1
80
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
De Voorzitter stelt voor dit adres om berigt en raad aan
burgemeester en wethouders te renvoijeren.
De heer Jongsma meent zich te herinneren dat er bij deze
vergaderingop een des betrekkelijk advies van burgemeester
en wethouderseene beslissing is gevallen ten aanzien van een
adres van nagenoeg gelijke strekking van denzellden adressant.
Destijds heeft spr. beweerd dat de adressant naar strikt regt in
het gelijk zou kunnen worden gesteld. De heer van Sloterdijck
heeft toen ten tijdehoewel de regtsbeschouwingen van spreker
deelende, eene andere zienswijze ontwikkeld op grond van eene
van spreker verschillende opvatting van de feiten terwijl de
raad zich met het voorstel van burgemeester en wethouders ver-
eenigt heeft. Over dat voorstel heeft geene stemming plaats
gevonden omdat spr. die niet verlangdemaar hij heeft toen
gezegd dat hij zich op den door hem aangevoelden grond niet
met liet voorstel kon vereenigen. Thans komt de adressant met
een hernieuwd verzoek voor den dag. Wordt dit verzoek ook
in handen van burgemeester en wethouders gestelddan is het
te voorzienwelk advies door hen zal worden gegeven. Daarom
zou spr. wensehendat het tegenwoordig adres in handen eener
commissie uit den raad werd gesteld.
De heer Attoma merkt opdat wanneer het aangevoerde
waar isdat het namelijk te voorzien is welk advies men van
burgemeester en wethouders te verwachten heefthet dan ook
niet noodig is het adres in handen eener raadscommissie te stel
len, want de raad heeft immers in overeenstemming met het
destijds door burgemeester en wethouders uitgebragt advies tot
afwijzing van 't adres besloten. Men zou aldus volstaan kunnen
met het adres ter visie te leggen en in de volgende vergadering-
in behandeling te nemen. Dit kan naar spr's. gevoelen zeer goed
geschiedendaar zoodanige handeling in geenen deele strijdt met
het reglement van ordeterwijl bovendien de leden van den
raad alsdan in de gelegenheid zijn de betrekkelijke retroacta
na te gaan.
De heer Jongsma meent, dat het hier geldt eene kwestie
met den adressant, die herinnert spr. het zich goed be
weert dat aan hem niet is geleverd datgene waarop hij vol
gens het huurcontract regt had. Spr. staat niet zoo bepaald op
het benoemen eener commissiezoodat hij zich wel bij het denk
beeld van den heer Attema wil neerleggenindien hij slechts de
toezegging erlangt dat de ter zake bestaande retroacta mede
worde ter visie gelegd.
De Voorzitter zegt, dat aan het verzoek van den heer
Jongsma zal worden voldaan. Wat de zaak zelye betreftgeeft
hij te kennendat in der tijd aan den vorigen pachter is ver-
tund eenige getimmerten op het erf aan te brengen bij de we-
erverpaehting is echter verzuimd in de pachtvoorwaarden be
doelde voorwerpen uit te sluiten maar of dat nu den tegen-
woordigen pachter eenig regt geeft tot het eischen van de we-
deroprigting daarvan betwijfelt spr. Intusschen is ook hij niet
afkeerig van het denkbeeld tot benoeming eener commissieom
deze zaak te onderzoeken.
De heer Jongsmamet toestemming der vergadering voor
de derde maal het woord voerendemerkt nog op dat het
oogenschijnlijk hier eene zaak van niet veel belang betreftmaar
hij moet er de vergadering wel indachtig op maken, dat liet
eigenlijk geldt de mogelijkheid van eene procedure. Nu is hij
van oordeeldat het wezenlijk zijn nut kan hebben eene com
missie te benoemen om te onderzoeken of men die procedure
al dan niet heeft te vreezenen zoo jaof men die dan niet zal
kunnen voorkomen. Daarom vooral maakt hij van zijn geopperd
denkbeeld tot benoeming eener commissie een voorstel.
Na ondersteund te zijn wordt dit voorstel met algemeene stem
menop dien van den heer Attema 11a, aangenomen.
Vervolgens tot de benoeming der commissie overgegaan zijnde,
worden daartoe bij meerderheid van stemmen als leden aange
wezen de heeren AttemaJongsma en van Sloterdijck.
