202
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871
„voegdheid geeft" te stellen „als bij het slot der aangehaalde
//toelichting omtrent het vorenvermeld art. 7 zijn bedoeld."
Spr. verklaart verder zich te vereenigen met hetgeen door den
heer van Sloterdijck is gezegd omtrent de wettelijke kracht van
de artikelen 4, 7 enz. der wet van 1859 die in de wet van
1863 textuëel zijn overgenomen.
De heer "Wïersma is 't met den heer Jongsma eens, dat de
regering erkend heeftdat de toeganswegen behooren onder /,al
hetgeen tot een en ander behoort" maar dit heft zijn bezwaar
niet op. Als men verbaliseert dan is het slechts de kwestie
of men den regten persoon heeft aangesproken. Dan "beoordeelt
de regering niet die woorden maar de regter doet dit. Men zou
op die wijze wel eens in 't ongelijk kunnen worden gesteld om
dat de regter, in dezen van de regering in meening verschillende,
besliste dat men niet den regten persoon aangesproken had.
Van daar, dat eene duidelijke verklaring dier woorden voor spr.
de eenige weg is. De verklaring van de regering helpt ons hier
niet.
De beraadslaging hierop gesloten zijndeworden punten 1 en
2 der conclusie met algemeene stemmen aangenomen.
Punt 3.
De heer Attema stelt voor dit punt, aldus te doen luiden
«tegen den nalatigen onderhoudspligtige zijnde de exploitatie-
//maatschappij eene strafregtelijke vervolging in te stellen ter
„zake harer nalatigheid in de nakoming harer onderhoudsverplig-
z/ting." Na de gevoerde discussie gelooft spr. zich te mogen
ontslagen achten van de verpligting iets naders tot toelichting
van zijn voorstel bij te brengen.
De heer Bminsma merkt op, dat in de conclusie gesproken
wordt van de verpligting tot #bnderho,ud en verlichting"terwijl
in 't voorstel van den heer Attema alleen wordt aangetroffen
het woord „onderhoudsverpligting". Hij zou dienaangaande wel
eenige inlichting ontvangen.
De heer Attema zegtdat met zijn voorstel punt 3 der con
clusie vervalt.
De heer Jongsma zal niet treden in eene bestrijding van
het amendementevenmin als de heer Attema het noodig achtte
daaraan eene toelichting te geven. De zaak is over en weder
toegelicht, Alleen wil hij te kennen geven dat hij niet zal
medewerken tot een besluit, waarbij deze raad besluit eene
strafregtelijke actie in te stellen tegen een nalatigen underhouds-
pligtige. De raad heeft indertijd, tegen nalatigen in den onderhouds-
pligt bij verordening straf bedreigd. Nu moeten de daarbij aan
gewezen ambtenaren in ieder geval beoordeelen wie nalatig is
en dit bij procesverbaal constateren. De ambtenaar van het
openbaar ministerie beoordeelt of dat stuk grond geeft tot eene
strafactie. Bij toestemmende beantwoording stelt hij die actie
in en de regter beoordeelt of ze te regt is ingesteld en spreekt
hij vonnis uit of er al dan niet nalatigheid bestaat en hij bepaalt
de straf.
De raad mist spr's. inziens alle bevoegdheid om een besluit te
nemen als door den heer Attema wordt voorgesteld.
De heer Attema wijzigt zijn voorstel in dien zin dat daar
aan deze woorden voorafgaan „den burgemeester uit te noodigen."
Aldus gewijzigd wordt het voorstel van den heer Attema aan
genomen met 13 tegen 3 stemmendie van dc heeren Hommes,
Jongsma en van Sloterdijck. De heeren Westenberg en Roose
boom hadden voor de stemming de vergadering verlaten.
Punt 4 met het daarbij behoorend ontwerp-adresgewijzigd
als door de commissie voorgesteld wordt met algemeene stem
men aangenomenzijnde dientengevolge besloten
1°. Het onderhoud van den toegangsweg naar het station te I
nemen voor rekening van de gemeente Leeuwardenzoodra deze I
den eigendom van dien weg om niet van het rijk zal hebben
verkregen.
20. Burgemeester en wethouders op te dragenbij de hooge
regering pogingen aan te wenden, om die overdragt te bevor
deren.
30. Den burgemeester uit te noodigen tegen den nalatigen on
derhoudspligtige zijnde de exploitatie-maatschappijeene straf
regtelijke vervolging in te stellen ter zake harer nalatigheid in
de nakoming harer onderhoudsverpligting.
