Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872. gasverlichting voor prematuur houdtmaar het noodig achtdat op de eene of andere wijze in de behoefte aan Verlichting worde voorzien. De heer Westenberg kan zich met de door den voorzitter beoogde wijziging wel vereenigen hij zou tevens in de con clusie zelve nog een paar woorden wenschen te hebben opgeno men namelijk deze„zooals 't is liggende". De heer Bloembergen acht deze laatste toevoeging zeer doelmatig. Als het eerste gedeelte op die wijze wordt geformu leerd en de raad bij het tweede gedeelte burgemeester en wet houders uitnoodigtin overweging te nemen op welke wijze verbetering is aan te brengendan is de zaak zooals ze behoo rt te zijn. Spr. althans acht het van belang, dat er van 's raads opinie blijkedat het worde uitgesproken of men alle we gen wil verlichten, dan wel of men de verlichting alleen wil uitstrekken tot die buurten waar verlichting nuttig en noodza kelijk iswant er zijn nog onderscheidene andere punten waar de bewoners hetzelfde verlangen koesteren als die aan den w^g naar de Bontekoe. Uit de discussie is het genoegzaam geble kendat de raad wel iets wil; maar liet beter acht het adres, zooals 'tis liggende, af te wijzen. De Voorzitter zegt,dat de door den heer Westenberg voorgestelde wijziging door burgemeester en wethouders wordt overgenomen en de conclusie thans luidt„Aan A. Koopmans „e. s. te kennen te gevendat aan hun verzoekom gasver lichting langs den weg naar de Bontckoezooals het is lig- „gende niet kan worden voldaan maar dat burgemeester en //wethouders zijn uitgenoodigd nader in overweging te nemen //in hoeverre de bezwaren in het adres vermeld kunnen wor gden opgeheven." Hierop in omvraag gebragt wordt de aldus gewijzigde con clusie met algemeene stemmen aangenomen. 5. Voorstal van den heer Duparc om het gevoelen van heeren cura toren van 't stedelijk gijmnasium in te winnen over de afschaffing van het prijzenstelsel aan die inrigting. (Zie verslag der zitting van 27 December 1871, pagina 213). De heer Dirks wenscht eene motie van orde voor te stellen. Hij vat de zaak zoo opdat nu al dadelijk tot de behandeling Aan liet voorstel zal worden overgegaan. Daarvoor acht hij de zaak niet rijp genoeg. De afschaffing der prijzen grijpt in het belang van het gijmnasium aan het hoofd van welke inrig ting curatoren staan. Hij Avenscht daarom het voorstel eerst aan die curatoren te renvoijeren. De heer Duparc komt tot de gevolgtrekkingdat de heer Dirks zijn voorstel niet goed gelezen heeft. Immers juist wat hij voorsteltis curatoren te hooren. We moeten toch met iets be ginnen zegt spr. en daar aan curatoren bij het koninklijk besluit van 2 April 1815 de zorg voor het gijmnasium is aanbe volen wenscht hij dat collegie te hoorenten eindenadat hun advies zal zijn ontvangende zaak au fond te behandelen. De heer Dirks erkent thans de zaak niet goed te hebben opgevathij meendedat nu het voorstel tot afschaffing der prijzen zou worden behandeld en dat eerst dan curatoren zouden Avorden gehoord. De heer Suringar kan zich zeer goed vereenigen met het voorstel van den heer Duparcom alvorens de zaak der af schaffing van de prijzen te behandelen eerst het advies van cu ratoren dienaangaande in te winnen. In dezen zin heeft spr. dat voorstel opgevat. Hij Avenscht den voorsteller echter in overweging te gevenof het niet meer geschikt zoude zijn liet hooren van curatoren op te dragen aan burgemeester en Avethou- dersonder uitnoodigingden uitslag daarvan mede te deelen aan den raad en dezen daarbij te dienen van consideratiën en advies. Op die wijze neemt de zaak een meer geregelden loop. Het zou toch kunnen zijn dat curatorenaangenomendat zij de zaak in beginsel zijn toegedaannogtans vermeenendat voor de afschalling der prijzen iets anders in de plaats zou moe ten worden gesteld en het roijeren der betrekkelijke woorden alzoo niet voldoende is te achten. Daarom ook acht spr. het Avenschelijkdat de raadpleging van curatoren uitga van burge meester en wethouders en de raad door deze omtrent het inge wonnen gevoelen van consideratiën en advies worde gediend. De heer Duparc zegtdat ook bij hemna de indiening van het voorstelhet denkbeeld is opgekomen om de uitnoodi ging aan curatoren niet direct van den raad te doen uitgaan maar door tusschenkomst van burgemeester en wethouders. Hij had dan trouAvens ook het planom bij de behandeling van de conclusie daarop eene Avijziging voor te dragen in dien zin dat burgemeester en wethouders worden uitgenoodigd curatoren te hooren en den uitslag daarvan aan den raad mede te deelen onder bijvoeging van hunne consideratiën en advies deswege. Spr. stemt dus geheel met den heer Suringar in. De Voorzitter zegt, dat dus de conclusie zal luiden: //Burgemeester en Avethouders uit te noodigenhet gevoelen van heeren curatoren van het stedelijk gijmnasium in te winnen over het, onder goedkeuring van den minister van binnenland- sclie zaken doen wegvallen in de bepalingen omtrent het ste delijk gijmnasium van 10. de woorden en prij&uitdeeling in art. 28 20. art. 29 in zijn