9. Eene resolutie van den heer commissaris des konings hou
dende kennisgeving, dat, in plaats van den heer P. Koumans
Brouwerdie voor de op hem uitgebragte benoeming heeft be
dankt tot lid van het collegie van zetters dezer gemeente is
benoemd de heer E. J. Bruinsma.
Aangenomen voor notificatie.
10. Eene reclame van T. Vlietstra tegen zijnen aanslag op
liet kohier van den hoofdelijken omslag, dienst 1871.
De Voorzitter geeft te kennen dat dit stuk eerst gisteren
('24 Mei) ontvangen is, alzoo te laat om bij de behandeling van
het kohier bij den raad ter tafel te worden gebragt. Hij stelt
daarom voor den reclamant in zijn verzoek voor niet ontvanke
lijk te verklaren.
Met algemeene stemmen wordt daartoe besloten.
11. Het rapport van de commissie belast geweest met het
onderzoek der rekening van het stads werkhuis, over 1870.
12. Voorstel van de heeren DuparcAttema, Jongsma, van
Sloterdijck en de With, van volgenden inhoud:
//De ondergeteekenden hebben de eer den raad voor te stellen,
in het reglement van orde voor zijne vergadering aan te brengen
de volgende veranderingen
Art. 10.
In plaats van utienure te stellen twaalfure.
Art. 18.
Te lezen als volgt
De wethouders nemennaar rangorde van leeftijd plaats ter
regterzijde van den voorzitterdaarop volgen naar dezelfde orde
de leden.
De secretaris neemt plaats ter linkerzijde van den voorzitter."
De onder sub 11 en 12 vermelde stukken zijn ter inzage ge
legd, om in eene volgende vergadering te worden afgedaan.
III. De vergadering gaat over tot de behandeling van:
1. Rapport van het ondersoek der rekening van t nieuwe stads
weeshuis, over 1870.
Buiten discussie wordt met algemeene stemmen overeenkom
stig de conclusie van 't rapport besloten
1°. Goed te keuren de rekening over den jare 1870 in ont
vang ad ƒ29,100.22, in uitgaaf ad 27,357.62 sluitende met een
batig saldo ad ƒ1742.60.
2°. De stukken terug te zenden aan heeren voogdenvoor
zien van een bewijs van goedkeuring en onder dankbetuiging
voor het gehouden naauwkeurig beheer.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot regeling der uitgijte
van 't gemeenteblad bij abonnement.
De heer Surillgar wenscht in de eerste plaats op te merken,
dat het abonnement op het staatsblad, geen ƒ6, zooals in
't voorstel gezegd wordt, maar 4 bedraagt. Dit echter zal vol
strekt geen invloed hebben op de goedkeuring, die hij aan het
voorstel denkt te gevenmaar en dit in de tweede plaats
hij wenscht te vragenof ten dienste der ingezetenen de ver
krijgbaarstelling van het gemeenteblad niet zoude zijn te verge
makkelijken. Volgens 't voorstel zal men zich ter verkrijging
van 't gemeenteblad moeten aanmelden bij 't gemeentebestuur.
Maar vraagt spr.zou het voor de ingezetenen niet veel gemak
kelijker wezen wanneer hen de gelegenheid werd gegeven ook
bij dezen of genen boekverkooper of wel bij den drukker het
blad te kunnen aanschaffen? Ook moet hij nog vragen, of het
tevens niet nuttig zoude zijn afzonderlijke nummers verkrijgbaar
te stellen?
De Voorzitter merktwat de tweede vraag betreftop
dat elkdie een afzonderlijk nummer van 't gemeenteblad mogt
verlangen daarvoor op de secretarie de gelegenheid heeft. De
strekking van 't voorstel is dezeom tegemoet te komen aanjiet
bezwaar van hendie eene geheele collectie der gemeentebladen
zouden wensehen te ontvangeniets, wat hen bij den tegenwoor-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1871
digen prijs der afzonderlijke nummers te hoog te staan komt.
Men zou het blad bij eenen boekverkooper verkrijgbaar kunnen
stellen maar spr. stelt zich daarvan niet veel goeds voordaar
het debiet te gering is, Hij noemt slechts de verordening op de
gasregtenniemand zal het tegensprekendat ouderscheidene
ingezetenen bij die verordening belang hebben en toch wordt
er maar zeer zelden een exemplaar van aangevraagd.
