ö2
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
dat niet gedoogt. Doch nu zou spr. de vraag willen doen en
hij gelooft die vraag met vertrouwen te mogen doen of, na
het aanbrengen der drie vallichten in het westelijk zijlokaalhet
licht in het middenlokaal niet voldoende is te achten en of de
eisch om ook in dat middenlokaal nog twee vallichten aan te
brengen inderdaad niet te bezwarend is r Erkend heeft van der
Wielen, dat in het eene lokaal het licht onvoldoende ishij wil
echter daaraan tegemoet komen maar nu stellen burgemeester
en wethouders de conditieom ook in het middeolokaal nog
meer lichtscheppingen aan te brengenwaaraan echter de con
structie van het gebouw in den weg staatiets waarmede de
architect het eens iswant deze verklaart de bezwaren van den
heer van der Wielen in dit opzigt voor gegrond. Bovendien
spr. betwist ten stelligste de noodzakelijkheid om op dat punt
meer licht aan te brengen. Op menig handelaar zou hij een be
roep durven doen.
Een ander verschilpunt betreft het maken van kokers met ver
warmingtoestellen boven de drie lokalen tot afvoer van bedorven
lucht. (Het maken van kanalen onder de vloeren der drie loka
len tot aanvoer van versche lucht is door den heer van der Wie
len aangenomen merkt spr. in 't voorbijgaan op.) Nu wenscht
spr. er de aandacht op te vestigendat de heer van der
Wielen niet weigert die kokers aan te brengenmaar alleen daar
tegen bezwaren aanvoert, ontleend aan brandgevaar als ander
zins. De architect heeft wel is waar aangetoonddat die be
zwaren ongemotiveerd zijnmaar van deze onjuistheid in opvat
ting is aan den heer van der Wielen nimmer eenige mededeeling
gedaan. Stel nu, dat de heer van der Wielen dwaalt in dit
opzigtstel zegt spr. dat de architect gelijk heeftdan
zal het toch altijd vast staan dat de andere partij die de be
zwaren opperde die tegen dit ééne punt ter goeder trouw slechts
eene bedenking in het midden bragtdie niet gezegd heeft de
kokers niet te willen aanbrengenmet het oordeel van den
architect moest worden in kennis gesteld. En eerst dan wan
neer hij ingelicht en overtuigd is, dat er tegen het aanbrengen
dier kokers niet die bezwaren bestaandoor hem aanvankelijk
geopperdtoch weigerachtig zich verklaart om ze aan te bren-
f;eneerst dan kan men zeggennu - is de onderhande-
ing op dit punt onmogelijk. Op het oogenblik echter kan
men dat niet zeggen. Op den laatsten brief van den heer van
der Wielen van 9 Jauuarij 1872 waarin o. a. de straks genoem
de bezwaren worden ontwikkeld is hem geen antwoord gegeven.
En dit, niettegenstaande daaruit blijkt, dat hij al het mogelijke
wil doen om de beurs in zijne lokalen te behouden. //Mijn eigen
z,belang schrijft de heer van der Wielen is op het zeerst
z/bij de zaak betrokken." Maarnaar sprs. oordeelis ook //het
//belang der gemeente op het zeerst bij de zaak betrokken."
Spr. dunktdat het toch altijd de moeite wel waard isom
de gemeente te ontheffen van de groote kosten aan de stichting
van een beursgebouw verbonden. De heer van der Wielen,
bovendienis genegen een reglement op het houden van beurs
aan te nemenhij wil de beurs geregeld hebben zoodanig als
wettelijke verordeningen bij magte zijn dit te doen. Eu nu
vraagt spr. na al het aangevoerdestaan de partijen zóóver van
elkanderdat de onderhandelingen moeten worden afgebroken
Hij voor zich heeft die overtuiging niet uit de gewisselde stuk
ken kunnen putten. Laten we zegt spr. afwachten wat de
heer van der Wielen zal zeggenwanneer hij antwoord krijgt
op zijn laatste schrijven. En dit dient men wel te doen voor
en aleer te kunuen zeggen, dat men met van der Wielen niet
verder zal onderhandelenomdat men met hem niet kan klaar
komen.
In de eerste missive verzoekt de heer van der Wielen het
opgegevene te willen aanmerken als eene opening der onderhan
delingen. Dit in verband brengende met de omstandigheiddat
op de tweede missive van den heer van der Wielen aan dezen
geen antwoord is gegevendoet spr. besluiten zich tegen het
voorstel van burgemeester en wethouders te verklaren. Hij kan
niet ziendat men op het oogenblik het standpunt heeft bereikt,
waarop de onderhandelingen moeten gerekend worden te zijn
afgeloopen.
