126 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. len klaar komen. Dan althans zou men al zeer spoedig de aan besteding moeten houden. Hem dunkt, dat men geen deskundige behoeft te zijn om dit te kurineu begrijpen immersde prins Hendrikbrugwaaraan maar eenige herstellingen behoeven te worden aangebragt, is reeds bijna drie maanden onder handen en nog is het niet te bepalen wanneer ze weder zal gereed zijn. Hoe zal men nu beweren datterwijl voor de herstelling eener brug zooveel tijd noodig is, eene nieuwe brug in drie J, vier maanden tijds zal zijn te maken Spr. kan het zich verder niet begrijpen hoe hier sprake kan zijn van de definitive plannenin te dienen door een ander deskundige als de gemeente-architect. De Voorzitter merkt., wat het laatst aangevoerde betreft, opdat de architect het wenschelijke er van heeft ingezien om ten aanzien van de plannen der bruggen met een ander deskun dige die met het maken van bruggen meer dan hij bekend is in overleg te treden. Heeft spr. het goeddan is dit geschiedt in overleg met. de commissie voor openbare werken. De heer Dirks aegt, dat de commissie voor openhare werken daarover niet is geraadpleegd. Wel weet spr.hoe de zaak zit. Ten aanzien van de Poppebrug is een adres ingediend van S. T. Bakker en eenige andere ingezetenen verzoekende om die brug in eene rijbrug te herscheppen. Nu was het natuurlijk, dat de architect met het oog daarop moest voorzien zijn èn van plannen voor eene voet èn van die voor eene rijbrug. Hij heeft daar van drie plannen ingediend, voor eene houten voetbrug, en eene houten of ijzeren rijbrug. Daardoor is de zaak opgehouden want er moest toch eerst een besluit wezen bepalende wat men zou maken een voet- of een rijbrug. Omtrent de Boomsbrug is door den architect gezegddat hij eene ijzeren bascule brug zou willenterwijl de Vliesterbrug eene ijzeren draaibrug zou moeten worden. Men moet hier wel in aanmerking nemen dat men ter plaatse met eigenaardige moeijelijkheden te kampen heeft het terrein biedt weinig ruimte aan. Spr. meent zich te herinneren van den architect te hebben gehoorddat hij voor de bascule en de draaibrug spoedig een plan te wachten had van de firma Enthoven Sc Co. Wat den toestand van de Vlietsterbrug betreft hieromtrent is spr. het eens, dat hij noodig voorziening behoeft. Van daar ook dat men den kolonel van het le regement infanterie heeft verzocht te willen zorgen datbij promenadeseen in de pas zijnd corps niet de brug passere. De kolonel heeft zoo welwil lend geweest hiervoor zorg te dragen. Dat de prins Hendrikbrug zoolang in herstel is betreurt spr. innig. Doch er zijn omstandigheden die de ondervonden ver traging hebben veroorzaakt.. Zelfs zijn eenige benoodigdheden door den architect zelve aan de aannemers bezorgd. De schuld zit hier bij de firma Wispelweij die niet. bij tijds geleverd heeft, wat om de brug de noodige soliditeit te geven noodig was. De architect heeft eerige stukken ijzer moeten afkeuren voor het aanbrengen waarvan hij de verantwoordelijkheid niet op zich heeft durven nemen. Omtrent het nieuwe schoolgebouw op de Olde-Galileèn is een voorstel gekomen van de schoolcommissieom naast het be staande een geheel nieuw gebouw te stichten en daarna dat be staande af te breken. Doch hier ontmoette men bezwaren in de. omstandigheid, dat het voor die stichting benoodigd land was het eigendom van minderjarigen. Voor het Kalverdijkje wordt door den architect een geheel plan opgemaakt. De heer Rooseboom wijt. de vertraging in het herstel dei- prins Hendrikbrug hoofdzakelijk aan den architect. Had deze de materialen vooraf gekeurd en ware met het afbreken dei- brug gewacht tot. dat, de materialen