206 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. De heer Bloembergen gelooftdat het in meer dan in een opzigt raadzaam is thans de zaak aan te houden. Gaat het sus- tenu van den heer Attema op en wordt aan de contractanten in plaats van een regt eene vergunning verleenddan zullen ook de twee andere punten der conclusie wijziging moeten ondergaan. Begrijpt spr. den heer Attema goeddan wil hij de zaak zóó geregeld zien, dat den contractanten een duurzaam genot van den weg worde toegekend zonder echter dat de gemeente afstand doe van haar publiek regtelijk beheer. Maar zegt spr dau is het ook billijk die vergunning niet bij wijze van afkoop in eens te verleenenmaar daaraan een jaarlijkschen last te ver binden dat wil zeggentegen betaling eener jaarlijksche ver goeding voor het gebruik an den weg. Spr. meentdat een en ander wel eenige nadere overweging verdient en daarom is ook hij van oordeel dat het goed zal zijndat het collegie het voorstel weder tot zich neme. De Voorzittor geeft hierna te kennen dat burgemeester en wethouders het voorstel terug nemen. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders op een ver zoele van F. W. Meijer c. s. tot het leggen van een riool langs hunne huizen in het Zaailand. In overeenstemming met de conclusie van het voorstel besluit de raad met algemeene stemmen a. In het voorjaar van 1872 voor rekening dezer gemeente in het Zaailand op 4 meter evenwijdigen afstand van en voor de huizen aldaar, over eene lengte van 177 meter, te doen maken een riool, wijd 0.30 meter en hoog 0.45 meter, aanslui- tende^ aan de gemeenteriolen in de PHns Hendrikstraat en de geprojecteerde straat ten westen van het bouwterrein B. b. Aan de adressanten F. W. Meijer c. s. te kennen te geven, dat in 1872 aan hun verzoek zal worden voldaan. 5. Voorstel van burgemeester en zoethouders op het verzoek van Ir van der Zaagom geheele of gedeeltelijke kwijtschelding der door hem wegens te late oplevering van aangenomen werken beloopen boete. De conclusie van het voorstel luidt als volgt //Aan Lolke van der Zaagtimmerman en aannemer van pu blieke werken alhier, van de door hem tot een bedrag van ƒ385 beloopen boete, gedeeltelijke kwijtschelding te verleenen en zulks tot een bedrag van ƒ300." De lieer van Sloterdijck zou misschien kunnen \0l3taa11 met eenvoudig tegen dit voorstel te stemmenomdat hij reeds zoo dikwijls de reden heeft opgegeven waarom hij tegen alle kwijtschelding van boete ismaar van den anderen kant is het ook weder waar, dat iedere zaak op zich zelf moet beoordeeld worden en daarbij is het ook goedtelkens te wijzen op die na- deelige gewoonte. Van daardat spr. dit voorstel gaat bespre ken. Hij vestigt al dadelijk de aandacht op de grondendoor den adressant voor zijn verzoek aangevoerd. Die gronden be staan in: 1. de moeijelijkheid ofzooals de adressant, zegt de onmogelijkheid om de. in het bestek bepaalde steensoort te bekomen 2. dat de ijzerwaren niet op den bepaalden tijd ge reed waren. liet bezwaar, dat niet de bepaalde steensoort was te krijgen daargelaten, dat het bij den aannemer bekend was; ten minstespr. kan zich niet voorstellen, dat de aannemer zich daarvan niet verzekertis een punt, waarvan dc gemeente de resico niet mag dragen. Stel het gevaldat de steensoort on verwacht eens goedkooper ware geworden-de gemeente zou daarvan niet het minste voordeel hebben genoten kortom dit is eene risicodie geheel voor rekening aes aannemers komt die de gemeente niet wil dragen. De gemeente kon dau even goed het werk uit de hand laten uitvoeren. Het tweede argument is eene kwestie tusschen den aannemer en zijn onderaannemer, waarmede de gemeente zich niet heeft in te laten. De aannemer kon over de levering van de ijzer waren met zijn onderaannemer een contract sluiten eveneens met boete bepaling wegens te late oplevering. Dit punt betreft echter eene zaak met derden, waardoor de gemeente geen schade kan lijden. In dc bij de stukken overgelegde missive van den archi tect die to.t het verleenen eener remissie adviseertvindt spr. eene zinsnede, die hij hier moet releveren, 'tls deze: ,/om hem //voor de toekomst te doen gevoelen dat in zulke gevallen eene //boetebepaling in het bestek geen doode letter is." Hierom ad viseert de architect de boete van 385 op ƒ25 te verminderen. Wie zou nu meenenvraagt spr.