198
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1871.
of het onderhoud van den toegangsweg van de Wirdumerpoortbrug tot
het stationsplein ten laste der gemeente behoort te komen. (Zie bijlage 34).
De heer JongSina heeft namens de commissie op het concept-
adres eene bijvoeging voor te stellen namelijk om tusschen de
9e en 10e alinea's de volgende woorden in te lasschen«dat dit
«belang en het regt van de gemeente Leeuwarden duidelijk is
«gebleken uit de discussiewelke er over dit onderwerp heeft
«plaats gehad in de zitting van de 2e kamer der staten-generaal
«van 27 November 1871 te vinden in het bijblad pag. 374 376.
De aanleiding tot deze bijvoeging zegt spr. is deze in
de tweede kamer is bij de behandeling der staatsbegrooting door
den heer van Lijnden van Sandenburg ter sprake gebragt de
slechte toestand van den toegangsweg naar het spoorwegstation
te Geldeimalsen. Bij die gelegenheid zijn door het evengenoemd
lid der kamer en den heer Idzerda in de zitting van 27 Novem
ber jl denkbeelden ontwikkeldgeheel overeenkomende met, die
der commissie te vinden in liet thans aan de orde zijnde rap
port, den 23 November jl. uitgebragt. Nu wenscht de commissie,
de onderwerpelijke zinsnede in het adres aan te brengen, opdat
de leden der kameraan welke afdrukken van 't adres zullen
worden toegezonden, als van zelfs aanleiding zullen vinden, om
de zaak op nieuw na te gaan. Uit de in de kamer gevoerde
discussie toch is het gebleken
dat in de zitting van 27 November jl. deze zaak door twee
leden beschouwd isgelijk de raadscommissie ze beschouw t in
haar rapportuitgebragt 23 November bevorens doch reeds in
October vastgesteld
dat de raadscommissie echter meer argumenten aanhaalt dan
die leden der kamer en dat het rapport bewijst datgenewat de
heer Idzerda beweert
dat die argumentatie door den minister van binnenlandsche
zaken niet is wederlegd
dat dit evenmin is gelukt aan het lid Storm van sGravesande,
aan wien in den loop der discussie door den heer van Lijnden
de kwaliteit van commissaris der exploitatie-maatschappij werd
toegekend
dat het doel van de regering is, om door art. 72 der voorge
dragen wet aan de gemeenten een last op te leggendie niet
op haar rust
dat dus de stelling van de commissiedat hier ontlasting van
de exploitatie-maatschappij en belasting van de gemeenten zal
plaats hebbenvolkomen juist is.
De heer Attema is van oordeeldat er wel mogelijkheid
bestaatom nog iets meer te doen dan door de commissie wordt
voorgesteld. Er is zegt spr. in deze provincie nog steeds
van kracht eene notificatie van gedeputeerde staten van 26 Sep
tember 1821waarbij wordt bekend gemaakt een door de sta
ten vastgesteld reglement betrekkelijk het beheer, toezigt en
onderhoud van wegen vaarten wateren en waterleidingen in
de provincie Friesland. Daarvan luidt het eerste art.«De
«wegenin dit reglement bedoeldzijn de zoodanigewelke
«niet begrepen zijn onder de benaming van groote communica-
«tiën van het rijk of van provinciale wegen, als omtrent welke
«afzonderlijke bepalingen zijn vastgesteld. In t, algemeen betreft
deze notilicatie de verzekering van het goede onderhoud van
wegen behoorende aan derden niet in de uitzondering vallende.
Een volgend art. (art 9) zegt«Bijaldien iemand in gebreke blijft
«aan zijne verpligting tot onderhoud te voldoen zal hij gestraft
«worden overeenkomstig art. 471 en in gevalle van herhaling,
«overeenkomstig art. 474 van het lijfstraffelijke wetboekzul-
«lende de plaatselijke besturen of gedeputeerde staten, in allen
«gevalle bevoegd zijndaartoe termen vindendehet vereischte
«onderhoud te bewerkstelligen voor rekening en op kosten van
«den nalatigen of onwilligen." Wanneer nu vervolgt spr.
