12
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
maaktvolgens welke hij op voordragt van burgemeester en
wethoudersdoor den raad wordt benoemd. De tegenwoordige
verslaggever echter heeft nog altijdslechts eene provisionele aanstel
ling eene definitive benoeming is nimmer geschieden nu
gaat het in spr's. oog niet opiemand in eene betrekking te
continueren tot welke hij nooit vast benoemd is.
Omtrent den ambtenaardie de functiën van directeur der be
graafplaats waarneemt, herinnert spr. er aan, dat in de raads
vergadering van 30 December 1869 met ingang van 1 Januarij
1870, tot wederopzeggens de tegenwoordige titularis tot dat einde
is aangewezen. Intusschen is den 28 Julij 1870 in werking ge
treden de nieuwe verordening op de inrigting en het gebruik
van de algemeene begraafplaats welke in art. 38 voorschrijft
dat de directeur door den gemeenteraad op eene aanbeveling
van drie personen door burgemeester en wethouders aangebo
denwordt benoemd. Dit voorschrift is tot nu toe geheel onuitge
voerd gebleven. Men heeft slechts een secretarie-ambtenaaraan
wien tijdelijk de genoemde functiën zijn opgedragen maar wiens
mandaat geenszins rust op de verordeningwaaraan zijne be
noeming antérieur is. Daargelaten dat in eene verordening als
deze, die geenszins den werkkring der ambtenaren regelt, eene
opdragt als de bedoelde niet te pas komtgaat het niet op
iemand op oude bepalingen benoemdop de voorgestelde wijze
te continueren. Maar er is meer. Art. 9 der verordening van
politie op het begraven en de begraafplaatsen draagt de zorg
voor hare naleving onder anderen aan den directeur op. Spr.
zou echter in hooge mate betwijfelen, of de regter kracht van
bewijs zou toekennen aan een proces-verbaalopgemaakt door
iemanddie zijne bevoegdheid ontleent niet aan de verordening
welke zijne benoeming enz. regeltmaar aan eene tijdelijke
voorloopige opdragt, nog wel gedaan onder de werking van
door die verordening geheel vervallen bepalingen.
Met opzigt tot den verslaggever bestaat er nog een ander be
zwaar, door spr. ontleend aan de in 1865 vastgestelde bepalin
gen die nog steeds deze aangelegenheid beheerschen. Daarin
toch is bepaald dat de verslaggever tenzij telkens met spe
ciaal verlof van den secretaris gedurende den bureautijd ter
secretarie niet aan het verslag werkzaam mag zijn. Deze bepa
ling wordt met het voorgedragen additioneel art. geheel weg
geredeneerd. 't Moge waar zijn, dat de praktijk geleerd heeft,
dat bewuste bepaling wijziging dient te ondergaan doch het is
een feit: de bepaling bestaat, en zoolang zij bestaat moet ze
worden gehandhaafd. Ingeval dus de ontwerp-verordening on
veranderd weid aangenomen, zou men geen zuiveren toestand
hebben want, dan werd in de eerste plaats te kort gedaan aan
de bepalingen op de openbaarmaking van 's raads handelingen en
in de tvveede plaats aan de verordeningregelende het beheer
en gebruik van de algemeene begraafplaats. Wat deze laatste
verordening betreftwijst spr. er nog op dat art. 45 den di
recteur eene jaarwedde van 400 toekent. Burgemeester en
wethouders zullen er in der tijd zeker goede gronden voor ge-
bad hebben om de jaarwedde op dat bedrag voor te dragen.
Heeft nu ook hier de praktijk doen zien, dat ƒ200 genoeg is,
waarom dan geen voorstel tot verlaging gedaan
Spr. heeft Bij de stukken gevonden een verslag van den Gro
ninger-gemeenteraad dat hem heeft doen zien dat deze zich
niet met eene verdeeling van de secretarie in bureaux heeft in
gelaten behalve tot de bepaling der bezoldigingheeft deze het
eenvoudig gelaten bij eene aanwijzing van het getal ambtena
ren in rangen. Dit is hetwat ook de raad van Leeuwarden
moet doen. Spr. rekentdat burgemeester en wethouders te
zeiven zich thans te veel de handen zullen binden. Ieder dag,
immersschenkt hun nieuwe ervaringdie eene wijziging in de
indeeling kan wenschelijk maken. Zij zouden echterbij on
veranderde vaststelling der verordeningtelkens op nieuw bij
den raad moeten komenom casa quo eene wijziging tot stand
te krijgen.
