76 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. van den handel in deze gemeenteen ook de behoefte voor an dere handelstakken aan eene goed ingerigte beursmedebrengt naar verbetering en vergrooting van lokaliteit te streven en ook, om zoodoende meer en meer de handelaren herwaarts te trekken. Er is op gewezen, dat de handelaren in vlas van de te stich ten beurs geen gebruik zouden maken; maar spr. ontkent dit, want van bevoegde zijde is hem verzekerd dat juist die hande laren het meest aan t one geschikte beurs behoefte hebben. Zoo als nu die handel gedreven wordt, bestaat er èn voor koopers èn voor verkoopers geene gelegenheidom binnen betrekkelijk kort tijdsbestek met verschillende personen zich in verbinding te stellen en te onderhandelen. Is dit waar ten opzigte van den handel in vlasook andere takken van handel zijn erwaar dit eveneens op van toepassing iswaarvoor ook de stichting eener beurs van het hoogste belang zoude zijn. Dit zijn in het kort de motiven waaróp :*pr. vóór punt 1 der conclusie zal stemmen. Laat hij er nog een kort woord bijvoegen om zijne opinie ten aanzien van het tweede punt kenbaar te maken. Men heeft er op gewezenen enkelen hebben er zich eenigermate over be klaagd. dat hier in het voorstel van burgemeester en wethouders twee zaken gelijktijdig ter beslissing worden gebragt, die liever van elkander gescheiden hadden moeten blijven. Spr. gelooft, dat deze z&menvoeging zich gereedelijk daaruit verklaren laat, dat het collegie het besluit van 1867 als punt van uitgang, waaraan bet zich tc houden hadgesteld heeft. En waar het nu adviseerde het verzoek van van der Wielen niet in tc willi gen daar meende het consequent te handelen door nu ook verder te gaan en zoo mogelijk te bevorderen dat dit besluit uitvoering erlange. Men heeft gezegddatware het der meerderheid van 1867 ernst geweest, zij het besluit had moeten doorzetten. Tegen deze bewering moet spr. opkomen. Naauw was in April Tiet besluit tot stichting der beurs genomen, of reeds in Augustus stelden burgemeester en wethouders voor ter uitvoering van dit werk eene som op de begrooting uit te trek ken. Nu moge men zeggen wat men wilmaar spr. moet vra gen of het gebleken isdat het burgemeester en wethouders met de zaak geen ernst was? Hun voorstel is toen ter tijd zoodanig gewijzigd aangenomendat er in plaats van eene ze kere som een «memoriepost" op de .begrooting uitgetrokken is. Wat destijds burgemeester en wethouders leidde een cijfer voor te dragen hetzelfde heeft hen ook bij 't nu gedaan voorstel ge leid namelijk om aan liet voorstel tot het niet onderhandelen met den heer van der Wielen te verbinden een voorstel tot uit voering van het besluit tot stichting der beurs. Zij hebben ge meend dat men thans tot eene beslissing moest komen. Is de raad ten dezen opzigte van een ander gevoelenwelnuzegt spr.al wordt ook het le punt aangenomendan nog bestaat er bij het 2e punt gelegenheid te overom een voorstel des wege te doen. De heer Jongsma verklaart wegens het vergevorderde uur van het hem verleende woord afstand te doen. De heer van Eijsinga wenscht op het door enkele sprekers aangevoerde te repliceren. Hij zal daarbij wegens het verge- vorderde uur zeer kort zijn. Hij geeft den heer Hommes toe, dat hij geen handelsman isdat hij zijn eerste termijn alzoo had kunnen aanvangen met den aanloop //ofschoon geen deskun dige wenseh ik mijn stem te motiveren", doch dat hij die wel bekende omstandigheid eenvoudighéidshalve achterwege heeft gelaten. Dat zelfde geachte lid qualificeerde den handel als besluiteloos. Dit is voor spr. enkel eene redenom over te gaan tot