deze notilicatie wordt in verband gebragt met de gemeentewet
dan gelooft hijdat zoo het vast staat wie onderhoudspligtige
is het gemeentebestuur meer kan doendan bij den minis
ter van binnenlandsche zaken er op aan te dringen dat deze
de exploitatie-maatschappij aanspore aan hare verpiigtingen te
voldoen m. a. w.dat het gemeentebestuur dadelijk handelend
kan optreden. Ware de onderwerpelijke notilicatie vormelijk
iugetrokkendan zou men daaruit niet kunnen agerenmaar
vooreerst is ze niet ingetrokken en ten tweeden heeft de regter-
lijke magt niet zoodanige uitspraak gedaan dat deze notilicatie,
een uitvloeisel van het betrekkelijk provinciaal reglementhare
kracht zou missen. Wel heeft men eene uitspraak in zake de
onderhoudspligtigheid als van ouds. In die materie heeft het pro
vinciaal geregtshof een arrest gewezendat door den hoogen
raad is bevestigd waarbij is aangenomendat, waar men niet
heeft zoodanige onderhoudpligtigenhet daar niet opgaat de kos
ten van eenig werk over ae gebouwde en ongebouwde eigen
dommen van belanghebbenden om te slaan. Bovendien het
is bekenddat de zaak van 't onderhoud van wegen enz. nog
hij de staten aanhangig isdat op de deswege genomen be
sluiten nog geene goedkeuring van hoogere autoriteit is verkre
gen. Dus zegt spr. deze notilicatie is nog intactzij geldt
ook tegenwoordig nog. En wanneer men nu op grond daarvan op
kosten van gelijk of ongelijk vermag een weg te verbeteren
daar zou spr. verder willen gaan dan ae commissie bij sub 3 van
haar voorstel in overweging geeftdaar zou hij geen bezwaar
zienom op deze notificatie eene actie tegen de exploitatie-
maatschappij te gronden daar zou hij tegen den nalatigen onder
houdspligtige die buiten kwestie de exploitatie-maatschappij
is procesverbaal willen doen opmaken. Spr. kun geene reden
zien waarom de exploitatie-maatschappi j zich van 't onderhoud
van den toegangsweg zou kunnen ontrekken zij heeft de ver
pligting daartoe contractueel op zich genomen en waar ze dit
heeft gedaan daar is ze ook gehouden den weg behoorlijk in
orde te houden. Spr. yreestdatwanneer men niet in regten
tegen de maatschappij optreedt men dan nog lang op verbete
ring van den weg zal kunnen wachten vertoogen bij den minis
ter zullen niet baten. Hoe men aan het ministerie over deze
zaak denktis bekend. Waartoe dus zullen die vertoogen lei
den? In elk geval tot uitstel en dit nog wel terwijl ae zaak
zoo urgent is. Immersvoor zwaar beladen wagens is de weg
bijna niet.meer te passeren. Vooral uit dit oogpunt beschouwd,
heeft spr. gemeend het te moeten ter sprake brengen of 't niet
beter ware een schrede verder te gaan. Groote moeiielijkheden
ziet hij daar niet in. De uitvoering hij erkent dit is ja
niet gemakkelijk; maar hem dunkt, dat het wel eenigen indruk
zou makenwanneer men op deze wijze te werk ging. Als we
zegt spr. krachtens deugdelijke wetsbepalingen tegen de exploi
tatie-maatschappij verbaliseren dan zullen we in ieder geval eene
regterlijke uitspraak ontvangen. De notificatie van 1821die
aan de gemeentebesturen het regt geeftom in nalatig onder
houd te voorzien geldt nogen zoolang niet is aangetoond dat
zij niet specteert den onderwerpelijken weg zoolang acht spr.
zich geregtigd op de tenuitvoerlegging harer bepalingen aan te
dringen.
De heer Dirks wenscht van de commissie eene kleine ophel
dering te ontvangen. De commissie namelijk draagt ter vaststel
ling voor eene conclusie en een adres aan de tweede kamer.
Terwijl nu in punt 1 van de conclusie wordt gezegd «zoodra
«deze den eigendom van dien wegom niet van het rijk zal heb-
«ben verkregen" worden in het adres deze woorden gebezigd
«tenzij met zoodanige wijzigingdat aan de gemeenten met den
«onderhoudslasttevens de vrije beschikking over de toegangswe-
«gen tot de stations worde toegekend." Spr. zou wel eens
willen weten of de commissie onder eigendom en vrije beschik
king hetzelfde verstaat.
Terwijl er nu toch sprake is van het overnemen van grond
wenscht spr. tevens de aandacht te vestigen op den overdragt
van strooken rijksgrond bij de Verwersbrug en bij de Potmarge-
brug enz., waaromtrent reeds eenigen tijd geleden een advies
van de bouwcommissie is gevraagd. Die commissie heeft daar
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871.
