100
Verslag der handelingen van den Gemeenteraad te Leeuwarden, 1871.
b. datnaar 's raads oordeelde jaarwedde van den burge
meester op ƒ2500 die van den secretaris op 2200 behoort te
worden gestelden
c. dat het 's raads bevreemding wektdat door hun collegie
bij deze gelegenheid niet ook over de jaarwedden van de wet
houders zijn oordeel is gevraagd en dat hij verzoekt in de gele
genheid te worden gesteld ook daarover zijn gevoelen mede te
deelen."
Over de algemeene strekking van het voorstel geene discussie
plaats vindende, wordt de conclusie er van aan de orde gesteld.
Punten a. en b. worden buiten discussie met algemeene stem
men aangenomen.
Punt c.
De heer Attema zou dit punt wenschen te hebben geroijeerd,
want hij gelooftdat de raad volkomen bevoegd is in dezen het
initiatief te nemen en dat van hem zeer goed een voorstel tot
verhooging der jaarwedde van de wethouders kan uitgaan, wan
neer dit namelijk in verzoekenden zin geschiedtzooals naar
hij meent te weten, ook hier en daar elders heeft plaats gehad.
Immers, de jaarwedde wordt, nadat de raad is gehoord, onder
's konings goedkeuring door gedeputeerde staten vastgesteld. Even
als de raad vroeger bij gedeputeerde staten op de verhooging
van de jaarwedde des secretaris' tot een door hem genoemd cij
fer aandrongzoo kan hij dit ooknaar spr. meentten aan
zien der jaarwedde van de wethouders. En spr, is van oordeel,
dat zoodanig besluit beter onthaal zou vinden dan een gelijk
het voorstel wilwaarbij als ware het aan gedeputeerde staten
er een verwijt van wordt gemaaktdat zij den raad niet over
de jaarwedde van de wethouders hebben gehoordwant dat be
sluit zou aanvangen met de uitdrukking „dat het des raads be
vreemding wekt". Wierd dat besluit genomen dan zouden ge
deputeerde staten alligt zeggen „de raad drukt zijne bevreemding
uit maar waarom doet hij dan niet een voorstel om de jaar
wedde der wethouders te verhoogen". Spr. zou er dus de voor
keur aan gevenom punt c. der conclusie te doen vervallen
als wanneer men aanleiding zal kunnen vinden een positief voor
stel tot verhooging der jaarwedde van de wethouders te doen.
De heer Gorter heeft ook bezwaar tegen punt c. der conclu
sie hij is het in dezen geheel met een heer Attema eens en kan
zich met het door dien spr. ontwikkeld denkbeeld zeer wel ver
eenigen.
De heer Suringar zegtdat de commissiemet het oog op
hetgeen vroeger is voorgevallengemeend heeft den voorgestel-
den weg te moeten bewandelen. Zij meende datwanneer de
raad het initiatief tot verhooging namhij zich dan even als
vroegeraan eene teregtwijzing van de zijde van gedeputeerde
staten zou bloot stellen en de bereiking van het gewensehte doel
zonder noodzaak zou vertragen zoo niet verijdelen. De gemeente
wet kent in dezen gelijk als ten aanzien van de verhooging der
jaarwedde des secretaris' het initiatief aan gedeputeerde staten
toe. En waar nu bij herhaling is gebleken dat gedeputeerde
staten dat initiatief aan zicli wenschen te houden en het hooren
van den raad van zich willen laten uitgaandaar meende de
commissie best te doen met deze gelegenheid aan te grijpen
om het collegie op de jaarwedde der wethouders attent te ma
ken en het verzoek uit te lokken om daarop des raads meening
te verstaan. Zij heeft daarom het onder sub c. genomen voor
stel gedaan en vindt geene aanleiding om van dat voorstel af te
wijken.
Den heer Attema komt het voor, dat aan de woorden „den
raad gehoord" eene te exclusive beteekenis wordt gehecht. Dit
wilnaar spr. meentniet zeggendat de raad moet wachten
tot dat gedeputeerde staten den raad gaan hoorenmaar dat ook
de raad proprio motu zijn gevoelen kan uiten. Op die wijze
werd ook vroeger de strekking dezer woorden opgevattoen de
raad op de verhooging der jaarwedde van den secretaris aandrong.