de vaststelling van een behoorlijk beursreglementnog niet tot de stichting van een nieuw beursgebouw. Men zegt dat spr. zich illusion maakt omtrent beperkende bepalingen die geheel zouden indruisschen tegen het belang van den adressant van der Wielenzoodat. deze op dien voet niet zou willen con tracteren. Spr. gelooft dat niet. Beperk den duur van het hou den der beurs. Beneem gedurende dien tijdwaarin de zaken worden afgedaande gelegenheid tot tappen. De toevloed van menschen zal den adressant toch zooveel waard zijn dat hij de voorwaarden die men hem wenscht op te leggen zich zal laten welgevallen. In elk geval, dat is zijne zaak en gaat den raad niet aan Spr. heeft de stichting van een nieuw gebouw hooren aandrin gen vooral in het belang van den vlashandel. Hij zou het eene te groote concessie voor een bepaalden handelstak achtenwan neer aan dien aandrang gehoor werd gegeven. Spr. is het verder met het beweren van den heer Wiersma niet eensdat er óf een, nieuw beursgebouw gesticht moet wor den óf de bestaande toestand bestendigdzooals die nu is. Neen de raad is bevoegd zoowel als verpligt in het belang van den handel reglementaire bepaliugen te ontwerpenwaarbij aan dat handelsverkeer de noodzakelijke waarborgen worden ver leend. Bij den door spr. gewenschten maatregel heeft de ge meente derhalve een regtstreeksch belang. Spr. heeft hooren gewagen van de noodzakelijkheidontleend aan liet voorbeeld van eldersdat bij stichting van een nieuw gebouw daaraan wel spoedig eene uitbreiding zou moeten wor den gegeven en dat gebouw moeten worden vergrootook van de wenschelijkheid daaraan een hulplelegraafkantoor te verbin den. Hij deinst; voor die consequentiën terug en gelooft niet, dat dit de juiste weg is, waarop een gemeentebestuur zich als zoodanig moet bewegen. Met den heer Brunger is spr. het eens, dat men bronnen voor het handelsverkeer moet bevorderen. Men doe ditèn door alle belemmeringen die mogten beslaan weg te nemen èn door aan het particulier initiatief over te laten wat door den parti culieren onderneminggeest kan worden bereikt. Dit acht spr. het juiste beginsel. De heer WiorSHia zou bepaald van het woord hebben afge zien daar duidelijk liet verlangen naar liet einde van het debat is op te merken ofschoon er op het standpunt, waarop de zaak nu is, voor hem nog wel iets in 'tmidden te brengen zoude zijn. Veel is er gezegdmaar eene bestrijding der argumenten die hij in het midden heeft gebragt heeft hij niet gehoord. Het zou hem trouwens ook niet inoeijelijk vallen in eene wederlegging te tredenmaar hij moet daarvan afzienomdat het veel tijd zou vorderen. Spr. ziet dus om den tijd van zijn voornemen tot eene nadere uiteenzetting afmaar waarom hij niet geheel van liet woord heeft willen afzien is hierin gelegen dat de heer Duparc heeft beweerd, dat hij, spr., zou gezegd nebben, dat het terrein voor de stichting der beurs aangewezen buiten de stad gelegen is. Ilij herinnert zich dat niet 't is mogelijkdat de heer Duparc zich dit heeft verbeeld en als het al waar was, dat hij het gezegd had, dan zoude de eenige daaruit te trekken con clusie deze zijn dat hij het terrein noemende als niet gelegen binnen de stad zicL had vergistdaar het terrein zich bevindt binnen de stadsgracht; maar hij moet daarbij verklaren, dat, wan neer die spr. zijne argumenten moet putten uit de gezegden of vergissingen zijner tegenpartijdat zijne overige argumenten al bijzonder zwak moeten worden geacht. De heer Bruinsma heeft na de gevoerde discussie weinig meer te zeggen. Meermalen is er gesproken dat het terrein voor de stichting der beurs buiten de stad gelegen