De heer Suringar gelooft juistdatwanneer men de ge
meentebladen ook bij boekverkoopers verkrijgbaar stelter dan
meer exemplaren gevraagd zullen worden. Menigeen toch ziet
welligt tegen de aanschaffing op juist omdat hij zich tot dat
einde ten gemeentehuize heeft aan te melden. Het moge waar
zijn dat het gemeentehuis voor elk een toegankelijk istoch
misten velen de vrijmoedigheid om er zich aan" te melden. Spr.
zou dus denken dat men door het openstellen der gelegenheid
bij een boekhandelaarde aanschaifing voor de ingezetenen ge
makkelijker maakt. Hij wil intusschen dit punt gaarne aan de
prudentie van het dageiijksch bestuur overlaten.
De heer Bloembergen merkt, op dat er tegen het voldoen
aan het verlangen van den heer Suringar nog al eenig bezwaar
bestaaten dat wel voornamelijkomdat de gemeentebladen der
gemeente hooger te staan komendan waarvoor ze volgens
't voorstel zullen worden verkrijgbaar gesteld. Alleen om het
gebruik van 't gemeenteblad te bevorderen heeft men gemeend
den prijs laag te moeten stellen. Naar het gemiddeld getal ex
emplaren over de laatste drie jaren kost ieder jaargang aan de
gemeente nagenoeg 1.20 per exemplaar. Burgemeester en wet
houders echter hebben geoordeeld den prijs voor de ingezetenen
op ƒ1 te stellen, onverschillig hoeveel nummers er verschijnen.
Maar nu zal het bezwaarlijk kunnen gaan, om van den drukker
te vorderendat hij zich dat verlies getrooste. Misschien is hier
een tusschenmaatregel te treffen. Spr" is van oordeeldatwan
neer het voorstel door den raad wordt aangenomen burgemees
ter en wethouders gaarne in overweging zullen nemenof en
welke middelen kunnen worden getroffen, om aan het denkbeeld
van den heer Suringar uitvoering te geven.
De conclusie van 't voorstel wordt hierna met algemeene stem
men aangenomen zoodat met wijziging van het raadsbesluit van
13 December 1866, 110. 9, wat betreft de verkrijgbaandelling
van 't gemeentebladis besloten voor het vervolg dat blad voor
de ingezetenen dezer gemeente verkrijgbaar te stellen tegen een
vast abonnement van ƒ1 per jaargang.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders op de adressen van P.
Pama da Kempenaerdirecteur van- en J. L. Petersen boekhouder bij
de gemeentelijke gasfabriekhoudende verzoek om in die betrekkingen te
worden gecontinueerdwaarbij burgemeester en wethouders
1°. Voorstellen, om te besluiten voor goed aan te zien, dat
voor de benoeming van een directeur en van een boekhouder
der gemeentelijke gasfabriek alhier, geene uitvoering wordt ge
geven aan het bepaalde bij art. 2, 2e lid der verordening rege
lende de benoeming enz. der ambtenaren en bedienden belast
met de exploitatie der gemeentelijke gasfabriekzoover betreft
het indienen eener aanbeveling van twee personen.
2°. Ter herbenoeming voor den tijd van drie jarenin te
gaan met den 1 October 1871, aanbevelen: a. als directeur dei-
gemeentelijke gasfabriek den heer P. Pama de Kempenaer, en
b. als boekhouder bij die fabriek den heer J. L. Petersen.
De heer Wiersma heeft gehoord, dat men ook reeds vroeger
op de thans voorgestelde wijze gehandeld heeft. Hij was des
tijds nog geen lid dezer vergadering; ware dit het geval geweest,
hij zou zich met kracht tegen die wijze van handelen hebben
aangekantomdat hij haar bepaald onwettig acht. Zijns oordeels
wordt op deze wijze de aanbeveling tot benoeming van een direc
teur en boekhouder bij de gemeentelijke gasfabriek eene persoon
lijke questie. Voor die wijze van handelen vindt spr. trouwens
ook geene motiven in het voorstel van burgemeester en wethou
ders aangevoerd wel wordt, het wenschelijke er van betoogd.
