1
jr- J" XS
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1S71.
tijd zou vorderen al aardig tot werkelijkheid komt.
Hij althans gelooft, dat het debat nog eene zeer lange strekking
zai kunnen hebben, wanneer er geantwoord wordt op de bezwa
ren èn van den heer Duparc èn van den heer Suringar. Het is
toch van het dagelijksch bestuur wel wat veel gevergd zoo als
de heer Deuarc verlangtom op die bedenkingen geheel het stil
zwijgen te bewaren. Daar komt nu nog bij dat twee leden van
het dagelijksch bestuur absent zijn en daaronder juist de wet
houder^ die zich met de onderwijszaken onledig houdt. Watspr.
betref t, met het oog daarop, zou hij niet wenschen dat erop dit oo"en-
blik eene onvolledige repliek werd leverd. De heeren weten het,
dat het verslag spoedig gedrukt wordt. Nu dunkt spr.dat het wel
overweging verdientom de discussie van heden eerst eens af te
drukken. Men kan dan het gesprokene beter nagaan. Spr. zou
het trouwens moeten betwijfelen, of de zaak nu nog w el alleen om
den tijd haar beslag zou kunnen krijgen. Hij acht het daarom
beter de verdere behandeling uit te stellen tot tijd en wijle de
handelingen van heden zijn gedrukt. Men moet niet onderstellen,
dat burgemeester en wethouders niet voor overtuiging zouden
vatbaar zijn. Integendeelspr. vertrouwtdat ljet collegie waar
het zietdat het ongelijk heeftgaarne daarvan bewijs zal
willen geven. Maar zon als gezegd spr. heeft ten dezen vol
strekt nog geene gevestigde opinie hij wenscht liever de discus
sie eens bedaard te lezen.
De Voorzitter gelooftdat er minder bezwaar isom dade-
liik op de bedenkingen van den heer Suringar r an antwoord te
dienen omdat hij vertrouwtdat het voorstel geheel in den geest
van den raad is. Anders toch als nu is voorgesteldzou hij al
thans er geen weg op weten te vinden. Maar wat de bezwaren
van den heer Duparc betreftis spr. het geheel met den lieer
Dirks eens dat werkelijk mogen die bezwaren al niet aan de
behandeling der zaak in den weg staan - het aangevoerde van
dien aard isdat het niet met stilzwijgen mag worden voorbij
gegaan. 'tCollegie zal er, naar spr. vertrouwt, te reel belang
in stellenom zich tegenover dat aangevoerde te verantwoorden.
Hij moet dus blijven bij zijn voornemen 0111 voor te stellen de
verdere behandeling te schorsen.
De heer Duparc blijft zich tegen het denkbeeld van den
voorzitter verklaren ofschoon hij vvelligt hij de vergadering lie
den over 14 dagen tot zijn leedwezen niet zal kunnen tegen
woordig zijn.
Tegen het gesprokene door den heer Dirks dal hij de discussie
gaarne in druk vnor zich zou willen hebben moet spr. dit aan
voeren dat, wjar het collegie van dagelijksch bestuur zulke ge-
wigtige stellingen als de bestredene oppert elk zijner leden ge
reed behoorde te zijn om die stellingen tegenover de daarop ge-
maakte bedenkingen nu en ten allen tijde te handhaven. Ot
had het collegie verwachtdat de raad 't stilzwijgen over de
zaak zou hebben bewaard
Spr. blijft intusschen hij zijn gevoelen, dat dit alles aan de /.aak
zelve niets afdoet en dat 'men dus gerust met de behandeling
zou kunnen voortgaan.
De Voorzitter herinnert nogmaals, dat hij bij de vaststel
ling van het rapport door het collegie niet is tegenwoordig ge
weest. Hij gelooft dus, dat het moeijelijk van hem kan worden
gevergd hier als pleitbezorger van het collegie op te treden. De
heer Rengersve-volgt spr.had geweuscht hier zelf te kunnen
tegenwoordig zijndoch is daarin verhinderd. Hij stelt thans
voor niet verder met de behandeling der zaak voort te gaan.
Dit voorstelt wordt aangenomen met 8 tegen 6 stemmen die
van de heeren van Valkenburg, Hommes, van Eijsinga*Roo
seboom Duparc cn Attema. De heer Westenberg had bereids
eenigen tijd voor de stemming de vergadering verlaten.