—dat zóón boete vau 25 iemand wat kan schelen? Hij gelooft, dat niemand er door wordt afgeschrikt en dat daardoor juist de boetebepaling eigenlijk ge zegd tot //een doode letter" wordt gemaakt. Verder moet spr. wijzen op de consideratiën van het voorstel van burgemeester en wethouders. Dezezegt hijnemen eene splitsing aan in de dagen van verzuimdie niet kan opgaan, 't Is voor hem niet aannemelijkom van de vertraging in de oplevering 17 dagen te stellen op rekening van des aannemers schuld en 60 op de moeijelijkheid in het verkrijgen der steen soort te minder, waar de aannemer zelf zegt, dat die moeije lijkheid hem 5 weken alzoo 35 dagen oponthoud heeft ver oorzaakt. Waar dus de aannemer 35 dagen opgeeftdaar stel len burgemeester en wethouders het oponthoud op 60 dagen. Dit gaat naar sprs. inzien in geen geval op. Eindelijk nadert spr. tot. het argument, dat bij alle soortgelijke gelegenheden wordt gebezigdnamelijkdat de gemeente door de te late oplevering geen nadeel heeft geleden. Materieel nadeel zegt spr. heeft de gemeente wel niet geleden, maar als men in het algemeen beweertdat de gemeente //geen nadeel" heeft gehad dan kan men evengoed beweren dat de gemeente aan de vuilnisbakken en urionairs niets heeft. Niet dat spr. zeggen wildat de gemeente daarvan materieel voordeel heeftmaar zij worden dan toch gemaakt in het belang van de publieke ge zondheid. Spr. aarzelt geenszias te verklaren dat de gemeente door de te late oplevering wel degelijk nadeel geleden heeft. Daardoor toch is in sommige buurten een ontredderden toestand geboren geworden die op de gezondheid van de ingezetenen al daar van nadeeligen invloed is kunnen zijn geweest, ja misschien is geweest. Op grond van een en ander zal spr. zich niet met voorstel vereenigen. De heer Rengers heeft het welsprekend pleidooi van den heer van Sloterdijck tegen het verleenen van kwijtschelding van boete met genoegen aangehoord. Van het standpuntwaarop die spr. zich plaatstis daartegen ook weiuig in te brengen. Doch spr. moet herhalen wat. hij reeds meermalen zeidedat het standpunt van den heer van Sloterdijck niet het juiste is. Boete-bepalingen zijn strikt noodzakelijk. Men moet de faculteit hebben om tegen een onwilligen aannemerstrenge maatregelen in toepassing te brengen. Verder gaat de beteekenis der boete bepaling niet. Men zou eene slechte politiek in toepassing bren gen volgde men liet systeem van den heer van Sloterdijck. Waar het bekend is, dat de aannemer met tegenheden te kam pen heeftdie invloed hebben op de tijdige uitvoering van het aangenomen werk, daar is het billijk hem van de deswege be loopen boete kwijtschelding te verleenen. Dit is bet sijsteem dat burgemeester en wethouders aankleven. De raad heeft zich steeds daarmede vereenigd. Er was dus in dezen voor het col legie geen motief, om, waar het bleek dat de aannemer niet onwilligmaar in de onmogelijkheid was het werk op den be paalden tijd af te leverende boete-bepaling in al hare ge strengheid toe te passen. Wil de raad een andere weg op, dan liet kan niet uitblijven zal de prijs van de werken met er tijd ook verhoogd worden. Spr. ziet echter geen redenom thans eene frontverandering te maken. De heer Bloembergen wenscht aan het door den heer Bengers gesprokene een enkel woord toe te voegen, dat vooral betrekking heeft op het door den heer van Sloterdijck genoemd verschil van dagen, waarvoor burgemeester en wethouders kwijt Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. 