10
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1872.
wordende bewoners dan nog dezelfde aangevoerde bezwaren
zullen blijven ondervindenja welligt nog meer als vroeger, door
het doordringen van den stank door de kelders. Men zal dus
wel genoodzaakt zijn tot demping te besluiten en hierbij spr.
moet er dit bijvoegen heeft de gemeente zelve ook groot be
lang want zij wordt daardoor niet alleen ontheven van het on
derhoud der wallen, maar ook van twee der grootste in de ge
meente aanwezige sluizen de Wortelhaven en het Hofplein. Spr.
dunktdatzoo te eeniger tijd het verwulf of de sluis langs het
Hof eens vernieuwd moest worden daarmede zoo veel geld zou
gemoeid zijn als de demping zoude kosten. Ook gelooft hij
dat de dempingkosten der gracht wegens de hoogte der wallen
niet zoo hoog zullen zijn als vroeger. Door de spoorwegen is het
thans gemakkelijk gemaakt om het daartoe benoodigd zand
zelfs van verren afstand, even als het voor de spoorwegen zeiven,
benoodigd zand goedkooper als voorheen aan te voeren.
Ook moet spr. nog de vraag opperen of de adressanten niet
genegen zouden zijn ae gemeente finanticëel te gemoet te komen.
Er staan aan den Eewal wel 50 huizen en aan het Heerenwal
letje wel 20waaronder kapitale panden. Wanneer nu de eige
naars dezer 70 huizen eens aanboden om de gemeente eene
geldelijke te gemoetkoming te verstrekken dan zou het werk
met minder kosten voor de gemeente tot stand komen terwijl
de eigenaars de door hen gedane opoffering in dubbele mate zou
den terug vinden in waardevermeerdering hunner panden. Spr.
wenscht nier slechts er op te wijzen hoe de Nieuweburen bij de
demping der daar langs geloopene gracht gebaat is en welke
prijzen de huizen aldaar thans opbrengen.
Ook zij er nog bijgevoegd dat er in de gemeente groote be
hoefte bestaat aan een goeden doorweg of doorreeddeee ontbreekt
totaal, en zou door de demping van de gracht langs den Eewal
worden verkregen.
De heer Rengörs wenscht tegen de sterk gekleurde beschou
wingen van den heer Duparc op te komen. De opmerkingdat
de gracht is een open riool wil hij niet tegenspreken doch
voegt hij er bij de toestand van de gracht langs den Eewal
is gelijk aan die van andere grachten. We weten het zegt
spr. dat de ingezetenen voor en na de grachten hebben ge
maakt tot uitloozing-kanalen van alleswat ze in huis niet kun
nen gebruiken. De gevolgen hiervan kunnen niet uitblijven. De
bewoners van den Eewal dienen dus te weten dat het gemeen
tebestuur in eene moeijelijke positie zou verkeerendoor derge
lijke ongerijfelijkheden op slag en stuit weg te nemen. Intusschen
zal spr. zich met de gewijzigde conclusie vereenigenofschoon
hij voor zich wil verklaren, dat hij het tijdstip tot demping
der bedoelde grachten nog niet zoo spoedig ziet aanbreken.
Wel wil hij de toezegging gevendat even als men vroeger ge
tracht heeft aan de bezwaren te gemoet te komenook nu na
den gehoorden wensch het. geschiktste tijdstip voor het leiken
zal worden uitgekozen.
Spr. kan er overigens nog bijvoegendat hij volkomen in
stemt met het oordeel der adressanten dewijl ook hij aan eene
gracht woontdie in denzelfden toestand verkeert als die langs
den Eewal. Demping zal ook daar het eenige middel zijn om
eene radicale vebetering tot stand te brengen.