geheel en het daaromtrent te ontvangen berigt met hunne consideratiën en advies aan den raad in te dienen." De heer Suringrr geeft in overweging eenvoudig het ge voelen van curatoren te vragen over de afschaffing van de prijs- uitdeelihgniet over de Avijziging van de verordening, 't welk het werk is van den raad. Hij is er niet voor, aan curatoren te onderwerpen de redactie van de verordening. De heer Duparc merkt op dat het hier niet geldt de redactie van de verordening, maar het Avegvallen van enkele harer bepa lingen. In die wegvalling ligt de afschaffing van de prijsuitdee- ling opgesloten. Nu weet spr. Aveldat curatoren niet behoe ven aan te wijszen hoedanig eene verordening moet luidendoch dit is hier ook het geval niethet principewaar het op aan komtis opgesloten in het voorstel. //De zaak" zoo luidt het in spr's voorstel «de zaak wordt in de bepalingen om- z/trent het stedelijk gijmnasium beheerscht door art. 28 waarin //Over de prijsuitdeeling Avordt gehandelden door art. 29 //waarbij aan curatoren jaarlijks eene som van hoogstens ƒ300 //wordt toegekend voor de aanschaffing van premiön". Spr. dunktdat de zaak op de meest eenvoudige wijze wordt afge daan zoo als hij heeft voorgesteld want in de wegvalling der bedoelde bepalingen ligt de afschaffing der prijzen opgesloten. De heer Westenberg gelooft niet, dat met het voorstel van den heer Duparc het doel van den heer Suringar wordt bereikt. Er is in het voorstel gewezen op het wegvallen van het prij zenstelsel aan sommige lagere scholen bij die scholen is echter het uitreiken van getuigschriften in de' plaats getreden. Wordt nu hier eenvoudig de vraag gesteld over het vervallen van de prijsuitdeelingdan vervaltbij aannemingalles wat openbare appreciatie van kunde en vlijt betreft. Spr. meeut dusdat de heer Suringar nog iets anders bedoelde. De lieer Suringar dankt den vorigen spr. voor zijne obser vatie hij had anders nog hetzelfde willen zeggen. De heer Duparc is van oordeeldatwanneer de zaak bij curatoren Avordt gebragthet aan hun onverlet, blijft voor de afschaffing der prijzen iets anders in de plaats voor te stellen. Doch spr. Avenscht reeds nu als zijn gevoelen te kennen te ge ven dat ook het uitreiken van getuigschriften aan het gymna sium hem alles behalve aanbevelenswaardig voorkomt. Hij wijst er opdat de gemeente eene inrigting van middelbaar onder- Avijs heeft, Avaar ook geene getuigschriften Avorden gegeven. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872. 5 Als surrogaat heeft men deze op de lagere scholen behouden. Aan 't gijmnasium eene inrigting van iiooger onderAvijsacht spr. de getuigschriften geheel overbodig. In 't koninklijk besluit van 2 Augustus 1815, waarbij de organisatie van 't hooger on derwijs is vastgesteld is alleen sprake van 't afgeven van ge tuigschriften bij het ontslag van de scholen. Art. 29 luidt: „Na „den ailoop van dit examenzullen curatoren de leerlingen „welke zij Avegens hunne vorderingen daartoe geschikt oordee- „len van eene lagere naar eene hoogere klasse bevorderenen „aan die der hoogste klassebijaldien zij dezelve bekwaam ach- „ten om tot liet akademisch onderwijs bevorderd te Avorden „hun ontslag van de scholen en daarbij een loffelijk getuigschrift „in de Latijnsche taal verleenen." Dit zegt de wet zegt spr. Zij zwijgt dus niet geheel van de getuigschriften maar spreekt alleen van het gevaldat de leerlingen tot het akade misch onderwijs overgaan. Bij volgende artt. van hetzelfde be sluit is ook Avel sprake van 't uitreiken van prijzen doch deze zaak Avordt slechts „a/a eene loffelykn oude gewoonteaan curatoren ter handhaving aanbevolen" meer niet. De Voorzitter gelooft, dat thans het eenvoudigste middel zal zijn de conclusie aldus in te ldeeden „a. Het gevoelen van heeren curatoren van het stedelijk gijm- „nasium in te winnen over het, onder goedkeuring van den „minister van binnenlandsche zaken, doen wegvallen in de be- „palingen omtrent het stedelijk gijmnasium van „19. de woorden en prijsuitdeeling in art. 28 „20. art. 29 in zijn geheel. ifb. Burgemeester en wethouders te verzoeken dit voorstel „ten genoemden einde aan heeren curatoren mede te deelen en „het daarop te ontvangen advies bij den raad over te brengen „onder bijvoeging van hun eigene beschouAvingen en raad". Nadat de lieer Duparc had verklaarddat deze redactie ge heel aan zijne bedoeling tegemoet komt en daarover nog eene korte AvoordenAvisseling was voorgevallen tusschen den heer Bruin- smaden Voorzitter en den heer Dirks wordt dienovereen komstig met algemeene stemmen besloten. IV. De Voorzitter, het noodig achtende eene zitting met gesloten deuren te houdenheft de openbare vergadering tijde lijk op. V. Na heropening der vergadering wordt het tweede supple toir-kohier van de directe belasting op het inkomenten be hoeve dezer gemeente, orer het dienstjaar 1871, vastgesteld in belastbaar kapitaal op ƒ24,040.40 en in aanslag ter somma van 829.37. Verder niets meer aan de orde zijnde en geen der leden het Avoord verlangende, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1872 | | pagina 3