96
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
De heer Duparc zou der minderheid wel eens gevraagd wil
len hebben wat zij eindelijk wenscht. De raad heeft het voor
stel van burgemeester en wethoudersom niet met van dei-
Wielen in onderhandeling te tredenafgewezen mogt de min
derheid dat besluit betreuren dan behoorde ze voor den dag te
komen met een voorstel in den zin van liet 2e lid der conclu
sie van evengemeld voorstelom namelijk tot de stichting over
te gaan; doch de minderheid onthoudt zich daarvan, want zij
weet vooraf wat het lot van zoodanig voorstel zal zijn.
De heer Wiersma sprak zooeven an bijeenvoeging van min
derheden spr. laat het in 't midden wat hiervan zij maar in
ieder geval heeft de meerderheid duidelijk genoeg uitgedrukt
dat zij voor 't oogenblik de uitvoering van 't besluit van 1868
niet wenscht.
Ook sprak de heer Wiersma over de aanbieding van den lo
gementhouder Jonker. Spr. wil niets te kort doen aan de
bedoeling van iemand doch hij gelooftdat die aanbieding moeije-
lijk als een serieus voorstel kan worden beschouwd. Spr. althans
moet verklaren dat toen hij zich den 11 Mei verklaarde tegen
het voorstel van burgemeester en wethoudershij dit niet deed
tengevolge van persoonlijke ingenomenheid met van der Wielen
maar om het besluit van 1868 tot stichting der beurs aan een
der uiteinden van de stad in het belang der gemeente te ecar
teren. Dat denkbeeld was niet dat van spr. alleen. Hij kan
het nu moeijelijk verwachten dat de leden van den raad zou
den willen onderhandelen met iemandwiens lokalen gelegen
zijn in dat gedeelte der stad, waar men op 't oogenblik juist
weinig geneigd is eene beurs te stichten.
De'heer Brunger drukte er zoo opdat van der Wielen zijne
lokalen niet zou kunnen uitbreiden. Maar spr. moet opmerken
dat de raad nog niet het laatste woord van van der Wielen ge
hoord heeft. Laten we toch de onderhandelingen afwachten.
Blijkt hetdat het resultaat der onderhandelingen onaannemelijk
is, welnu de raad blijft dan nog altijd in zijne handeling vrij.
Spr. althans zal in zoodanig geval de eerste zijn om aan het
aan het aangaan van een contract zijne goedkeuring te ontzeggen.
De heer Rengers heeft tot zijn leedwezen in de discussie
een element zien opdagendatnaar 't hem voorkomtaan de
beurszaak reeds groote nadeelen heeft berokkendhet streven
namelijk, om door uitstel en exceptien alles op losse schroeven
te zetten. Spr. acht dit een ongelukkig verschijnselhij wijst
er op dat hij zelf in der tijd met hart en ziel voorstander is ge
weest van het besluit tot stichting eener nieuwe beurs en heeft
medegewerkt tot het besluitom het terrein naast de hoogere
burgerschool daarvoor aan te wijzen. Bij de discussiedie des
tijds gevoerd werd is er met nadruk op gewezen datwanneer
de beurs bij van der Wielen gevestigd bleef, alsdan de treurigste
gevolgen daarvan voor den handel zouden te wachten zijn dat
de handel gaande weg zou afnemen, ja welligt geheel te niet zou
gaan. Spr. heeft zich door die drangredenen laten bewegenom te
stemmen voor het stichten van eene beurs van gemeentewege. Wat
heeft evenwel dat raadsbesluit opgeleverd Toen burgemeester en
wethouders ter uitvoering daarvan op de begrooting eene som
voor de stichting wilden aanbrengen was het wederom de meer
derheid die zich daartegen verklaarde en aanvoerde //laat. ons
eerst eens zien hoe 't bij van der Wielen gaaf'. Een volgend
jaar is bij de begrooting niet onduidelijk aan burgemeester en
wethouders te kennen gegeven dat men de uitvoering van het
besluit nog niet verlangdede zaakzoo heette hetwas nog
niet rijp voor afdoening. Intusschen het voor de beurs bestemd
terrein bleef ongebruikt liggen, de beurszaak sluimerde. Nu
onlangs zijn er adressen ingekomenwaarbij aanvrage werd ge
daan om het terrein. De beurszaak geraaktenadat drie jaren
daarover was gezwegenweder uit de vergetelheid. Nu eens
klaps worden alle bezwaren tegen- het houden van de beurs bij
van der Wielen, die drie jaren lang zeer dragelijk bleken, in het
breede uitgemetenen worden alle argumentendie spr. drie
jaren geleden overtuigden van het hoogst noodzakelijke om ter
stond den bestaanden toestand te verbeteren op nieuw te berde
gebragt. Het driejarig uitslel heeft spr. thans echter tot andere
inzichten geleid. Waar hem de onmogelijkheid van de uitvoering
van het besluit van 1868 is gebleken heeft hij reden gevonden,
om zich te scharen aan de zijde van hen die de beurs bij van
der Wielen wenschen te bestendigen. Hij heeft dat des te meer
gedaanomdat hij daarvoor van geachte zijde goede motiven
hoorde aanvoeren omdat de bezwaren aan de lokaliteit van
van der Wielen verbondenniet opwegen tegen de opoffering
voorde gemeente aan het bouwen eener beurs verbonden ein
delijk, omdat spr.. door de ondervinding wijzer gewordenvoor
uitziet, dat, al werd het besluit van 1868 gehandhaafd, toch weer
excepties zouden worden gezocht en de tot stand koming van
eene beurs daardoor toch niet verzekerd zoude zijn. Op deze
gronden wil spr., dat er aan de zaak een einde worde gemaakt;
op welke wijzeis hem betrekkelijk onverschillighet belang
der gemeente is voor hem de hoofdzaak. Maar om mede te
werken tot de aanneming van een voorstel als door den lieer
Wiersma gedaan M-aardoor de zaak op losse schroeven gezet
en andermaal verschoven wordtdaartoe is spr. ongenegen.