Dat het collegie toen niet aan den aandrang des raads voldeed
was alleenomdat het de verhooging als onnopdig beschouwde
daartoe geen termen vond.
l)e lieer Westenbergofschoon de redactie van punt c. niet
gelukkig'gekozen vindende, zou het toch betreuren, wanneer de
zienswijze van den heer Attema doorging. Hij verbeeldt zich
dat er verband moet zijn tusschen de jaarwedden van den bur
gemeester en der wethoudersen waar gedeputeerde staten nu
vragen of de jaarwedde des burgemeesters nog voldoende is
daar moet zijns inziens, bij ontkennende beantwoording, nood
wendig volgen de vraagof de jaarwedde der wethouders ook
geene wijziging behoeft. Derhalve, wanneer aan punt c. eene
andere redactie wordt gegevendan zal spr. er zich bij neer
leggen maar om het geheel weg te laten daarmede kan hij
zich niet vereenigen.
De lieer Jongsma geeft te kennen dat het zijne aandacht heeft
getrokke n, dat de redactie van punt c. zóó bijzonder juist gekozen is.
Spr. gelooft, dat men in de gegeven omstandigheden wel niet anders
kan doen de raad zal zijne bevreemding uitspreken, dat hij niet
bij deze zelfde gelegenheid over de jaarwedden der wethouders
is gehoordwier bezoldiging toch in verband staat met die van
don burgemeester. Leest men de gemeentewetdan kan men
zien dat deze jaarwedden onder goedkeuring van den koning
door gedeputeerde staten worden vastgesteld nadat ze den raad
hebben gehoord. Dit artikel sluit in zich het initiatief van dat
collegiewaarop het naar sprekers oordeel teregt naijverig is.
Nu gelooft spr., dat men den juisten weg inslaat, wanneer men
aan gedeputeerde staten het verlangen te kennen geeft, om ook
over de jaarwedde der wethouders te worden gehoord. Spr. zou
daarom ongaarne in punt c. der conclusie veranderiug brengen.
De heer Attema hoopt door de vergadering niet verkeerd te
worden verstaan. Hij wenscht niet te betwisten dat het zijn
nut heeftom op de jaarwedde der wethouders de aandacht te
vestigenmaar hij wil een stap verder gaan het is hem te doen
om dadelijk aan gedeputeerde staten eene verhooging voor te
slaan. Wanneer hij dus het voorstel doet, om punt c. uit de
conclusie te ligten dan staat dit voorstel niet op zich zelfmaar
dan wenscht hij er aan te verbinden een voorstel tot verhooging
der jaarwedde van de wethouders. Want waarlijk ziet spr. ge
vaar dat gedeputeerde staten zullen zeggendat het verwon
dering baartdatwaar de. raad zijne bevreemding uitspreekt
daaroverdat gedeputeerde staten hem voor alsnog niet
hooren over de jaarwedden der wethoudershij zelf tevens
geen voorstel tot verhooging doet. Het advies van den raad
moet worden gevraagd maar bij spr. staat het vastdat het
ook uit eigen beweging door den raad kan worden verstrekt.
Nu zou bij liet daarhenen willen leiden dat tegelijk met liet
advies over de jaarwedden van den burgemeester en den secre
taris met weglating van het sub c voorgestelde een positief
voorstel tot verhooging van de jaarwedde der wethouders wordt
gedaanwaarin de raad als zijn gevoelen uitspreektdat de
jaarwedde der wethouders op ƒ700 of ƒ800 moet worden be
paald. En spr. doet zulk eeu voorstel nog te meer, omdat,
naar hij meent tc wetendat ook in eene andere gemeente
met name Haskerland op die wijze is gehandeld opzigtens dc
jaarwedde van den secretaris. Ook daar heeft men niet gewacht
tot dat gedeputeerde staten advies vroegen; maar men heeft
daar proprio motu een voorstel gedaan. Spr. doet daai^m het
voorstelom punt c der conclusie te doen luiden „Aan gede
puteerde staten te kennen te geven dat de raad van Leeuwar
den van oordoel isdat bij deze gelegenheid ook herziening
moet plaats hebben van de jaarwedden van heeren wethouders
en hijvan oordeel zijndedat er verband behoort te beslaan
tusschen de jaarwedde van den heer burgemeester en die dei-
wethouders de jaarwedde van deze laatsten voor de gemeente
Leeuwarden wenscht bepaald te zien op ƒ800."
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871.