199
over verslag uitgebragtdocli sedert heeft spr. er niets weder
van gehoord. Deze gelegenheid neemt hij daarom waar, om op
nieuw er de aandacht op te vestigen.
Eindelijk merkt spr. opdat men hier niet moet uit het oog
verliezen, dat, kwam de overdragt van den toegangsweg tot
stand dan tevens het tusschen dezen en den zijtak naar de
Schrans gelegen strookje grond in handen der gemeente
zou overgaan. Waarschijnlijk is het, dat dit strookje wel zoo
veel huurwaarde heeft, dat daaruit de kosten van het onderhoud
van den weg zouden kunnen worden bestreden.
De heer Jongsma zal trachten de tegen het rapport der com
missie aangevoerde bezwaren zooveel mogelijk op te lossen. Hij
begint met den heer Attema, die niet direct het voorstel der
commissie bestrijdtmaar wat verder wil gaan en wel op tweeër
lei manier.* óf zich gronden op de notificatie van 1821 óf op de
bepalingen eener gemeentelijke verordening. De heer Attema
zegt spr.had de beleefdheid hem voor den aanvang van het
débat van de notificatie inzage te geveu. Deze heeft hem de over
tuiging geschonken datwanneer men zich daarop grondtmen
zien plaatst op een gronddie wel eenigzins twijfelachtig is.
Men kan daarover wel veel spreken, zonder iets verder te ko
men maar spr. gelooft, da. de heer Attema hem wel zal wil
len toestemmen dat de grond aan de notilicatie te ontleenen
op zijn minst genomen zeer disputabel is. En spr. gelooft dat
ook de heer Attema zelf dit heeft ingezien door te wijzen op eene
gemeentelijke verordening op het onderhoud van wegen enz.
Hij is evenwel van oordeeldat dit eene zaak iswaarin de
raad geen besluit moet nemen. De verordening is door de raad
vastgesteld; volgens de gemeentewet is de burgemeester belast
met de uitvoeringen nu is het voor spr. iets onbestaanbaars
dat de raad zal besluiten procesverbaal op te maken dit behoort
hij aan den burgemeester over te laten op dit terrein zou spr.
den raad ongaarne zich zien begeven. Spr. wil zich niet plaat
sen op het standpunt van den burgemeestermaar was hij bur
gemeester hij zou zich wel tweemaal bedenkenvoor hij één
procesverbaal in dezen stand der zaak opmaakte want wie ver
tegenwoordigt die maatschappij met andere woorden waar
woont deze? Woont zij buiten deze gemeente dan kan
noch onze burgemeester noch onze commissaris van politie
wier bevoegdheid begrensd is door de grenzen van deze ge-#
meente dit met goed gevolg doen. De burgemeester kén ageren
tegen onderhoudspligtigen doch nu moet het vaststaan wie on
derhoudspligtige is. De staat beweert geen onderhoudspligtige te
zijn; de exploitatie-maatschappij beweert hetzelfde; dus zegt
spr. het is niet uitgemaakt, wie men moet calangeren. Spr.
gelooft nietdat men van den burgemeester kan vorderen pro
cesverbaal op te maken tegen personenvan wie het niet vast
staat, dat zij onderhoudspligtig zijn.
De heer Dirks vroeg, of de commissie onder eigendom en vrije
beschikking hetzelfde verstaat. Volkomen ja antwoordt spr.
op die vraag, want art. 625 van het burgerlijk wetboek zegt:
«Eigendom is het regt om van eene zaak het vrij genot te heb-
«ben en daarover op de volstrekste wijze te beschikken enz.". Na
mens de commissie kan spr. de uitdrukking «vrije beschikking"
handhaven omdat daaraan hetzelfde begrip ton grondslag ligt
als door de wet aan het denkbeeld «eigendom" wordt gegeven.
De Voorzitter vindt zich genoodzaakt van de commissie eene
inlichting te vragen, juist met het oog op de wetsbepaling, dat
het hoofd van het gemeentebestuur belast is met de uitvoering
van besluiten. Hij leest in de beschouwingen der commissie
«Wij meenen echter nog de volgende punten onder uwe aandacht
«te moeten brengen. Ten eerste De mogelijkheid bestaatdat
«het rijk ongenegen wordt bevonden, den weg in kwestie aan de
«gemeente Leeuwarden af te staan. Ofschoon wij dit niet waar-
«schijnlijk achten rekenen wij toch dat het op onzen weg ligt
«eene meening uit te spreken hoe in dat geval te handelen".