De heer Rengers deelt niet in alle opzigten de bezwaren
van den vorigen spreker. In de eerste plaats wees de heer
Duparc op het additioneel artikel, waarbij aan twee ambtenaren
de thans voorloopig door hen bekleede betrekkingen definitief
worden opgedragen. Daargelaten dat dit bezwaar gemakkelijk
zou kunnen worden opgeheven door in plaats van bij een ad
ditioneel art. de zaak bij een afzonderlijk raadsbesluit te rege
len moet spr. toch verklaren dat hij in dit geval niet zoo*zeer
aan den vorm hechtom daarom tegen de verordening te stem
men. De heer Duparc zeide dat tot nog toe geen uitvoering
is gegeven aan de ter zake bestaande bepalingen. Dit is vol
komen juist, zegt spr.; noch de bepalingen op de benoeming
van een verslaggever, noch die op de benoeming van een direc
teur der algemeene begraafplaats hebben tot dusverre toepassing
erlangd maar merkt hij opdat is juist het groote argument
dat burgemeester en wethouders genoopt heeft een en ander
thans definitief te regelen. Hun namelijk is het gebleken dat
de toestand van heden in alle deelen voldoet aan de belangen
der gemeente en aan die der ingezetenendat èn het opma
ken van het verslag van 's raads handelingen èn de directie over
de algemeene begraafplaats, nu beide betrekkingen aan ambte
naren ter secretarie zijn opgedragen naar vereisch geschieden.
Zij hebben dus gemeend 's raads definitive adheesie op den te-
genwoordigen toestand te vragen. Teregt heeft de heer Duparc
er verder op gewezen dat de onmogelijkheid is geblekenom
den verslaggever te noopeuhet verslag buiten de bureau-uren
op te makenwant zooals bekend isworden de gewone ver
gaderingen des donderdags gehouden en moet het verslag reeds
voor maandag opgemaakt en door de leden nagezien zijn. En
wanneer men nu weet van welken omvang in den regel de ver
slagen zijndan laat het zich gemakkelijk begrijpendat de
opmaking van het verslag buiten den bureautijd niet gaat. Nu
is het waardat de bepalingenwaarbij èn de benoeming ge
regeld èn de opmaking buiten bureautijd voorgeschreven wordt
nog bestaanmaar het ligt voor de hand dat wanneer de raad
de ontwerp-verordening aanneemtburgemeester en wethouders
ook terstond zullen voorstellen die bepalingen te wijzigen. Het
zelfde geldt den directeur der begraafplaats. Men heeft, toen in
1870 het beheer en gebruik van de begraafplaats, op nieuwe
leest werd geschoeidgemeenddat aan de betrekking zooda
nige bemoeijingen waren verbondendat daarvoor een ambte
naar op eene jaarwedde van ƒ400 vereischt werd. De onder
vinding heeft ook in dit opzigt aan burgemeester en wethouders
de overtuiging gegeven dat de tegenwoordige regeling geens
zins reden tot klagen geeft. Vroeger heeft men wel eens twij
fel geopperdof eene combinatie van ambtenaar ter secretarie
en directeur der begraafplaats effect kon sorteren maar dage
lijks ondervinden de belanghebbenden die toch aan het gemeen
tehuis moeten zijn, om het sterfgeval bij den burgelijken stand
aan te gevenhet gerief van die combinatie. Doch ook ten
dezen geldt hetzelfde als omtrent den verslaggeverdat namelijk
de vigerende bepalingen zullen worden gewijzigdomdat de mo-
tivendie vroeger voor het maken dier bepalingen bestonden
thans vervallen zijn.
Zoo nu bij den raad zwarigheid bestaat om de tijdelijke rege
ling bij deze verordening te bestendigen zou spr. liever zien
dat men in plaats van de verordening te verwerpende zaak
bij afzonderlijk besluit regelde, als wanneer ze eveneens in
het reine kan komen.
Het bezwaar van den heer Duparc tegen art. 1 der verorde
ning telt spr. ook niet zoo hoog. De regeling der secretarie, aan
burgemeester en wethouders opgedragen, kan in ruimeren of meer
beperkten zin worden opgevat. Verstaat men door dat woord de
aanwijzing der werkzaamheden waarmede de verschillende amb
tenaren belast worden dan ligt zulks geheel op den weg van
het dagelijksch bestuur of liever van den secretaris als hoofd der
secretarie doch dat de raad daarom niet zou mogen aanwijzen
dat de secretarie in twee scherp van elkander gescheiden deelen
gesplitst zal zijn dit kan spr. niet toegeven. Dat bezwaar kan
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
13
althans niet leidenom de geheele verordening te verwerpen.