101
Spr. merkt nog op, dat hij zoo straks van J 700 a ƒ800 heeft
gesprokén-, hij herinnert zich echter, dat bij de behandeling der
begrooting voor 1871 het cijfer van ƒ800 werd genoemd, dat
toen vrij algemeen bijval scheen te vinden. Daarom heeft hij
niet geaarzeld thans daartoe het voorstel te doen.
De heer Gorter wil erkennen dat de werkzaamheden van
de wethouders in den laatsten tijd belangrijk zijn toegenomen
maar toch gelooft hij dat de van hen gevorderde tijdsonoffering
eene verhooging tot op ƒ800 niet kan wettigen. Hij kan zich
dus niet met het amendement vereenigen. Ware het de bedoe
ling de jaarwedde tot op ƒ700 te verhoogen spr. zou zich gaarne
bij een daartoe strekkend voorstel aansluiten.
De heer van Sloterdijck zal zich ook niet met liet amen
dement vereenigendoch om geheel andere redenen dan de heer
Gorter aanvoerde, volstrekt niet, als zoude hij de verhooging
tot op liet cijfer van S00 niet wenschelijk achten maar omdat
het hem voorkomtdat men op de voorgestelde wijze niet zal
raken tot dat resultaat, als 'twclk te verwachten is bij aanne
ming van het voorstel der commissie. Spr. weet het weldat
dc uitlegging door den heer Attema aan de bepaling der ge
meentewet gegeven niet mrationcel ismaar 'tis hier ae vraag,
hoe gedeputeerde staten het onderwerpelijk wetsartikel verstaan.
Het komt er hier slechts op aan om tot verhooging der jaar
wedde te gerakenenzegt spr.de zekerste manier om daar
toe te komen, is gewis liet volgen der wetsinterpretatie van ge
deputeerde staten! De bepaling der gemeentewet omtrent de
jaarwede der wethouders is nagenoeg woordelijk gelijk aan die
ten aanzien der jaarwedden van den ontvanger en van den secre
taris en waar het nu herhaaldelijk is gebleken welke interpre
tatie gedeputeerde staten omtrent die jaarwedden volgen daar
is het duidelijkdat de raad den doelniatigsten weg bewandeld
door de interpretatie van het collegie te huldigen en bij hetzelve
niet andere dan zoodanige pogingen te doen als het voorstel dei-
commissie beoogt. Het is mogelijk, dat gedeputeerde staten op
het raadsbesluit het stilzwijgen bewarendoch spr. is daarvoor
niet zoo bang, want het besluit, immers, zou niets anders dan
een beleefd verzoek zijn. Spr. althans is niet bevreesd dat de
raad met dat verzoek een echec zou lijden. Het komt hem dus
voordat het voorstel der commissie boven liet amendement van
den heer Attema is te prefererenwaarom hij zich dan ook niet
met dat amendement zal vereenigen.
De heer Attema kan er weinig onderscheid in zien of men
tot gedeputeerde staten zegt „och hoort ons toch als 't u belieft
over deze aangelegenheid waarin wij verbetering wenschen"
dan welof men dadelijk te kennen geeft wat men wil. Hij is
van oordeel, dat gedeputeerde staten niet zoo sterk aan hun initiatief
hechten dat zij liet. den raad euvel zouden duiden dat hijge
hoord wordende omtrent de jaarwedden van den burgemeester,
den secretaris en den ontvanger, uit eigen boezem wijst op de
onbillijke verhouding van de jaarwedde der wethouders tot die
des burgemeesters en daarbi j een voorstel tot verhooging ook
van de jaarwedde der wethouders doet. Spr. zou liet kleingees
tig vinden, wanneer sgedeputeerde staten in dit geval zouden
zeggen„het behoort aan ons liet initiatief te nemen." Andere
ambtenaren toch wier jaarwedde eveneens door hooger gezag
wordt, vastgesteld wenden zich regtstreeks tot dat hooger gezag
met het verzoek om verhoogingspr. behoeft slechts te wijzen
op een soortgelijk bij deze vergadering bekend verzoek van den
commissaris van politie. Nu meent hij, dat de raad zich even
eens de vraag mag stellen of er ook nog andere onevenredig
heden in hetzelfde onderdeel der gemeentelijke huishouding zijn
weg te nemen. Waar nugelijk in casiiten aanzien van de
andere genoemde jaarwedden liet. gevoelen des raads wordt inge
roepen kan hij veilig zeggen dat de jaarwedde der wethou
ders moet worden verhoogd. In den grond der zaak komt het
er toch op neer, dat ook de commissie de tegenwoordige jaar
wedde der wethouders te laag acht. Spr. dunktdat het geens
zins tegen de goede orde strijdtwanneer de raad al dadelijk
uitspraak doet omtrent het cijfer, waarop hij de jaarwedde van
de wethouders wenscht bepaald te zien. Hij gelooftdat men
door dit te doenverder komtdan het aan gedeputeerde staten
over te laten.