207 schelding van boete willen toepassen. Hij moet toegevendat er in dezen tusschen het adres en het voorstel geene overeen stemming bestaat, omdat de adressant opgeeft door het niet kunnen bekomen van steen 35 dagen vertraagd te zijn terwijl burgemeester en wethouders over 60 dagen kwijtschelding der boete voorstellen. Dit verschil moet echter aan eene mindere naauwkeurigheid van liet rapport worden toegeschreven. Wan neer daarin sprake is van tiO dagen oponthoud wegens gebrek aan steendau moet daar staan wegens gebrek aan materialen want de aannemer kon niet alleen den steen niet krijgen maar was ook niet in staat zich van de benoodigde ijzerwaren te voorzien. Ook door deze laatste omstandigheid is vertraging ontstaan, en deze bij de andere gevoegd meende men de geheele vertraging op 60 dagen te mogen stellen. De Voorzitter zegt, dat men bij de toepassing van boete altijd in conflicten komt. De aannemers kunnen met hunne on deraannemers geene zoodanige contracten maken als de gemeente met hen. Meermalen heeft spr. gehoord dat de leveranciers van de ijzerwaren nooit van een termijn van oplevering en dus evenmin van boete wegens te late aflevering willen weten. Ook bedenke mendat bij de groote concurrentie de aannemers tegenwoordig niet genoegzaam op alle eventualiteiten rekenen. Wel staat het steeds bij lien vastdat zij wegens slecht weer b. v. voor regenachtige dagenkwijtschelding kunnen vragen ofschoon daarvan nergens iets bepaald is. De heer \VCStonbcrg verkeert tegenover deze zaak in een moeijelijk parket. Au fond deelt hij de zienswijze van den heer van Sloterdijckmaar toch gelooft hij evenzeerdat er uit een oogpunt van billijkheid veel voor vermindering der boete te zeg gen is. Zoolang hij lid dezer vergadering isis er nog nooit een aangenomen werk op tijd afgeleverd. Wat helpt het dus een termijn van oplevering te bepalenindien men verzekerd isdat die termijn toch overschreden zal worden Spr. helt zeer over naar bet. denkbeeld dat de termijn van oplevering in het algemeen te kort wordt gesteld. Hij wenscht dit punt eens onder de aandacht van het dagelijksch bestuur te brengen. Dit wil hij er nog bijvoegendat wanneer ooit weder door het dagelijksch bestuur een bestek in handen der bouwcommissie wordt gesteld hij steeds aan den architect de pertinente vraag zal doen is de termijn voor de uitvoering voldoende kan het werk in dien tijd flink geleverd worden Heeft hij eenmaal die verzekeringdan ook zal hij stemmen tegen alle voorstellen tot vermindering der boete. De heer Duparc wenscht met een enkel woord te verkla ren dat hij zich aansluit bij 't gevoelen van den heer van Slo terdijck. Hij wil er nog iets aan toevoegen. Er is gezegd dat de gemeente geen geldelijk nadeel heeft geleden. Direct gelde lijk nadeel zegt spr. heeft de gemeente van de te late oplevering wel niet gehad maar ontegenzeggelijk waar is het dat de aannemers bij hunne inschrijving den termijn van ople vering wel degelijk in aanmerking nemen dat zij b. v. bij een termijn van drie maanden hooger schrijven dan wanneer de ter mijn op zes maanden is gesteld. Als inen nu zietdat het werk later dan bepaald |wordt opgeleverd dan beweert spr.dat de gemeente niet direct, maar indirect nadeel lijdt. Het is moge lijk datzoo als de heer Westenberg liet doorschemeren de termijnsbepalingen te kort worden gesteld doch wanneer men heeft een architect en eene commissie voor openbare werken dan mag men niet aannemendat men niet zou hebben goede be stekken. Spr. wenscht intussehenmet het oog op den loop dien de discussie heeft genomende aandacht op een ander punt te vestigennl. op het toekennen eener premie voor vervroegde oplevering gelijk o. a. door het rijk bij de spoorwegwerken wordt gedaan. Geschiedde dit ook hier, dan gelooft spr., dat de raad niet telkens zou behoeven te staan voor adressen om kwijtschel ding van boete. De aannemers zouden dan wel alle krachten inspannenom die premie magtig te worden. Thans rekenen ze te sterk op de billijkheid