isnu ja in zeker opzigt heeft men gelijkin zooverre namelijkdat het niet midden in de stad ismaar het ligt dan toch altijd nog binnen de gracht. Ware het buiten de grachtdan zou men kunnen zeggendat het huiten de stad ligt. Hij vraagt voorts aan die leden die voor de Breedstraat zijnof deze' dan niet even zoover buiten de stad ligt als het Zaailand Spr. erkent met andere sprekersdat de vlashandelaren behoefte hebben aan eene beursen deze behoefte zal zich nog meer doen gevoelen nu de vlasbouw als ware het ook in deze provincie den overhand krijgt. Ook is er op gewezendat de beurs tegenwoordig van 93 Verslag der hanoe ingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 77 wordt gehouden maar voor spr. is het geen bezwaar dien tij«l te verkortenen dit nog te minderwanneer de beurs in een lokaal der gemeente gehouden wordtomdat men in dat geval geen particulier benadeelt. Men moge zeggendat de handela ren zoo aan dien tijd gewoon zijn maar spr. behoeft in dat op zigt slechts te wijzen op 't geen aan de veemarkt geschied. Ook daar duurde de handel vroeger tot in den avond toedoch te genwoordig heeft men er niet den minsten last van dat tegen een bepaald uur het vee van de markt verwijderd moet zijn. Integendeelde handel wordt er door bevorderd. Ook heeft spr. veel tegen een contract voor een tijdperk van 20 jaren voornamelijk omdat men '1 niet kan wetenof de handel over b. v. 5 jaren nog op dezelfde wijze plaats zal heb ben. Op deze en meer andere gronden zal hij vóór het voor stel stemmen. De Voorzitterde discussie over het voorstel sluitende, brengt punt 1 der conclusie in behandeling. Geen der leden daarover het woord vragendewordt het in stemming gebragt en met 10 tegen 9 stemmen verworpen. Voor stemden de lieerenBrunger, van Valkenburg, Bruin- smaKooseboomWiersma, Hommes, Zeper, de With en Bloembergen. Tegen de heerenJongsma, Rengcrs, Attema, Westenberg, Duparc, Oosterhoff, Surmgar, Gorter, van Sloterdijck en van Eijsinga. De Voorzitter zegt, dat door de afstemming van punt 1 der conclusie punt 2 van zelf komt te vervallenmaar dat er nu nog geene beslissing is genomen op het adres van van der Wielen. De lieer Wiersma is van oordeeldat de afstemming van het voorstel nog niet in zich sluit de bedoeling om het verzoek van van der Wielen toe tc staan. Nadat de Voorzitter hierop had te kennen gegevendat burgemeester en wethouders nieuwe voorstellen den raad zullen aanbieden, wordt de vergadering gesloten. Buitengewone vergadering van Maandag 15 Mei 1871. Bij de opening 11, later 15 leden tegenwoordig. Afwezig de heeren Hommes, Dirksvan SloterdijckAttema, Westenberg en Buma, allen met kennisgeving. Voorzitter de heer burgemeester. I. Op voorstel van den voorzitter wordt besloten de lezing der notulen van de vergadering van 11 Mei jl. tot eene volgende zitting aan te houden. II. Wordt ter tafel gebragt 1. Het verslag van oen toestand van liet middelbaar onderwijs in deze gemeente, over 1870. Ter inzage gedeponeerd. 2. Eene missive van het bestuur der afdeeling Leeuwarden van de vereeniging tot bevordering van het volksonderwijs in Nederland ten geleide van afschrift eener door die afdeeling aangenomen motie, betrekkelijk het middelbaar onderwijs voor meisjes. Aangenomen voor notificatie. III. De vergadering gaat over tot de benoeming van een hoofd onderwijzer aan de armenschool no. 2 en van een hulponderwij zer aan de eerste tusschenschool tweede klasse. Voor de eerstgemelde betrekking wordt met algemeene (13) stemmen benoemd Inne Visser, hoofdonderwijzer te Oostermeer, en voor laatstgcmeldemet 11 stemmen, Hotze de Jong te Wor- kum van de beide