Men zou het geheel kunnen wegnemen door de in art. 1 onder
a en b cursief gedrukte woorden te doen vervallen.
De Voorzitter moet den heer Duparc tegenspreken waar
deze beweerdedat de inhoud van de verordening in strijd is
met het intitule. Immers het additioneel art. behoort niet tot
de artt. der verordening't is eene soort vau overgangsbepaling
om van den ouden in den nieuwen toestand te geraken.
De heer Duparc vervolgt spr.is het met de zaak zelve wel
eens maar bestrijdt haar uit het oogpunt van vormhij heeft
gezegdwe hebben bepalingen en we moeten die handhaven.
Een°ding vergeet echter de heer Duparc naar het spr. voorkomt,
namelijk*, dat door burgemeester en wethonders geen uitvoering
is gegeven maar slechts een besluit geprovoceerd is ter vast
stelling door hetzelfde ligchaam dat ook die bepalingen heeft
in het leven geroepen en nu zal het toch wel geen betoog be
hoeven dat datzelfde ligchaam ook volkomen bevoegd is de
bewuste bepalingen af te schaffen. Het is hier niet het hand
haven der bestaande bepalingen, maar het veranderen daarvan.
Burgemeester en wethouders en in dit opzigt is, gelooft spr.,
de heer Rengevs iets te ver gegaan wenschen die bepalingen
niet te vernietingen maar een toestand te bestendigen die hun
gebleken is nuttig te zijn. Het zou slechts de vraag zijn of de
tegenwoordige titularissen met de voortdurende waarneming der
bedoelde functiën belast moeten wordenietsdat men zeer
wenschelijk acht. Daarom hebben burgemeester en wethouders
het minder geraden geoordeeld de bepalingen te wijzigen in
het denkbeeld verkeerendedat in het geval zich de omstandig
heid mogt voordoendat de tegenwoordige titularissen door an
dere worden vervangendan terstond tot die bepalingen te kun
nen terugkeeren.
De heer Duparc heeft ook gezegddat de verordening de ver-
deeling der secretarie in bureaux regelt. Spr. wenscht hem te
wijzen op de door burgemeester en wethouders vastgestelde in
structiedie bepaalt hoeveel bureaux er zullen zijn. In deze
verordening wordt alleen bepaald het getal ambtenaren op het
hoofdbureau der secretarie en op het bureau van den burgerlij
ken stand, niet dat er die bureaux zullen zijn. Het was al
leen hier maar te doen om aan te wijzenwaar dat getal amb
tenaren zal werkzaam zijn.
De heer Duparc heeft er verder op gewezendat de politie
over de begraafplaats door den directeur moet worden waarge
nomen doch spr. vraagt of er sedert de werking der bepalin
gen klagten zijn gekomen dat deze niet goed gehandhaafd zijn
en of niet de ondervinding heeft bewezendat de zaak op de
tegenwoordige wijze goed marcheert?
Spr. gelooft ten slotte dat de voordragt van burgemeester en
wethouders praktisch en nuttig is.
De heer Duparc vindt zich verpligt op het door den heer
Rengers en den Voorzitter aangevoerde te repliceren. De heer
Rengers beweerdedat men niet zoo aan den vorm moest hech
ten om daarom de verordening te verwerpen. Wanneer even
wel die verordening zoo als hier in strijd is met bepaalde voor
schriften die kracht van wet hebben dan beheerscht bij spr. de
vorm alles.
Er is erkenddat de bestaande bepalingen tot dusver nooit
zijn uitgevoerd. Nu wenscht spr. gevraagd te hebben welke
houding het heeftwanneer de raad eerst na rijpen rade eene
verordening vaststellende, niet alleen de uitvoering harer voor
schriften een tijd lang uitstelt, maar op het laatst zelfs een voor-
loopigen, niet op de verordening rustenden toestand bekrachtigt
De splitsing in art. 1 in hoofdbureau en bureau voor den bur
gerlijken stand levert voor spr. geen onoverkomelijk bezwaar op.
De Voorzitter beweerdedat ae onderdeden der verordening
niet met het intitulé in strijd zijn. Spr. zou dit kunnen toegeven
indien er in de verordering geen sprake ware van additioneel
artikelmaar in stede daarvan eene overgangsbepaling aan de
verordening ware toegevoegddie de strekking hadom zonder
schokken van den ouden in den nieuwen toestand te geraken.