ter plaatse aanwezig en goedgekeurd waren geen oponthoud had -men behoeven te ondervinden. Spr. meent echter wel van het onderwerp te kunnen afstappen hij had het trouwens alleen aangehaald om te bewijzen dat het niet waarschijnlijk isdat de Vlietster- en Boomsbruggen in dit jaar zullen gereed komen. De Voorzitter heeft het bestek voor de herstellingen aan de prins Hendrikbrug niet voor zich maar met bevreemding heeft hij hooren bewerendat de schuld van de vertraging bij den architect moet v orden gezocht, 't Is mogelijk, dat de architect vooraf de materialen had kunnen keuren maar hoe gaat het in dusdanige gevallen? Juist om spoed te maken begint men met af te breken. De heer Dirks wenschte nog wel eene vraag te do<en die betrekking heeft op het gymnastieklocaal. 't Is hem ter oore gekomen dat de liefhebberij voor de gymnastische oefeningen reeds begint af te nemen. Speciaal moet dit het geval zijn bij de leerlingen der hoogerc burgerschool. In verband hiermede zou hij der commissie voor de gymnastiek willen vragen, of dat werkelijk zoo is. Want, als het blijktdat. liet geven van onderwijs in de gymnastiek of liever de iust voor de gymnastiek maar een zoo tijdelijk iets is, dan zou nog wel eens de vraag overwogen kunnen worden of het dan wel dringend noodzakelijk isdat de gemeente in dit of een volgend jaar voor dat onderwijs nog een geheel nieuw gebouw make. De Voorzitter stelt zich voor, dat de commissie gaarne be reid zal wezen hieromtrent inlichting te geven. Hij geeft echter in bedenking zich voor het ocgenblik te bepalen bij de wijziging der begrooting. Straks zal er gelegenheid bestaan om over de geopperde vraag discussie uit te lokken. De heer Duparc zou eerder meenendat de vraag behoorde te worden gedaan aan burgemeester en wethoudersin plaats van aan de commissie van bijstand. De Voorzitter. Daarover kunnen we straks nader spreken. De artt. 1524 worden hierop met algemeene stemmen aan genomen. Art. 25. De Voorzitter merkt opdat tengevolge van het dezen morgen ter zake genomen besluit deze post komt te vervallen. Art. 26 wordt met algemeene stemmen aangenomen. Hierop wordt overgegaan tot de behandeling der ontvangsten. Hoofdstuk Iart. 2. De heer van Sloterdijck zou ook omtrent dezen post wel eenige inlichting wenschen te ontvangen. Volgens de memorie van toelichting is het batig saldo der dienst 1870 een gevolg, voor een gedeelte van de overwinst der gasfabriekvoor een ander gedeelte van het niet of niet geheel uitvoeren van publieke werken Spr. heeft de rekening van 1870 nagezien en bevonden, dat het saldo niet alleen aan genoemde oorzaken, maar ook aan het hooger bedrag van andere inkomsten is toe te schrijven. Hij kan althans becijferen dat in 1870 is beschikt, over een gedeelte van het saldo van 1869 tot een bedrag van J 7000, dat de gasregten ruim ƒ9000, de haardasch ƒ2300, de ty5 gedeelten van de personeele belasting J 2200boven de raming hebben bedragen. Voegt hij dit een eii ander te zamen, dan heeft hij reeds nagenoeg 21,000. Neemt men nu in aanmerking, dat het geheele saldo ruim 25,000 bedraagtdan zijn de oorzaken daarvan reeds voor een goed deel verklaard. Maar als spr. er nu op let, dat wegens de beide zoo straks bedoelde werken ruim ƒ11,000 is bespaard en voegt hij 'deze som bij de genoemde 21,000 dan verkrijgt hij ƒ32,000. derhalve ƒ,7000 boven het batig saldo, waaruit hij de conclusie moet trekken dat óf' andere inkomsten niet de raming hebben bereikt óf andere uitgaven de raming hebben over schreden. Spr. gelooft den hier bedoelden post in verband te moeten beschouwen met de voorgedragen geldleeningen. De uitgaven op de artt. 20 en 21 van afd. VII, van hoofdstuk 111, Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. natuurlijk deze moeten gevonden worden uit het batig saldo terwijl in de tweede plaats de buitengewone behoefte voor de gasfabriek gedeeltelijk moet worden gevonden uit de overwinst van 1870 het óverig gedeelte zal moeten worden verkregen door leenen. Bij het ontwerp wordt daarvoor J 9000 in ontvang ge- bragt. Doch wanneer spr. een en ander nagaatdan acht hij het rationeler te beschikken over het, batig saldo tol een cijfer van 20,000. Hij moet het nog eens zeggen dat het hem niet mogelijk is geweest alles naauwkeurig te becijferen. Maar toch gelooft hij, dat men het gedeelte van liet batig saldo van 1870, waarover voor de dienst 1871 wordt beschikt, veilig stellen kan op ƒ20,000. In verband daarmede zou de leening kunnen wor den verminderd. Men dient toch bij de leening voor dc gasfa briek wel in het oog te houden waarvoor ze strekken zal. Die leening zou men in spr's. principe kunnen beperken tot ƒ10,000 terwijl de andere leening in plaats van met ƒ21,000 zou kun nen worden verhoogd met ƒ17,000. Op die wijze zou men 6000 met leenen kunnen uitwinnen. De Voorzitter geeft te kennen dat het collegie dezelfde dezelfde becijfering heeft gevolgd als de door den vorigen spr, gebezigde. Men heeft begrepen dat van het saldo van 1870 op goede gronden zoodanig bedrag op de dienst 1871 kan wor den overgebragtals bij liet voorstel wordt aangevraagd. Dat bedrag zou dan strekken èn tot verevening van in 1870 onbe taald gebleven ko3ten van publieke werken èn voor het maken van een gashouder. Van dat beginsel uitgaande heeft men eene som van ƒ7000 ter beschikking van de gasfabriek aangenomen. De vorige spreker waagde er van, dat ae gasregten ƒ9000 bo ven de begrooting hebben 'opgebragtspr. stemt dit toe: maar er staat tegenoverdat sommige posten van uitgaaf ook verhoo ging hebben ondergaan. Men heeft gemeend de meerdere winst dan begroot was te mogen afschrijven en dienstbaar te maken tot bestrijding' der kosten van een nieuwen gashouder. Het. restant dier kosten meende men te moeten aanvullen door eene leening. Als men nu in aanmerking neemt dat de kosten van den nieuwen gashouder met andere daarbij komende werken zijn geraamd op ongeveer 19,500 dat voor de Jeening is in ontvang gesteld 12,000 dan volgt daaruitdat de rest ad 7500 zal worden bestreden uit het saldo der dienst 1870. Datzelfde geval doet zicli voor" in opzigt tot de verevening der kosten van de verbeterde inrigting van liet aschland en van het maken der speelplaats bij de armenbewaarschool. Die kosten bedragen 8800. Heeft spr. het goed dan is daarvoor 9000 op het saldo in rekening gebragt. Hij meent dusdat het col legie geheel in den geest van den vorigen spr. gehandeld heeft. Om eene nog hoogere som van het batig saldo op de dienst 1871 over te schrijven daarin vindt het bezwaardewijl het de overtuiging heeftdat dit niet op goede gronden kan geschie den. Daarbij vreest hetdat dit ongunstige resultaten zou me debrengen voor een volgend dienstjaar. De heer van Sloterdijck zal zich gaarne hij de opmerkin gen van den voorzitter neerleggen daar deze in dc gelegenheid is geweest meer dan spr. de zaak naauwkeurig na tc donken en ook zonder dit durft, spr. zich gaarne aan den voorzitter toe vertrouwen. Maar zijn eenigste bezwaar is hierin gelegen dat het cijfer der geldleeningen niet meer worde bezwaard dan hoogst noodig is. Is 't nu naar des voorzitters oordeeldat men toch i» een volgend jaar genoodzaakt zou zijn de geldleening te verhoogen dan erkent spr. dat uitstel hier niet anders zou medebrengen dan besparing der rente over een jaar van een kapitaal ad 4000. Het is hem overigens ook niet gebleken dat zijn denkbeeld ondersteuning vindthij wil er dus niet ver der op aandringen. De Voorzitter geeft de verzekeringdat men onder de be staande omstandigheden toch in een volgend jaar tot verhooging der leening zou moeten overgaan, 't Doet hem intusschen ge noegen dat de vorige spr. geen bezwaar heeft zich bij de zaak neer te leggen. 