De lieer Brunger verklaart lijnregt tc zullen stemmen tegen
over den heer Attema. Er behoort moed toe om dien spreker
te weerleggen; doch spr. is zoodanig doordrongen van de wen-
schelijkheid van het voorstel van burgemeester en wethouders
(ook vindt hij zijne sints jaren opgedane overtuiging terug in de
adviezen van de kamer van koophandel en den architect) dat hij zich
volgaarne voor dat voorstel zal verklaren. De zaak komt in het
kort hierop neer, dat de zalen van den heer van der Wielen
de vereischten eener voldoende beurs (iruimtelicht en luchtmis
sen en dat deze ook niet op voldoende wijze zijn aan te bren
gen. Spr. heeft zich dezer dagen nog'te Amsterdam en Rotter
dam opgehouden en zieh vermeid in het luchtige en lichte van de
beurslokalen aldaar. De zalen van den heer van der Wielen
zijn en blijven bedompt en ongeschikt voor den handel. Men
kent hier geen beteren toestandmen kent geen andere lokalen
bijna 100 jaar reeds is de beurskwestie ouden spr. gelooft
dat het oogenblik daar iswaarop de onderhandelingen moeten
worden afgebroken. Hij heeft gemeend de motiven uit te moeten
spreken waarop zijne uit te brengen stem zich grondt.
De heer Wiorsma is van oordeeldat de raad thans beter
voor de vraag staatdan een jaar geleden om reden de kwestie
thans zuiver gesteld is. Teu vorigen jare echter was het niet
alleen de vraag, of men over het houden der beurs met den heer
van der Wielen zoude contracterenmaar was dit onwillekeu
rig vermengd met de kwestie van de plaatswaar een eventueel
te bouwen beurs door de gemeente zou worden gestichten dit
gaf aan de discussie eene soort van veelzijdigheiddie op de
zaak zelve een verderfelijken invloed moest uitoefenen. De vraag
is thans zuiverof de onderhandelingen met den heer van dei-
Wielen nog verder zullen worden voortgezetdan wel of ze
zullen worden afgebroken. De heer Attema heeft zijne motiven
duidelijk en met welsprekendheid ontwikkelden de raad zal
thans gemakkelijk eene keuze kunnen doen. Voor spr. is die
keuze niet moeijelijk. Al waren de onderhandelingen met den
heer van der Wielen zelfs nog niet begonnen., dan nog zou hij
voor het voorstel stemmenomdat hij van die onderhandelingen
nooit een gewenscht resultaat heeft tegemoet gezien. Er bestaat
zijns inziens tusschen de belangen van den heer van der Wielen
en die van de gemeente een onoverkomelijke klove.
De heer van der Wielen heeft zijn eerste rekwest aangevan
gen met de uitdrukking//datgelijk bekend isgedurende de
//laatste jaren in zijne lokalen de handelbeurs wordt gehouden enz."
Spr. acht deze uitdrukking onjuist. Immers het wetboek van
koophandel zegt«De beurs is de zamenkomst van kooplieden,
//schippersmakelaarskassiers en andere personen tot den
//koophandel in betrekking staande." Het laat er echter onmid
dellijk op volgen //Zij heeft plaats op gezag van het plaatselijk
//bestuur." Deze laatste woorden zegt spr. duiden het
juiste karakter eener handelsbeurs aan,zij stellen in het licht,
dat eene beursop welke de gemeente toezigt mistgeen han
delsbeurs is. Nu is het de vraag in hoeverre de handelsbeurs is
te houden in de lokalen van der heer van der Wielen. Het
gebrek van die lokalen is eerstens, dat zij geen voldoende ruimte
aanbieden - dat er gebrek is aan licht en lucht en dat er geen
controle heerscht. Door den heer van der Wielen zijn middelen
aangegeven waardoor in dit opzigt verbetering zou zijn aan te
brengen. De heer Attema heeft er op gewezendat het voor
stel van burgemeester en wethouders de oppertuniteit mist en
dat men moet trachten nog meer concessien van den heer van
der Wielen te verkrijgen. Hij heeft zelfs een punt genoemd
namelijkdat welligt de heer van der Wielen genegen zoude
zijn de drie kofïijzalen te voegen bij de lokalen voor het houden van
beurs gebezigd. Spr. moet opmerkendat de heer van der
Wielen één jaar lang tijd heeft gehad eene desbetrekkelijke
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872.