De vergadering wordt hierna door den voorzitter gesloten.
i
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871.
183
Buitengewone vergadering van Dingsdag 5 Sep
tember 1871.
Bij de opening der vergadering 12 later 18 leden tegenwoordig.
Afwezig, met kennisgeving, ae heer van Eijsiuga, zonder ken
nisgeving de heeren de With en Brunger.
I. De Voorzitter zegt, dat aan de orde is de installatie
van de herkozen raadsleden de heeren jhr. mr. I. F. van Hurnalda
van Eijsinga, mr. E. Attema, mr. E. Jongsma, G. O. Gorter,
G. T. N. SuringarG. H. Hommes en A. J. Rooseboom dat
de heer van Eijsinga uit de stad en de heer Jongsma op 't oogen-
blik nog niet aanwezig is. Hij doet lecture geven van eene reso
lutie van heeren gedeputeerde staten dezer provinciedd. 1 dezer
no. 2 houdende mededeelingdat er tegen de toelating«der her-
kozenen geene bezwaren bestaan en verzoekt de heeren Westen
berg en Bumaom de heeren AttemaGorterSuringar Hom
mes eD Rooseboom ter vergadering binnen te leiden.
Hieraan voldaan zijnde rigt de voorzitter tot de opgekomen
herkozen leden het woord en zegtdat hunne geloofsbrieven door
den raad onderzocht en goedgekeurd zijn en dat ook van zijde
van gedeputeerde staten tegen hunne toelating geene bezwaren
zijn geopperd dat voor en aleer zij kunnen zitting nemen
door Tien de bij de grond- en gemeentewet voorgeschreven eeden
of beloften moeten worden afgelegd.
De secretaris leest hierop het eedsformulier voor, waarna de
heeren AttemaGorterSuringarHommes en Rooseboom
ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindtede vereischte
eeden of beloften in handen des voorzitters afleggen.
De Voorzitter wenscht de geinstalleerden met hunne herkie
zing gelukhij twijfelt niet of zij zullen met denzelfden ijver
als tot dusver de hun toevertrouwde opdragt waarnemen en ver
zoekt hen te willen plaats nemen.
Nadat hieraan door de geinstalleerden was voldaan wordt
II. Gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde van
't verhandelde in de vergadering van 24 Augustus jl.
III.* De Voorzitter geeft te kennen, dat de herkozen leden,
de heeren RooseboomHommes en Attema in der tijd zijn be
noemd tot leden van commissiëneerstgenoemde van die voor
't onderzoek der begrooting van kosten der brandweer voor 1872,
idem van de rekening der armenkamer over 1870 en tot liet bijwonen
der examens, de tweede van die voor 't onderzoek van de begrooting
der brandweer en de derde van die voor 't onderzoek der rekening
van de stads armenkamer. Hij stelt voor hem ingevolge 't regle
ment van orde de aanvulling van de door de periodieke aftre
ding der bedoelde leden ontstane vacatures op te dragen.
De vergadering den voorzitter de gevraagde opdragt hebbende
verstrektworden door hem de aftredende leden in de voor
noemde commissiën herbenoemd.
IV. Wordt ter tafel gebragt
1. De begrooting van inkomsten en uitgaven dezer gemeente,
voor de dienst 1872.
Te drukken en daarna in de sectien te onderzoeken.
2. De begrooting van de stads armenkamer, voor de dienst 1872.
In handen van de heeren Bloembergen Gorter en Suringar.
3. De begrooting van het stads werkhuis, voor de dienst 1872.
In handen van de heeren Brunger, van Valkenburg en Wijbrandi.
4. Het rapport van 't onderzoek der begrooting van kosten der
brandweervoor de dienst 1872.
5. Idem van de rekening der stads armenkamer, over 1870.
De sub 4 en 5 vermelde rapporten zijn ter inzage gelegd om
in eene volgende vergadering te worden behandeld.