40. Het volgend adres te rigten aan de tweede kamer der sta-
ten-generaal en afdrukken daarvan te zenden aan de leden van
dat staatsligchaam
Aan
de Tweede Kamer der Staten Generaal
Geeft eerbiedig te kennende raad der gemeente Leeuwarden
dat hij met belangstelling heeft kennis genomen van het op
22 September jl. op nieuw bij uwe vergadering ingediende wets
ontwerp, tot regeling van de dienst en 'het gebruik der spoorwegen,
omdat bij art. 72 daarvan wordt voorgesteld, het onderhoud en de ver
lichting deitoegangswegen naar de spoorwegstations te brengen ten laste
der gemeenteop wier gebied die wegen zijn aangelegd;
dat hij die voorgestelde regeling onbillijk achtomdat althans
voor zoover betreft de gemeente aan welker hoofd hij staatde toe
gangsweg naar het stationdoor het rijk is aangelegd en aan
het rijk in eigendom toebehoort
dat bovendien het onderhoud van de toegangswegen naar de
stations in het geheele rijkbij de wet reeds aan een ander is
opgelegd zoodat deze door de voorgestelde regeling zoude wor
den ontlast ten nadeele van de reeds zeer bezwaarde gemeenten;
dat dit onderhoud tochingevolge het onder anderen bij de
wet van 3 Julij 1863 Staatsblad no. 101) bekrachtigd artikel 7
der voorwaarden van de concessie tot exploitatie der'staatsspoor
wegen is ten laste van de maatschappij welke die exploitatie
onder de bedoelde voorwaarden op zich heeft genomenlui
dende de le alinea van genoemd art. 7 als volgt
„De aannemer is verpligt den weg, de gebouwen, de kunst-
werken en al hetgeen tot een en ander behoortgoed te on-
„derhouden en bij het eindigen der concessie aan de regering in
„den best onderhouden toestand terug te geven";
dat dit zoo noodig blijkt uit de geschiedenis van dit wetsar
tikel waarin bij de primitive regeriugsvoordragt werden ge
mist de woorden al hetgeen tot een en ander behoort" doch die
aan het artikel door de regering lafer zijn toegevoegdnaar
aanleiding eener vraag neergelegd in het voorloopig verslag, „wie
met. het onderhoud der stationspleinen en der toeganswegen zoude
worden belast"
dat de hooge regering in de memorie van beantwoording (bij
blad 1863 pagina 1 399) de naar aanleiding van die vraag voor
gestelde wijziging deed vergezeld gaan van de volgende toelich
ting
„Het onderhoud van alle door den staat gemaakte werken
„moet door den ondernemer geschiedendus ook de stationsplei
nen en der door den staat gemaakte toeganswegenindien
„omtrent deze laatste met de gemeentebesturen geene andere
„bepalingen getroffen zijn";
dat uit dit alles ten duidelijkste blijkt, dat door de voorge
stelde regeling, de gemeente 'Leeuwarden, ten voordeelt' der
maatschappij tot exploitatie der staatsspoorwegen belangrijk zal
worden benadeeldhetgeen nog te meer klemtwanneer men
in aanmerking neemt, dat de aanneming der concessie is geweest
eene geheel vrijwillige daad van genoemde maatschappij;
dat dit belang en het regt van de gemeente Leeuwarden dui
delijk is gebleken uit de discussiën welke er over dit onderwerp
hebben plaats gehad in de zitting uwer kamer van 27 Novem
ber 1871 (bijblad pag. 374 tot 376);
dat ook tusschen het rijk en de gemeente Leeuwarden geene
„bepalingen zijn getroffen"- als bij het slot der aangehaalde toe
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1871.
203
lichting omtrent het voren vermeld art. 7 zijn bedoeldzoodat
laatstgenoemde op het tegenwoordig oogenblik noch door de wet
noch door overeenkomst verpligt isde uitgaven op zich te ne
men die vereischt zullen worden zoowel om den in vervallen
toestand verkeerenden weg te brengen in behoorlijken staat als
om hem op den duur te onderhouden;
dat dus de gemeente Leenwarden er groot belang bij heeft
dat het genoemde voorstel niet tot wet worde verheven.
Redenen waarom de raad gebruik makende van de bevoegd
heid bij artikel 9 der grondwet gegevenzich tot uwe vergade
ring wendt met het eerbiedig verzoekhet meergemelde artikel
72 van het wetsvoorstel tot regeling van de dienst en het ge
bruik der spoorwegen niet aan te nementenzij met zoodanige
wijziging dat aan de gemeenten met den onderhoudslasttevens
de vrije beschikking over de toegangswegen tot de stations
worde toegekend.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verkoop van boomen.
Overeenkomstig de conclusie van 't voortel wordt voorbehou
dens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten besloten tot
den publieken verkoop van de stamboomen staande langs den
weg, loopende van de Vrouwenpoort- tot de Verlaatsbrug.
De Voorzitter sluit hierna de vergadering.
Vergadering van Donderdag 14 December 1871.
Tegenwoordig alle leden.
Voorzitter de heer wethouder J. J. Bruinsma, die mededeelt,
dat de heer burgemeester door eene ligte ongesteldheid verhin
derd wordt de vergadering bij te wonen.
I. De notulen der buitengewone vergadering van 7 December
jl. worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt
1. Een voorstel van burgemeester en wethouders op het ver
zoek van den gewezen gaarder der kaai- en walgelden, A. Feen-
straom op nieuw in het genot van een wachtgeld te worden
gesteld.
