
wij hadden gestaan voor een fait acclompti. In dezen stand van
zaken heeft het besluit van 1867 voor spr. geene waarde meer.
Men zal hem toevoegen, dat liet toch altijd is een principieel
besluit. Toegestemd maar men drukke op dit punt niet te zeer.
Heeft men in 1S07 ook niet ingetrokken een principieel besluit?
Is de geheele geschiedenis der stichting of liever niet-stichting