De heer Bruinsma kan het den heer Duparc niet toegeven
dat het hier alleen eene geldkwestie betreft. In het rapport van
den architect kan men het lezen dat de demping voor de inge
zetenen ook veel ongerijf zal medebrengen, 'tIs bekend, dat de
wallen langs de gracht aan weerszijden niet dezelfde hoogte heb
ben. Nu zou van demping het onvermijdelijk gevolg zijn dat
de stoepen aan de eene zijde onder- aan de andere zijde boven
de straat komen te liggeu. Ook zouden de ingezetenen afstand
moeten doen van de kelders onder de straaten bekend is het
hoe de ingezetenen gestemd zijn wanneer men met het verzoek
komt iets van hun regt af te staan men stuit daarbij meest op
onwil af, men kan zelfs niet eens de stoepen voorlangs de hui
zen krijgen
Bij overkruining der grachten zou men niets anders krijgen
dan een groot riool, waaraan dezelfde bezwaren verbonden zijn.
Nog een punt is er, dat spr. moet aanhalen (en daarom wenscht
hij ook het adres niet geheel af te wijzen) Het zal namelijk
voor tot de demping worde overgegaan eerst moeten zijn uitge
maakt of er in 't vervolg riolen zullen bestaandie tevens strek
ken tot afleiding van faecale stoffen ja dan neen met andere
woordenof men het tonnesijsteem of wel het rioolstelsel zal
volgen. Spr zou het verkeerd achten dat er riolen werden ge
maakt gelijk aan die langs de Nieuweburen dewijl het bekend
isdat ook deze schadelijke gassen ontwikkelen.
Wat betreft de tegemoetkoming, door de ingezetenen te ver
strekken waarvan ae heer Dirks sprak spr. zouwoonde hij
aan den Eewalgaarne daartoe willen medewerken maar hij
vreestdat dit niet zal gaan.
Ten slotte merkt spr. opdat het saizoen waarin het lijken
den minsten stank verspreidtdaarvoor ook het moeijelijkste is.
De dagen zijn in den winter te kort. In de zomermaanden daar
entegen kan men des morgens zeer vroeg aanvangen.
De heer Duparc zegtdat de heer Rengersals ware het
aan de bewoners van den Eewal verweten heeftzelf de oor
zaak van den slechten toestand te zijn, door hunne faecale stof
fen in de gracht uit te loozen. Maar als men daartegen is of
dit wil tegengaan dan diende men eerst eene andere gelegen
heid voor de verwijdering dier stoffen te geven.
Ook heeft de heer Rengers er op gewezen dat we nog meer
van die opene riolen in de stad hebben. We hebben er nog
meer gehad zegt spr.maar de gemeente heeft die toch doen
dempen. Hij wijst slechts op de gracht van de Langepijp naar
de Oldehooisterwaterpoort. Daar was in der tijd de toestand
niet veel slechter dan op den Eewal en het Heerenwalletje. In
weerwil dat de heer Bruinsma er van* gewaagdedat ook na de
demping de toestand op die andere plaatsen niet geheel vol
doende isgelooft spr. toch te mogen bewerendat hij vrij
wat beter dan vroeger is.
Wat betreft de opmerking, dat ook nog andere belangen der
ingezetenen met de demping gemoeid zijn moet spr. opmerken,
dat men deze eveneens bij de nu gedempte grachten had in het
oog te houden. Ook daar had men rekening te houden met
naast liggende gebouwen doch men is die bezwaren te boven
gekomen, en, evenzeer als daarzou men, zoo tot demping de
zer grachten besloten werd ook hier die moeijelijkheden wel
kunnen uit den weg te ruimen.
De conclusie van het voorstel gewijzigd in overeenstemming
met het voorstel van den heer Attemawordt hierna met alge-
meene stemmen aangenomen.
3. Voorstel van burgemeester en weihouders op het verzoek van J. G.
Heidanusom aan hem eene plek grondgelegen aan den straatweg
naar de Bontekoein erfpacht af te staan.
Overeenkomstig de conclusie wordt besloten
Aan J. G. Heidanus voornoemd te kennen fe gevendat aan
het bij zijn adres van 15 December 1871 gedaan verzoek nie
kan worden voldaan en het mitsdien wordt gewezen van de hand.*
4. Voorstel van burgemeester en wethouders op 't verzoek van M.
S. Hirsch om op nieuw met eene gratificatie te worden begiftigd.
Conform de conclusie wordt besloten
10. Aan M. S. Hirsch over 1872 eene gelijke gratificatie toe
te kennen als hem in 1871 en vroeger is verleend ten bedrage
van 125.