(53
aanbieding te doen. Hij brengt in herinneringdat ook verleden
jaar bij de behandeling der zaak eene verklaring omtrent het
tappen enz. op den morgen der beraadslagingen is ingekomen
waarbij de raad niet in de gelegenheid is geweest de waarde
dier in algemeene bewoordingen gestelde verklaring te toetsen.
Die verklaring echter heeft het openen van onderhandelingen
tengevolge gehad. Een dergelijk los gezegde als dat van den
heer Attemamoet naar spr's wijze van zien op deze discussie
een slechten invloed uitoefenen. Hij wil niet beslissen hoe de
heer van der Wielen alsdan in zijne behoefte aan lokaliteit voor
het verkoopen van ververschingen zou kunnen voorzien maar
hij kan niet nalaten op te merkendatwanneer de tapperij
ook in die drie kofïijzalen niet wordt geweerd alsdan alle be
palingen tegen het verkoopen van ververschingen eene fictie
zullen zijn in de missive van de kamer van koophandel is dit
duidelijk genoeg uiteengezet. Spr. heeft zich afgevraagd, of,
wanneer de heer van der Wielen werkelijk van plan is het roo-
ken en het gebruiken van ververschingen aan de beurs te keer
te gaan hij dan niet dadelijk dit zou hebben aangeboden. Hij
vindt het ongeraden thans op grond daarvan de onderhandelin
gen te rekken. Spr. moet voorts onder de aandacht brengen
dat het in behandeling zijnd voorstel een voorlooper is op een
spoedig bij den raad te beslissen punt, dat het een gevolg is
van door enkele leden bij het onderzoek daarvan gemaakte op
merkingen. In het sijsteem van den heer Attema zou men de
behandeling van laatstbedoeld punt moeten uitstellen tot tijd en
wijle de onderhandelingen met den heer van der Wielen een
goede phase zullen zijn ingetreden. Spr. integendeel beschouwt
dit voorstel noodzakelijk voor de behandeling der plannen tot
verbetering der veemarkt. Of de heer van der Wielen nog meer
zal willen doen acht hij van minder belang. Al ware dit ook
zoo toch zou hij zich met het voorstel vereenigen. De reden
daarvoor zal hij thans niet herhalen; hij heeft verleden jaar zijne
denkbeelden dienaangaande in het breede ontwikkeld en houdt
het er voor, dat alle leden thans wel op de hoogte zullen zijn
van hetgeen toen gezegd is. Hij zal derhalve stemmen voor het voor
stel, en dit wel uit volle overtuiging. Wanneer hij de motiven daar
voor in het kort zamenvat, moet hij iu de eerste plaats vragen wat er
pleit voor het met den heer van der Wielen sluiten van een con
tract De heer Attema heeft een groot argument daarvoor aan
gevoerd de kosten waarvan de gemeente ontheven zou worden.
Zeker is hetdat de stichting van een beursgebouw groote kos
ten veroorzaakt. Doch dit is hier niet de vraag hoe groot die
kosten zullen zijn de vraag is slechtsof de stichting van een
beursgebouw niet dringend noodzakelijk is? En al waren de kos
ten van de stichting ook nog zoo groot, zoo zou spr. toch nog
met vreugde zijne stem aan het daartoe strekkend voorstel ge
ven. Hem dunkt, dat er geen wezenlijke handel mogelijk is,
wanneer hij niet geschiedt in een lokaal, waar alleen het belang
van den handel bevorderd wordt. Tegen het sluiten van een con
tract pleit daarentegen zeer veel. De feitelijke toestand moge
voor enkelen voldoende zijnwaarheid is het echterdat het be
lang van den handel niet wordt gebaat bij eene bestendiging van
dien toestand. Ook bij een vorige gelegenheid heeft spr. op dit
punt aangedrongen. Hij beschouwt de tegenwoordige zamen
komst bij van der Wielen als een feitelijken noodmaatregel, maar
acht het ten eenenmale tegen het gemeentebelang indruischend
dat het bestuur op dien toestand een wettelijk zegel drukt, door
het maken van een contract en den feitelijken toestand daardoor
tot een wettelijken zoude verheffen. Spr.'s oordeel is dus inliet
kort, dat de onderhandelingen met den heer van der Wielen moe
ten worden afgebrokenwijl het belang van deze moet ophouden
daar waar gemeentebelang aanvangt.