V. De heer Wiersmadaartoe verlof hebbende bekomen,
veroorlooft zich eene opmerking te maken, omtrent eene onjuist
heid in het verslag der vergadering van 19 Augustus jl. Spr.
heeft in der tijd bij missive aan den waarnemenden voorzitter
Bijvoegsel, behoorende bij de Leeuwarder Courant.
kennis gegevendat hij in de maand Augustus de vergaderingen
van den raad niet zou kunnen bijwonen. Nu viüdt hij in 't ver
slag van 19 Augustus eene splitsing gemaakt tussehen de leden
die met en de leden die zonder kennisgeving afwezig waren. In
de laatstgenoemde categorie ziet ook spr. zich gerangschikt. En
dewijl het hier een verslag geldtdat publiek gemaakt wordt
acht hij het van zijn kant geraden op deze onjuistheid de aan
dacht te vestigen.
De Voorzitter herinnert het zich zeer goed van den heer
Wiersma bedoeld schrijven ontvangen en de vergadering daar
mede in kennis gesteld te hebben. Hij heeft het echter over
bodig geachtom van dat schrijven bij elke vergadering op
nieuw mededeeling te doen.
VI. De Voorzitter doet de openbare vergadering in eene
beslotene overgaan.
VII. Na afloop der beslotene vergadering deelt de Voorzitter
mede, dat de lieer Jongsma aanwezig is, om te worden geinstal-
leerd. Hij verzoekt de heeren Westenberg en Buma den heer
Jongsma binnen te leiden.
Hieraan voldaan zijnde zegt de Voorzitter tot den heer Jong
sma, dat zijne geloofsbrieven door den raad zijn onderzocht en
goedgekeurd en ook door gedeputeerde staten tegen zijne toela
ting geene bezwaren zijn geopperd weshalve hij indien door
hem de vereischte eeden worden afgelegd zal kunnen zit
ting nemen.
De secretaris leest hierop het eedsformulier, waarna de heer
Jongsma in des voorzitters handen de bij de grond- en gemeente
wet voorgeschreven eeden aflegt.
De Voorzitter wenscht vervolgens den heer Jongsma met
zijne herbenoeming geluk beveelt de belangen der gemeente
bij voortduring in zijne welwillendheid aanen verzoekt hem
plaats te nemen.
VIII. De vergadering gaat hierna over tot de behandeling der
op den oproepingbrief aangebragte punten
1. Nadere behandeling van het voorstel van burgemeester en wethou
ders tot wijziging der verordening voor de school voor lager en meer
uitgebreid lager onderwijs en tot regeling der heffing en invordering van
schoolgelden. (Zie bijlage 22 en 10 en verslag der zitting van 24
Augustus pag. 129132.)
De heer Rengors zegtdat burgemeester en wethouders om
trent deze zaak nog een antwoord schuldig zijn op het in de
vorige vergadering aangevoerde door die leden welke omtrent
de zaak zelve niet zoo zeer, maar ten aanzien van de wijze,
waarop zij door 't collegie is aangebragtbezwaren hebben ge
opperd. Indien spr. zijne persoonlijke neiging volgde, zou hij
welligt een even uitgebreid betoog moeten leveren als door den
heer Duparc in eene vorige vergaderingtot adstructie
van zijn gevoelen noodig werd geacht. Nu echter dat ge
achte lid zich niettegenstaande zijne bezwaren bij het voorstel
van b. en w. nederlegt, zou spr. vreezen misbruik te maken
van het geduld van den raad en zeer stellig niet in het belang
der gemeentenaren te handelen, indien hij nog meer tijd besteedde
aan de behandeling ccner zaakdie reeds lang behoorde te zijn
afgedaan. Thans wil hij zich derhalve bepalen tot datgene
wat opheldering noodig heeft en moet hij al aanstonds zijn leed
wezen betuigendat de heer Duparc het collegie beschuldigingen
heeft toegevoegddie niet in alle deelen verdiend zijn. Spr.
neemt de vrijheid die verschillende imputaties nogmaals onder de
oogen van den raad te brengen, overtuigd als hij is, dat zoo die
scherpe beschuldigingen den geachte spreker al niet in het vuur
zijner improvisatie mogen zijn ontvallende gemeenteraad toch
stellig een gunstiger denkbeeld aangaande de gevoelens van het
collegie van dagelijksch bestuur zal koesteren. Uit hetgeen door
den heer Duparc werd betoogdblijkt trouwens volstrekt niet
dat b. en w. hebben misgetast toen zij beweerdendat school-
toezigt en gemeentebestuur ieder een bijzonder terrein hebben
20