Maar spr. gelooftdat dit nog geen reden isdie bevoegdheid
geeft 0111 van de bepalingen der verordening op de benoeming
der bedoelde ambtenaren af te wijken. In die verordening leest
hij onder meer„Zij worden door den raaddie eene aanbe
veling ontvangt van twee personendoor burgemeester en wet
houders in te dienen benoemdgeschorst en ontslagen." Spr.
wil 't in 't midden laten in hoeverre het wenschelijk of noodza
kelijk mag worden geacht eene zoodanige bepaling te hebben,
maar zoolang die verordening van kracht is vindt hij geen reden
van hare voorschriften af te wijkenten minste nietwanneer
er geene geldige motiven aanwezig zijn. Het is niet om de per
sonen die het hier geldt, dat spr. de bepalingen der verorde
ning wenscht gehandhaaft te hebbenmaar uit een wettelijk oog
punt acht hij dit gebiedend noodzakelijk. Spr. zal zich derhalve
tegen de voorgedragene conclusie verklaren en zoo de meer
derheid van den raad hierin met hem mogt instemmendan zal
hij gaarne het voorstel doen om de aanbeveling aan de raads
commissie voor de gasfabriek terug te zenden ten einde aan
het voorschrift der verordening te voldoen.
De heer Bloembergen wenscht. den vorigen spreker in de
eerste plaats op te merkendatvoor het geval er sprake mogt
zijn van terugzending der aanbevelingdit dan niet aan de com
missie voor de gasfabriekmaar aan burgemeester en wethou
ders zou moeten geschiedenvan wie zede commissie gehoord
zijnde, afkomstig is. In de tweede plaats moet hij er de aan
dacht van dien spr. op vestigendat hier bij de tegenwoordige
aanbeveling hetzelfde stelsel is gevolgd, dat men bij de vorige
herbenoeming heeft gemeend te moeten toepassen en dat ook
onlangs nog door den raad op de benoeming van ambtenaren bij
de stadsreiniging is toepasselijk gemaakt, Spr. wil het niettemin
den heer Wiersma gaarne toestemmen dat deze wijze van han
delen wel eeniger mate in strijd komt met de letterlijke bepalingen
der onderwerpelijke verordening maar hij gelooft toch dat er,
met het oog op de bedoeling van deze wel iets vóór te zeggen
valt. De verordening spreekt van het doen eener aanbeveling
van twee personenmaar nu ligt hel in den aard der zaak, dat,
wil men aan dat voorschrift voldoen, men dan met de geschikt
heid voor de betrekking der aan te bevelen personen bekend
moet zijnen men zal bovendien ook de wetenschap moeten be
zitten dat die personen naar de betrekking dingen. Derhalve
men zal eene oproeping van sollicitanten moeten doenmen
zal zich omtrent de zich aanmeldende personen moeten informe
ren en dat deze wijze van handelen zeer omslagtig is behoeft
spr. niet te zeggen. En als men nu de wetenschap heeft, dat
men in de tegenwoordige titularissen ambtenaren heeftdie zich
in het algemeen tot genoegen des bestuurs van hunne pligten kwij
ten dan gelooft spr.dat men die overbodige en omslagtige wijze
van handelen wel mag nalaten. Vooral met het oog hierop
heeft men liet wenschelijk geacht eene uitzondering op den regel,
bij de verordening aangegeven toe te passen. Het zou welligt
beter wezendat de voorgestelde wijze van handelen bij ae
verordening zelve werd geregeld zooals bereids ook bij de ver
ordening op de benoeming van ambtenaren der stadsreiniging ge
schied ismaar spr. komt het voordat de raad zich in dezen
den geregeldsten weg in het voorstel aangewezen ziet. Stemt
men dat voorstel af, dan zal er, als gevolg daarvan, eene aan
beveling van twee personen komen doch spr. gelooftdat het
onder de bestaande omstaudighedenindien de raad zich met
het gunstig oordeel der commissie over de beide ambtenaren ver-
eenigthet verkieslijkst mag worden geacht op de voorgestelde
wijze te handelen.
De heer Rengers zegtdat de opmerking van den heer
Wiersma zeer gegrond ismet dit onderscheid echterdat in
dezen niet de schuld ligt bij burgemeester en wethoudersmaar
in de bepalingen der verordening, die naar het spr. voor
komt voor geene redelijke toepassing vatbaar zijn. I11 het