De lieer Westenberg koestert niet die vrees voor een echec
als de heer van Sloterdijckvooral niet in de omstandigheden
waarin men zich ten dezen aanzien bevindt. Hier was het de
vraagof dc jaarwedde van den burgemeester nog voldoende is
te achten. Had de raad op die vraag, eenvoudig geantwoord
dat die jaarwedde nog voldoende is, dan zou er van verhooging
der jaarwedde van de wethouders geen kwestie zijn. Nu echter
heeft de raad gezegddat de jaarwedde des burgemeesters nood
zakelijk moet worden verhoogd. Met die verhooging staat, naar
spr. meenteene verhooging der jaarwedde van de wethouders
in onmiddellijk verband. Dat men vroeger op het raadsbesluit tot
verhooging der jaarwedde van den secretaris het antwoord ont
ving dat liet initatief tot die verhooging van gedeputeerde sta
ten moest uitgaan, is een natuurlijk gevolg er van dat hij daarin
alleen stond. Hier echter is dit anders- hier wil men bij een
algemeenen maatregel de" jaarwedden der burgemeesters verhoo
gen en van die verhooging is eene verhooging der wethouders-
tractementen een onvermijdelijk gevolg. Derhalvewaar de raad
zegtdat dc jaarwedde van den burgemeester moet worden ver
hoogd daarmeent spr.is hij ook volkomen bevoegd te wijzen
op de jaarwedde der wethouders. Spr. zal zich dus met het
voorstel van den heer Attema vereenigen, omdat men ook naai
zij n inzien daarmede verder komtdan met dat der commissie.
De heer Jongsma is er in den regel een vijand van te gaan
buiten hetgeen gevraagd wordt. Zoo ook hier. Als men de
resolutie van gedeputeerde staten leest, dan ziet men daaruit,
dat zij deze zenden aan alle gemeentebesturen in de provincie
omdat, ze bij een algemeenen maatregel van bestuur de jaarwed
den van de burgemeesters en secretarissen willen regelen en zulks
nadat bij dat collegie een principieel besluit is gevallen om tot
die regeling over tc gaan. In die resolutie vindt men niets van
de wethouders vermeld. Alleen wordt het oordeel der gemeente
besturen gevraagd over de jaarwedden van den burgemeester en
den secretaris. Nu gelooft spr. dat een voorstel omtrent de
jaarwedde der wethouders volstrekt niet bij het adviesdat van
den raad gevraagd wordtbehoort. Over die jaarwedde kan
men zich niet anders uitlatendan op de wijze als de commissie
dat wil want de jaarwedde van de wethoudersstaat wat de
regeling daarvan betreftop dezelfde lijn als die van den bur
gemeester den secretaris en van den ontvangerzij wordt onder
's konings goedkeuring door gedeputeerde staten vastgesteld. Met,
het tractement van den commissaris van politie is dit anders;
diens jaarwedde wordt volgens art. 191 der gemeentewet dooi
den koning geregeldna advies van den raad en gedeputeerde
staten.
De raad kan en mag zich niet anders over het tractement
der wethouders uitlaten dan wanneer gedeputeerde staten zijn
advies vragen. Dit geschiedt bij de onderhavige resolutie niet
ergowanneer nu het amendement van den heer Attema wordt
aangenomendan bestaat er alle kans om van gedeputeerde sta
ten eene teregtwijzing te ontvangen, welke daarop neerkomt,
dat men raad geeft, die niet wordt gevraagd, want dat de rege
ling der wethouderlijke traktementen nog geen punt van behan
deling liij gedeputeerde, staten uitmaakt. Daarvoor wenscht spr.
den raad te vrijwaren, waarom hij tegen het amendement zal
stemmen.
De heer van Sloterdijck kan het moeijelijk aannemen
dat, gelijk de heer Westenberg beweerde, de verhooging
der jaarwedde van de wethouders zoo'n onvermijdelijk gevolg
van die des burgemeester zon zijn, dat. waar over de laatste
's raads oordeel wordt gevraagddan ook tevens dat. ooi-deel
over de jaarwedde der eersten zou moeten worden uitgesproken.