Spr. kan het zich niet ontveinzendat hij deze zinsnede aanvan
kelijk met genoegen lasmaar bij nader inzien bleek het hem
dat de oplossing daaraan door de commissie gegevenniet vol
doende is. Hij had gehooptdat de commissie den in dat geval
te volgen weg hadde aangewezen. Dit is niet het gevalwant
de commissie laat op bedoelde zinsnede volgen «Na het boven
«ontwikkelde kan deze niet anders luiden dan dat in dat on-
«verhoopt gevalde gemeente zich heeft te wenden tot de hooge
«regering met het verzoekden ondernemer der exploitatie
«tot naleving van art. 7 boven aangehaald aan te sporen en
«desgevorderd te noodzaken". In verband met deze zinsnede zal
zeker punt 3 der conclusie gesteld zijn. Maar nu moet spr. vra
gen wat resultaat kunnen burgemeester en wethouders verwach
ten van een schrijven aan eene regeringdie eene andere ziens
wijze dan de raad is toegedaan Het verzoek van burgemees
ter en wethouders het ligt voor de hand zal afwijzend be
antwoord worden. Een middelom tot verbetering van den weg
te geraken, weet spr. niet. Welke pogingen moeten daartoe'in
het werk worden gesteld? Welke middelen heeft de gemeente
voor de hand tot uitvoering van 't contract
De heer Joilgsma zegtdat het mogelijk isdat de bedoe
ling der commissie niet duidelijk in het rapport is uitgedrukt.
Haar doel is het den minister te verzoeken om van de exploi
tatie-maatschappij de naleving van het contract te vragen en deze
daartoe des noodig te noodzaken. Het gesloten contract tus
schen den staat en de exploitatie-maatschappij is eene civiel reg-
telijke handeling. De naleving van dat contract kan door de
regering van de maatschappij gevraagd worden evengoed als de
ontbinding daarvanwaaraan de maatschappijnaar spr. ver
trouwt op 't oogenblik wel niet veel zin zal hebben. De ge
meente Leeuwarden is derde bij het contractzij kan daarop wel
geen invloed uitoefenen maar zij mag wel in haar belang eene
der partijen verzoeken van de andere de naleving van 't contract
te vragen. Dit is hetwat de commissie wil.
De heer Attema heeft nog eene enkele opmerkingdie zich
aansluit bij het door den voorzitter gesprokene. Wanneer de
raad niets meer doetdan het voorgestelde zal men weinig vor
deren. 't Is goed dat de raad manifestere wat z. i. gebeuren
moet. Spr. erkentdat hetgeen hij zoo straks aanbevool, berust
bij den burgemeesterdoch nu de raad toch in de zaak gemengd
isis het ook goeddat hij zijne meening uitspreke. De
burgemeester, als hoofd van de politie, kan misschien daarmede
zijn voordeel doen. Men heeft beweerddatnu de gemeente
bij 't contract derde is, zij daarop niet eene civiel regtelijke actie
kan gronden. Daarom vraagt men alleen den minister, om bij
de exploitatie-maatschappij op de naleving van 't contract aan te
dringen. Doch de eoritenanee van den minister iu dezen is bekend.
Wat zal 't dus geven De exploitatie-maatschappij onthoudt zich van
't onderhoud 't rijk evenzeeren uit de discussie in de tweede
kamer over den toegangsweg naar het station te Geldermalsen, is
't genoeg gebleken dat er ook geen plan bestaatde maatschappij
te noodzaken. Nu zegt spr.: de gemeente handele zelve in aien
zin dat de maatschappij strafregtelijk worde vervolgd. Uit het
contractwaarbij zij geene partij iskan de gemeente niet civiel
regtelijk ageren wel kan de burgemeesterals hoofd der poli
tie handelend optreden zoo er slechts een onderhoudspligtige is,
en dit laatste blijkt uit de stukken die de leden voor zich heb
ben waaruit men kan ziendat de verpligting van onderhoud
aan de exploitatie-maatschappij is opgelegd. Art. 7 van het con
tract immers zegt: «De ondernemer is verpligtden weg, de
«gebouwende kunstwerken en al hetgeen tot een en ander be-
«hoort, goed te onderhouden en bij het eindigen der concessie
«aan de regeringin den best onderhouden toestandterug te
«geven." Met het reglement van 1821 in de hand, gelooft spr.
dat de burgemeester volkomen bevoegd is proces verbaal tegen
de maatschappij op te maken. Zoodoende zal de zaak verder
komen de zaak wordt dan voor den regter gebragt en deze zal
uitspraak hebben te doen. Doet men niet anders dan bij den