Het woord additioneel heeft eene andere beteekenis het wil ei
genlijk zeggen: bijgevoegd, opgeteld enz. Spr. wil zich over de
beteekenis van liet woord niet verder twisten. Zijn hoofdbezwaar,
dat hier een voorloopige toestand wordt bestendigd is niet op
gelost. Het is waarer is geen uitvoering gegevenmaar
spr's. grieve is juist ook dat men moet uitvoeren.
Spr. wenscht nog op iets te wijzen, waarop hij straks vergeten
heeft de aandacht te vestigen. Hij leest namelijk in art. 1L dei-
door burgemeester en wethouders vastgestelde instructie dat het
den ambtenaren verboden is met hunne betrekking eenige andere
waar te nemen. Nu vraagt hij als deze verordening tot stand
komt hoe hebben zich dan de twee bedoelde ambtenaren te
houden Hunne instructie verbiedt hun eenige andere betrek
king waar te nementerwijl de verordening hun zoodanige be
trekking opdraagt.
Spr. gelooft, dat de Voorzitter hem opzigtens art. 9 van de
verordening van politie op de begraafplaats minder goed begre
pen heeft. Hij heeft niet gezegd, dat er klagten waren gerezen
over de niet-naleving der verordening door den directeur, maar
dat de directeur verpligt is te zorgen voor hare uitvoering en
het, des noodig, verbaliseren tegen overtreders harer bepalin
gen. Nu was spr.'s beweren dit: dat een directeur, die geen di
recteur volgens de verordening is, niet verbaliseren kan. Aan
't geen deze persoon op schrift gebragt heeft zal zijns oordeels de
regter geen kracht van bewijs toekennen. Ilij beroept zich hier
toe ten overvloede op art. 11 van het wetboek van strafvorde
ring, op grond waarvan de persoon, hier genoemd directeur,
niet bevoegd is te verbaliseren.
Er is ook aangevoerddat hetzelfde ligchaam't welk de ver
ordening vaststelde, ook bevoegd is haar te wijzigen. Spr. stemt
dit volkomen toe; maar, gelijk men nu de zaak wil regelen,
heeft het veel van 't geen men noemt „de paarden achter den wa
gen spannen". We moeten zegt spr. eerst op schoon ter
rein komen; eerst zorgen, dat de bepalingen worden gewij
zigd en dan kunnen we regelenzooals we willendan
kunnen we èn het opmaken van het verslag van 's raads hande
lingen èn de directie der begraafplaats aan de secretarie-werk
zaamheden verbinden. Als we echter niet eerst hebben een be
sluit tot wijziging der verordeningen, dan kunnen we onmoge
lijk bij een gewoon besluit tot die regeling overgaande raad
is daartoe niet bevoegd.
De Voorzitter gelooft niet, dat de stelling van den heer
Duparc opgaat. Hem dunkt, dat instructiën zooals de door bur
gemeester en wethouders vastgesteldestilzwijgend aannemen
wat bij andere verordeningen is geregeld dat dus het ver
bod in art. 11 der instructie niet op de waarneming van .de in
het additioneel art. genoemde betrekkingen van toepassing is.
Ook betwijfelt spr. de stelling van den heer Duparc omtrent de
verbindbaarheid van door den directeur der begraafplaats opge
maakte verbalen. Hij, die geroepen is strafverordeningen toe te
passen, gaat niet zoo ver, dat hij, als ware het onderzocht, of de
persoondie verbaliseertvolgens alle formaliteiten der verorde
ning benoemd iswel ot hij door het daartoe bevoegd lig
chaam als zoodanig wordt erkend. Spr. zelf heeft eene regter-
lijke betrekking bekleed en gelooft dus in dezen uit ervaring te
inogen spreken. Hij zou werd hem een verbaal aangeboden
vragen, of de verbalisant de persoon is voor welke hij zich uit
geeft, of hij bevoegd is als zoodanig te verbaliseren en of de
door hem geconstateerde overtreding bestaat Men lette nu ook
wel opdat thans de benoeming niet provisioneelmaar door
loopend zal zijn. Wordt het additioneel art. aangenomen dan
is de directeur door den raad benoemd en als zoodanig bevoegd
te verbaliseren.
De heer Duparc gelooft nogmaals door den voorzitter min-
juist verstaan te zijn. Hij heeft namelijk slechts beweerddat
wanneer de additionele bepaling wordt aangenomenmen dan
I nog niet zal hebben een directeur, die de bevoegdheid heeft