van den raad. Spr. zal zich tegen het voorstel verklaren. Dc heer Dirks zegtdat het volkomen waar isdat de aan nemer de vereischte steensoort niet op tijd heeft kunnen krijgen en daartoe alles gedaan heeft, wat hij maar kon. De omstan digheid die dit medebragtkwam zoo onverhoopt opdagen dat de aannemer daarvan bij de aanbesteding niets weten kon. De Voorzittor moet er nog bijvoegen dat er i n tijde der uitvoering van het werk ook schaarste aan werkvolk heerschte zelfs zoo dat de aannemer geen goede metselaars kon krijgen. Dc heer Wiersoia begint met te verklarendat hij zich vereenigt met het denkbeelcl van den heer van Sloterdijckmaar voegt er al aanstonds bij dat hij zich mede aansluit bij 't geen door den heer Westenberg is in het midden gebragt. Ook hij is van oordeel dat dc. conflicten met de aannemers in sommige gevallen te wijten zijn aan te korte termijnen van oplevering. Maar van den anderen kant wil men eenigzins aan de theo rie van den heer van Sloterdijck tegemoet komen en de teleur stelling die een aannemer ondervindtverzachtendan moet men in de kwijtschelding der boete niet te ver gaan. Dit laatste is hier het geval. Waar men al de onmogelijkheid om steen te krijgenneemt voor rekening der gemeente daar moet men ook niet verder gaan dan de kwijtschelding te doen strekken over de 35 dagen welke die onmogelijkheid het werk hebben doen vertragen. Men kan wel zeggen dat ook kwijtschelding moet worden verleend voor het oponthoud veroorzaakt door het niet tijdig afleveren der ijzerwarenschaarste van werkvolk slecht wéér, ongesteldheid van den aannemer enz. enz.maar zegt spr. wanneer de gemeente in alle die kwalificatiën ver valtdan juist zou de boetebepaling een /,doode letter" worden, 'tgeen ze eveneens is, wanneer in dit geval slechts ƒ25 boete wordt opgelegd. In beginsel is spr. tegen kwijtschelding doch in dit speciale geval kan hij wel toestemmen in het verleenen eener kleine remissie, b. v. voor de 35 dagen oponthoud uit ge brek aan steen. De heer Gortor zegt, dat het zijne aandacht heeft getrok ken dat de daarstelling van een privaat in de Krommeëlleboog- steeg eenige weken heeft aangehouden terwijl de zomerwarmte medebragtdat de toestand daar voor de gezondheid der bewo ners nadeelig moest zijn. En dit was toch geenszins het gevolg van gebrek aan steen neen dagen en dagen heeft de steen klaar gestaan op den wal voor 'thuis van den heer Hommes, zonder dat er iets aan het werk werd gedaan. Spr. zou haast zeggendat die steen er wel 14 dagen a 3 weken heeft gestaan voor niet het werk werd aangevangen. Ware de aannemer in tijds begonnenmisschien had dan het werk ook op den be paalden tijd kunnen worden afgeleverd. Spr. zelf heeft zich bij den architect over den toestand in bedoelde steeg beklaagd. Het antwoord van den architect was„ik kan er niets meer aan z/doen met dien man kan ik niet vorderen." Deze omstandig heid doet spr. tegen het voorstel stemmen. Wel zou hij er zich mede kunnen vereenigen, om den aannemer eene kwijtschelding van ƒ85 te verleenen, waardoor op hem eene boete van ƒ300 zou worden toegepast. De heer van Sloterdijck merkt, opdat het advies van burgemeester en wethouders op verschillende gronden is gesteund. Van deze gronden wenscht hij de aandacht te vestigen op die van den heer Westenberg, die wel niet strekken tot algeheele ondersteuning van het voorstelmaar toch van het aannemen van omstandigheden tot het toekennen eener remissie. De heer Westenberg zocht deze in den korten termijn van oplevering. In verband hiermede wenscht spr. te behandeleu de opmerking van den heer Dirksdat het gebrek aan steen zoo plotseling is opgekomen. Het is hier niet de vraag zegt spr. of het gebrek reeds bij de aanbesteding bestondmaar of liet aan den aannemer bekend was. En nu beweert hijdat een aannemer zich behoort te vergewissenof hij de voor het werk benoodigde

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1871 | | pagina 3