De heer van der Meulen merkt op, dat in der tijd dooi
den raad besloten is tot het oprigten van een beursgebouw
dat echter daarna is ingekomen een adres van den heer van der
Wielenom te trachten de stichting van dat gebouw onnoodig
te maken, door met hem in onderhandeling te treden over de
beschikbaarstelling zijner lokalen tot het houden dier beurs. Een
voorstel van burgemeester en wethoudersom niet met den heer
van der Wielen in onderhandeling te treden, is verworpen met
tien tegen negen stemmen. Spr. betreurt dat besluit om ver
schillende redenen maar acht het op het oogenblik niet de plaats
om deze redenen te bespreken. De raad echter heeft besloten
om met van der Wielen te onderhandelenen thans zal men
moeten uitmaken in hoever men diens lokalen geschikt acht om
daarin de beurs te doen plaats hebben onder contróle van het
gemeentebestuur. De heer Attema heeft beweerd, dat de on
derhandelingen met den heer van der Wielen mondeling hadden
dienen te worden gevoerd dat dit althans beter zou geweest
zijn dan schriftelijk. Voor spr. maakt het weinig verschil op
welke wijze de onderhandelingen hebben plaats gehad want de
eigenlijke zaak, waarop het aankomt, is, te beoordeelen of de
lokalen van den heer van der Wielen voor het beoogde doel al
dan niet geschikt zijn. De vereischten eener beurs (spr. stelt
zich voordatwanneer de raad tot het aangaan van een con
tract besluit, men ook een goede beurs zal willen hebben) zijn,
dat er besta een tijd van aanvang en sluiting. Onder de gege
ven omstandigheden gelooft hijdat de bepaling omtrent het
sluiten een doode letter zal blijven. De heer van der Wielen
biedt aan dat er gedurende den ofïiciëlen beurstijd geene ver
verschingen zullen worden verkocht. Wil men waarlijk eenige
vrucht van de sluiting der beurs hebbendan moet ze na het
tijdstip der sluiting voorloopig voor de beursbezoekers ontoegan
kelijk wezen. Maar wanneer na de sluiting de handelaren in
het lokaal kunnen blijven, dan ziet spr. niet inwat die bepaling
omtrent de sluiting te beduiden heeft. Het eenigste zou zijn
dat men alsdan tot aan een gegeven uur beurs hield in een lo
kaal waar niet getapt wordtmaar na dat uur wel.
Het tweede bezwaar betreft het onvoldoende licht. De heer
Attema heeft gezegd, dat in het middenlokaal het licht voldoende
is. Jazegt spr.wanneer men op een helderen dag het lokaal
bezoektdan schijnt het licht voldoende te zijn maar neemt eens
een dag waarop de lucht niet helder is en het lokaal door een
vijfhonderdtal personen bezocht wordt en maak dan eens eene
voorstelling van het aanwezige lichtWil men dan eenig mon
ster naauwkeurig bezien en spr. kan in dit opzigt uit on
dervinding spreken men is wel genoodzaakt zich naar een
der weinige vensters te begevenen dit belemmert den handel
zeer.
In hoever de voorgestelde veranderingen doel zullen treffen
durft spr. niet te beslissen. Het voornaamste bezwaar voor hem
is evenwel de onvoldoende ruimte. Hij gelooftdat in dit op
zigt verwarring van begrippen heerscht. vele ingezetenen heb
ben zich met adressen tot den raad gewendom niet tot de
stichting eener beurs over te gaanomdat de toestand in de za
len van den heer van der Wielen naar hunne zienswijze vol
doende is. Spr. kan zich voorstellen dat deze adressen mis
schien sommige leden van den raadminder met, den handel be
kend zullen hebben doen aarzelen hun stem te geven aan de
stichting eener beursmaar gaat men die adressen nadan zal
men zien dat vele der adressanten in eene dwaling verkeeren.
Zij bedoelen alleen aan tc dringen op de bestendiging der graan-
beurs iu de zalen van den heer van der Wielen maar zij be
denken niet dat bij eene eventuele contractering met den ge
meenteraad in die lokalen eene algemeene handelsbeurs zal die
nen gehouden te worden. Tegenwoordig wordt aan de beurs
handel gedreven in granen, zaden en een weinig in koloniale wa
ren andere artikelen worden er voor zoover spr. bekend niet
verhandeld. Wordt er echter eene handelsbeurs ingerigtdan
zal er ook plaats moeten zijn voor de uitstalling van vlasen
daarvoor heeft men zeer veel ruimte noodig. Men behoeft slechts
te letten op Groningen waar de vlashaudel op lange na uiet
zoo uitgebreid ismaar toch zou men verbaasd slaan bij het zien
der ruimte die daar door den vlashandel wordt ingenomen. Om