De heer Bruinsma geeft aan den heer Wiersma in over
weging zijn amendement te splitsen. Het onderhandelen met
den heer Jonker komt hem minder verkieslijk voor, omdat, zijns
inziensdiens lokalen toch wel niet voor 't houden van beurs in
aanmerking kunnen komen; maar de bepaling omtrent de jaren,
daarmede zou hij zich wel kunnen vereenigen.
De heer Dirks vraagtof niet aan 't bezwaar van den heer
Wiersma zou zijn tegemoet te komen door eenvoudig te lezen
ween nader overeen te komen tijd."
De heer Wiersma geeft te kennendat hij juist van //jaar
tot jaar" gesproken heeftomdat daarin het principe ligt. Het
is namelijk van der Wielen niet te doen om permissie tot het
houden van beursdaartoe heeft hijgelijk elk anderde be
voegdheid maar hij wenscht bestendiging van den feitelijken
toestand en dat nog wel voor een tijdperk van 20 jaren ge
durende welke de gemeente geen beurs zou mogen stichten.
Spr's. bezwaar zit vooral hierin dat de gemeente zich zou ver
binden om iets niet te doen hij kan niet inzien waarom men
zich daartoe zou verbinden. Dit hoofdbezwaar meent hij dooi
de bepaling van //jaar tot jaar" te voorkomen. Hij gelooft niet,
dat men daardoor telken jare een beursdébat zou behoeven te
voeren ietswaaraan hij trouwens ook weinig lust heeft. Men
zal dan kunnen wachten tot dat er eens een jaar komtwaarin
de beurszaak zoodanige rijpheid verkregen heeft, dat men zon
der eenig débat tot een goed einde zal kunnen komen. En ware
het zoodat een jaarlijksch débat het gevolg waredan nog
zou spr. dit veel wenschelijker achtendan de gemeente onnoo-
dig voor 20 jaren te binden.
Met 17 tegen 4 stemmen, die der heeren Rooseboorm, Wier
sma Brunger en van Valkenburgwordt het araendement van
den heer Wiersma verworpen.
De heer Bruinsma stelt hierop voor om in de conclusie te
roijeren de woorden gedurende een nader overeen te komen getal jaren."
De heer Suringar is van oordeeldat de onderwerpelijke
uitdrukking in de conclusie is gebragtom tegenover de bepaling
van 20 jaren, door van der Wielen genoemd, te doen uitkomen,
dat men dat cijfer veel te hoog acht en zich wil voorbehouden
een korter termijn te stellen. Spr. ziet met het oog daarop geen
bezwaarde woorden te blijven behoudendaar zegelijk het
geheele voorstelden raad tot niets hoegenaamd verbinden.
De heer Attema vestigt er de aandacht op dat ook van der
Wielen in zijn adres spreekt van //een termijn van 20 jaren of
zoodanigen anderen termijn als het gemeentebestuur zal bepalen".
Het amendement van den heer Bruinsma wordt hierna verworpen
met 16 tegen 5 stemmen, die van de heeren van Valkenburg,
Rooseboom, Wiersma, Bruinsma en Brunger.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
97
Vervolgens wordt de conclusie in omvraag gebragt en met 13
tegen 8 stemmendie van de heeren de WithRooseboom
Bloembergen, Wiersma, Hommes, Zeper, Brunger en van Val
kenburg aangenomen.
V. De heer Attema geeft in overweging de behandeling van
de nu nog op den oproepingbrief vermelde punten tot eene vol
gende vergadering aan te houden dewijl hij van sommige leden
heeft vernomen dat zij de gelegenheid hebben gemist van de
daarop betrekkelijke stukken inzage te nemen.
De Voorzitter antwoordtdat toch reeds bij 't dagelijksch
bestuur het voornemen bestond om voor te stellen de behandeling
van punt 8 uit te stellenhij kan zichdaar de bedoelde punten
niet zoo'n directe haast hebben wel met het gevoelen van den
heer Attema vereenigen' en stelt daarom voor aldus te besluiten.
Nadat dit voorstel met algemeene stemmen was aangenomen
wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.