127 Art. 2 van hoofdstuk I en art. 12 van afd. VIII van hoofd stuk II worden hierop met algemeene stemmen aangenomen. Hoofdstuk V, afd. I, art. 1. Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten dit art. met ƒ15,000 te verhoogen en alzoo te brengen op ƒ46,000. Art. 3 derzelfde afd. en art 1 van afd. 11 worden hierop aan genomen. De Voorzitter stelt vervolgens voor alsnu de balans der begrooting vast te stellen als volgt Inkomsten ƒ511,646.85 Uitgaven - 511,603.07 Waarschijnlijk batig saldo 43.78 De heer van Sloterdijck heeft het woord gevraagd minder over dit voorsteldan wel om aan het dagelijksch bestuur het verzoek le doenof het zou kunnen goedvinden om zoodanige ingrijpende voorstellen als 't onderhavige vooraf in de sectiën te brengen. Hij gelooft, dat zoo eene zaak zeer wel voor een sec- rie-onderzoek geschikt is. Bij de primitive begrooting toch staat men op een frisch terrein. Hier echter heeft men na te zien of de voorstellen kloppen met de rekening, zoo ook met de reeds vastgestelde begrooting. Ofschoon liet nu spr. niet gebleken is dat ook andere leden dezelfde moeijelijkheid als hij hebben on dervonden wenscht hij voor zich zelf tochdat een voorstel als 't welk het hier geldtin het vervolg in de sectiën worde behandeld. Hij erkentdat hij dezen wensch ook voor de be handeling dezer aangelegenheid had kunnen uitenmaar hij vreesde dat er dan oponthoud zou ontstaan. Mogt het collegie zijn gevoelen deelen, dan zullen denkt spr. de voorstellen wel zóó tijdig worden gedaan dat een sectie-onderzoek er niet aan schaadt. De Voorzitter observeert, dat bij gelegenheid van het uit brengen van 'tondenverpelijk voorstel, de nu geuitte wensch niet is te kennen gegeven. Waar de gelegenheid werd gegeven om liet voorstel gedrukt te ontvangen daar achtte het collegie een sectie-onderzoek ook minder noodzakelijk. Juist met het oog er opdat de leden de zaak goed zouden kunnen beoordee- lenzijn de stukken zaturdag jongstleden rondgedeeld en zijn de leden daarbij tevens in 't bezit gesteld van de gedrukte re kening en verantwoording. Dit neemt echter niet weg, dat spr. den geuitten wensch gaarne bij het collegie zal ter sprake bren gen. Hij herhaalt hierop zijn straks gedaan voorstel. Dit voorstel wordt eenstemmig aangenomen en het ontwerp besluit. in zijn geheelbehoudens de daarin gebragte wijzigingen goedgekeurd, zijnde alzoo genomen 't volgend besluit: De raad der gemeente Leeuwarden Overwegende dat hetzoo ter verevening van uitgaven de de dienst 1870 betreffende, welke in de rekening over dat jaar niet konden worden verantwoord als uit anderen hoofde nood zakelijk is, in de gemeentebegrooting voor het dienstjaar 1871 eenige wijzigingen aan te brengen Gelet op art. 213 der gemeentewet. Besluit Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten van Friesland de begrooting der inkomsten en uitgaven van de gemeente voor het dienstjaar 1871 vastgesteld bij raadsbesluit van 28 November 1870 goedgekeurd door heeren gedeputeerde staten voornoemdbij resolutie van den 29 December a. a. v. no. 43 te wijzigen als volgt Inkomsten. HOOFDSTUK 1. Onder dit hoofdstuk aan te brengen Art. 2. Gedeelte van het batig saldo der rekening over 1870 16,000. waardoor liet totaal van dit hoofdstuk wordt ge bragt op- 24,132.46

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 5