20. Tot hoeding dier uitgaaf art. 3 der III afd. van hoofd
stuk VIII der gemeentebegrooting dienst 1872 te versterken met
ƒ125, uit art, 1 van hoofdstuk XI van die begrooting.
De Voorzitter sluit hierna de vergadering.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
11
Buitengewone vergadering van Maandag 5 Febru
ary 1872
Tegenwoordig 17 leden. Afwezig met kennisgeving de heer
Wiersmazonder kennisgeving de heeren GorterRooseboom
en Oosterhoff.
Voorzitter de heer burgemeester.
I. De notulen van de op 25 Januarij gehouden vergadering
worden gelezen en goedgekeurd.
II. De Voorzittor deelt mede dattoen ingevolge een door
den raad genomen besluit op 27 Januarij door burgemeester en
wethouders zou worden overgegaan tot de aanbesteding van het
leggen eener bestrating langs het kalverdijkjeaan hem werd
geïnsinueerd een exploit, waarbij de heer R. H. S. G. Juckema
van Burmania baron Rengers protesteert, tegen de uitvoeriug van
dat werkop grond van eigenaar van een gedeelte van het
Kalverdijkje te zijn dat burgemeester en wethouders het dien
tengevolge geraden hebben geoordeeld hieromtrent het gevoelen
van raad in te winnen als gevolg waarvan deze buitengewone
vergadering is belegd, waarbij spr. voorstelt, zich ook uitslui
tend tot deze zaak te bepalen.
Aldus besloten zijndewordt door den secretaris lecture ge
geven van het door burgemeester en wethouders in betrekking
tot deze aangelegenheid geformuleerd voorstel.
De Voorzitter liet hierop noodig keurende eene vergadering
met gesloten deuren te houden heft de openbare vergadering
tijdelijk op.
Na heropening der vergadering deelt de Voorzitter mede
dat de raad besloten heefthet voorstel aan burgemeester
en wethouders te renvoijeren met uitnoodigingom na gehou
den overleg met den heer Rengers over zijne geopperde bezwa
ren daaromtrent aan den raad nadere voorstellen te doen.
De vergadering wordt hierna door den Voorzitter gesloten.
Vergadering van Donderdag 8 February 1872.
Tegenwoordig 14 leden. Afwezig de heeren Oosterhoff, Gor
ter en Bruinsma, met kennisgeving, en de heeren Wiersma
van Sloterdijck Buma en Wijbrandizonder kennisgeving.
Voorzitter de heer burgemeester.
I. De notulen der buitengewone vergadering van 5 Februarij
worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt
1. Het commissoriaal rapport van 't onderzoek der rekening
van de kamer van koophandel en fabrieken, over 1871.
2. Een voorstel van burgemeester en wethouders op het ver
zoek van dr. C. Loeff, om ontslag als praeceptor aan het gijm
nasium.
3. Alsboven op 't verzoek van G. Kuipersom ontslag als
hulponderwijzer aan de tusschenschool le klasse.
4. Als boven op 't verzoek van L. Harmenzon c. s. om voor
het geven van godsdienstonderwijs gebruik te mogen maken van
't lokaal der 3e armenschool.
5. Alsbóvenomtrent het verzoek van J. Bolman c. s.om
voor eene christelijke zondagsschool te mogen gebruiken een der
voor tusschenschool gebezigde lokalen.
6. Alsbovenaangaande het verzoek van J. Wartenaom
onderhandsche verlenging der huur van eene aan de gemeente
toebehoorende zathe en landen.
7. Alsboven, omtrent een verzoek van P. Wedemeijer, om
ten behoeve eener door hem op te rigten muziekschool het kos
teloos gebruik van het lokaal boven ae waag en subsidie uit de
gemeentekas te mogen erlangen.
Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant.