2. Als boven tot het verleenen eener vergoeding aan den
deurwaarder der plaatselijke belastingen, J. L. Oosterhoff, voor
diensten ter zake de invordering van marktgelden enz.
3. Als boven tot wijziging van art, 41 der verordening, rege
lende de brandweer.
4. Als boven tot het opnemen eener tweede serie van de
geldleening groot ƒ46,000.
5. Als boven betrekkelijk de vernieuwing vau de Booms- en
Vlietsterbruggen.
6. Als boven tot liet toekennen van pensioen aan den ad
junct-commies ter secretarie, J. Wijnants.
Voormelde stukken zijn ter inzage gelegd om in eene vol
gende vergadering te worden behandeld.
7. Een adres van mevr. BergsmaSchneither en anderen,
houdende verzoek om vergunning tot het gebruiken van dc lo
kalen der tusschenschool le klasse Yoor eene op te rigten zon
dagsschool.
8. Een adres van A. de Waal en -10 andere ingezetenen, het
verzoek bevattende om het waterloopende langs den Eewal
en het Heerenwalletje te dempen of te overkruinen.
De sub 7 en 8 vermelde adressen zijn om berigt en raad in
handen van burgemeester en wethouders gesteld.
9. Een verzoek *an de erfgenamen van wijlen mr. A. F.
Jongstraom afschrijving op diens aanslag in den hoofdelijken
omslag dezer gemeente, over 1871.
Gesteld in handen van burgemeester en wethouders, ten fine
van beschikking.
10. Eene rosulutie van gedeputeerde staten houdende ont
vangst berigt van de raadsbesluiten tot wijziging
a. van de verordening tegen de verspreiding van hondsdol
heid en
b. van dieregelende de politie over de schouwburgen her
bergen, tapperijen en alle voor het publiek openslaande gebou
wen en zamenkomstenopenbare vermakelijkheden, loterijen enz
11. Als bovenhoudende goedkeuring van het besluit tot he
aangaan eener overeenkomst met de huurders van het perceel
landwaarop eene schietbaan zal worden aangelegd.
12. Eene missive van mr. E. Attema, houdende kennisgeving,
dat hij de benoeming tot lid der commissie van toezigt op
't middelbaar onderwijs aanneemt.
13. Een schrijven van J. Swartshoudende berigt, dat hij
de betrekking van secretaris-boekhouder bij de stads armenka-
merwaarvoor hij den 23 November jl. is herbenoemd aanvaardt,
14. Eee berigt van burgemeester en wethouders
December 1871 zijn verkocht de bouwterreinen 6IE
perc. 6 aan A. van Jelgerhuisvoor
7 aan denzelfden voor
8 aan W. Hoekstra, voor
9 RudingPieterson en Swildens voor
10 aan dezelfdenvoor
11 aan S. van Driesumvoor
12
13
14
15
P. Hooghiemstra,
T. Hilarius,
T. Siersma
T. Overmeer
dat op 12
wel
420
388
440
482
625
1420
r 1275
1150
r 1190
1233
te zamen voor
J 8623.
De stukken, sub 1014 vermeld, ziju voor notificatie aange
nomen.
III. De vergadering gaat over tot de behandeling van de op
den oproepingbrief aangebragte punten
1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhandsche ver
huring vnn eene plek tuingrond in de St. Anthonijstraat.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten
Aan J. W. Sterkenburg alhiervoorbehoudens nadere goed
keuring van heeren gededuteerde staten ran Frieslandmet den
12 Mei 1871 onderhands voor den tijd van één jaar op de be
staande voorwaarden in huur af te staan een aan de gemeente
behoorend perceel tuingrond kadastraal bekend gemeente Leeu
warden sectie Cno. 142gelegen ten westen van de St. An
thonij straatvoor eene lniursom van vijftig gulden.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhandsche ver
huring van het huis lett. Hno. 121.
De heer Jongsma merkt opdatals hij het goed heeft
de huur van het hier bedoeld huis stationair blijftniettegea-
staade het bekend isdat de huren van andere huizen stijgen.
Hij ziet zich door een der wethouders een ontkennend teeken
geven; alvorens dus verder to gaan, wenscht hij de inlichting
van het dagelijksch bestuur af te wachten.
De Voorzitter zegt, dat bet huis vroeger voor ƒ150 werd
verhuurd, doch dat voor twee jaar de huur op ƒ200 is gebragt.
Nog vroeger werd het lmis voor ƒ100 verhuurd.
De conclusie van 't voorstel wordt hierna met algemeene
stemmen aangenomenzoodat is besloten
Aan Willem Anthoons Janssen, kleermaker te Leeuwarden,
onder nadere goedkeuring van heeren gedeputeerde staten van
Friesland, voor een jaar, op de bestaande voorwaarden, onder
hands in huur af te staan de aan de gemeente Leeuwarden be-
hoorende liuizingc in do Groote Hoogstraat alhier, plaatselijk
gekwoteerd lett. H, no. 121, voor eene liuursom van twee
honderd gulden.