overige stemmen verkregen Klaas Bootsma te Makkinga en Cornelia Burg te Leeuwarden ieder een. De heeren Wiersma en Rooseboom waren bij deze benoeming nog niet ter vergadering tegenwoordig. Op voorstel van den voorzitter wordt bepaald dat de benoem den 1 Julij a. s. hunne respective function zullen moeten aan vaarden. IV. De voorzitter, het noodig achtende eene besloten zitting- te houden schorst de openbare vergadering. V. Na dc heropening der vergadering wordt nog ter tafel ge bragt een nader voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van P. Meetor te Amsterdamom eene houten loods te mogen opslaan in de nabijheid van de ligplaats zijner stoomboot op Harlingen. Ter visieom iu eene volgende vergadering te worden be handeld. Hierna wordt de vergadering gesloten. Buitongewono vergadering van Woensdag 17 Mei 1871. Tegenwoordig 11 leden. Afwezig de heeren Buma, Dirks en Westenberg, met en de heeren van EijsingaAttema Wiersma en de Withzonder kennisgeving. Voorzitter de heer burgemeester. I. Worden gelezen de notulen der vergaderingen van 11 en 15 Mei jl. en na eene opmerking van den heer Bruinsmagewij zigd vastgesteld. II. Wordt in behandeling genomen het nader voorstel van burgemeester en wethoudersop 't verzoek van P. Meeterom eene houten loods te mogen opslaan in de nabijheid der ligplaats van eene door hern in de vaart gebragte stoomboot. De heer Bloembergen wenscht op te merken, dat hij zich thans voor de inwilliging van 't verzoek zal verklaren op de voorwaarden als door burgemeester en wethouders zijn voorge steld vooral nu ook de adressant zijn verzoek heeft gewijzigd in zooverre namelijkdat de oppervlakte van het gebouw min der is gesteld dan in zijn primitief verzoek. Het te stichten gebouw zal alzoo van anderen aard worden dan aanvankelijk bedoeld werden hierdoor zijn spr's. bedenkingendie hij in de vergadering van 11 Mei ontwikkelde, opgeheven. Nadat dc heer Bruinsma en de Voorzitter hadden ver klaard dat ook zij thans geene bedenkingen meer tegen de in williging van 'tverzoek hebben, wordt, overeenkomstig de con clusie van het voorstelmet algemeene stemmen besloten Aan den heer P. Meeter, cargadoor te Amsterdam, naar aan leiding van liet door hem bij adres van den 12 April 1871 ge daan verzoektot wederopzegging vergunning te verleenen om een houten gebouw (te bezigen als kantoor en bergplaats ten behoeve van zijne sloombootdienst HarlingenLeeuwarden) inge- rigt overkomstig dc door hem ingediende teekeningte plaatsen aan de zuidzijde der gracht tusschen de Harlingervaart- en Wir- dumerpoortbruggendrie meter ten zuiden van de daarlangs lig gende bestrating en op ongeveer 20 meter afstand ten westen van de Prins Hendrikbrug, zullende de juiste plaats hem door of van wege burgemeester en wethouders nader worden aangewezen, een en ander op de voorwaarden omschreven in de missive van den gemeentearchitect dd. 14 Mei 1871, no. 127/3, met dien ver stande dat de daarbij sub b bedoelde retributie wordt bepaald op ƒ15 per jaar en deze moet worden voldaan ten kantore van den gemeenteontvanger, telken jare op den 12 Mei, ten eersten male oj» dien datum in 1872, des echter, dat, ingeval van tus- schentijdsche opzegging der vergunning, de retributie wegens het vóór den eerstvolgenden 12 Mei nog te verloopen tijdvak even redig zal worden verminderd. III. De Voorzitter brengt ter tafel een voorstel van bur gemeester en wethouders tot het verleenen van magtiging om tijdens de ongesteldheid van den gemeentearciiitectdezen door een door hun collegie te benoemen persoon te doen adsisteren.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 1