Alsboven in zake het al of niet wenschelijke van den ver
koop van eene aan de gemeente toebehoorende plek grondge
legen aan de Oosterkade.
Alsboven betrekkelijk de opheffing van den tol geheven
wordende op den kunstweg naar Hijum.
10. Een nader voorstel van burgemeester en wethouders om
trent den afkoop van het onderhoud van een gedeelte van den
Harlingertrekweg.
11. Het rapport van de commissiebelast geweest met het
onderzoek eener aanvrage van den schuttersraad der dienstdoende
schutterijom magtiging tot wijziging van de begrooting van
kosten der schutterij voor 1871.
Voormelde rapporten en voorstellen zijn ter inzage gelegd,
om in eene volgende vergadering te worden behandeld.
12. Eene missive van voogden van het nieuwe stads weeshuis,
ter goedkeuring geleidende eene gewijzigde begrooting dier in
stelling, voor 1871.
Ten fine van onderzoek en rapport gesteld in handen van de
heeren BruinsmaDirks en Hommes.
13. Eene resolutie van heeren gedeputeerde staten houdende
goedkeuring van 't raadsbesluit tot onderhandsche verpachting
van de tolheffing aan gabel 1 en 2 op den kunstweg naar Hijum.
Aangenomen voor notificatie.
III. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op den op-
roepingbrief vermeide punten
't Voorstel van burgemeester en weihouders op een verzoek van de firma
Wispelweij en Co.om kwijtschelding van beloopen boete.
Overeenkomstig de conslusie van het voorstel wordt besloten:
Aan de firma Wispelweij en Co. van de door haar, ingevolge
de door den gemeente-aichitect in rekening gebragte boete ad
ƒ720, voor 72 dagen te late oplevering van de aangenomen
versterking der Prins Hendrikbrugkwijtschelding te verleenen
tot een bedrag van f 630, en die boete te bepalen op ƒ90.
2. Voorstal van burgemeester en ivethouders tot herziening der ver
ordening regelende het getal en de bezoldiging der beambten ter secre
tarie. (Zie bijlage no. 2.)
De heer Duparc zal zich met de ontwerp-verordeningzoo
als ze ligtniet vereenigen. Hij prijst hare strekking in zoo
verre zij namelijk de lotsverbetering van de ambtenaren ter
secretarie beoogten wanneer men zich eenvoudig hierbij had
bepaald zou hij haar zeer goed kunnen aannemen. Spr. wenscht
zijne bedenkingen uiteen te zetten. Hij is in de eerste plaat#
van oordeel, dat de onderdeden der verordening niet beantwoor
den aan hear intitule volgens 't welk zij zal regelen het getal
en de bezoldiging van de ambtenaren ter secretarie. De artt. ech
ter gaan verder dan dit. Immersin art. 1 en in het additio
neel art. willen burgemeester en wethouders den raad zich ook
laten mengen in de verdeeling der secretarie in bureaux in eene
organisatie der secretarie, die niet aan den raad, maar geheel
aan burgemeester en wethouders behoort. De raad heeft ge
lijk spr. ook reeds in 1865, bij d" toenmalige regeling de eer
had te ontwikkelen niets anders te doen dan het vaststellen
eener verordening overeenkomstig het reeds genoemd intitulé.
De verdeeling der werkzaamheden en de organisatie der bureaux
behooren geheel aan burgemeester en wethouders. De raad be
paalt slechts het getal en de bezoldiging der ambtenaren.
Spr. gewaagde zoo even van het additioneel art. Hij moet
daarbij wel een oogenblik st.il staan, omdat dit in 't bijzonder voor
hem een onoverkomelijk bezwaar oplevert. Daarbij toch worden
twee ambtenaren de verslaggever van 's raads handelingen en
de directeur der algemeeno begraafplaats in deze hunne betrek
kingen gecontinueerd. Nu wenscht spr. er op te wijzendat
beide genoemde betrekkingen zijn geregeld bij afzonderlijke ver
ordeningen. Voor den verslaggever zijn in 1865 bepalingen ee-