102
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
doch dat, wanneer het denkbeeld ingang vindt, het aan burge
meester en wethouders is overgelaten hieraan uitvoering te ge
ven. Rapporteurs hebben zich echter voorgestelddat hetgeen
elders en ook hier, wat de wiskunde aangaatgeschiedt, ook
voor deze gemeente kans van welslagen heeft. Het spreekt
niet te min van zelf, dat men ook wat dit betreft met curato
ren in overleg moet treden.
Wat aangaat de derde vraagde verandering der lesuren
daarover is bij de commissie niet gehandeld en dit punt is ook
niet in de sectiën gememoreerd. Spr. acht dit punt echter van
ondergeschikt belang en zeer wel te rangschikken onder punt
b. der conclusiewanneer men dat in wat ruimen zin opvat.
De heer Bloembergen wordt door den loop der discussie
genoodzaakt reeds nu te zeggen hetgeen hij anders bij de be
handeling der artikelen had gemeend te moeten aanvoeren. Hij
wijst in het algemeen er opdat hij wel met de commissie van
rapporteurs kan medegaan waar ze voorstelt het getal docen
ten in de oude talen in plaats van op 3 op 2 te bepalenmaar
nietwaar ze de eischen van toelating hooger wil hebben ge
steld. Hij zal dit laatste vooral niet doenomdathoe wen-
schelijk hij de kennis der natuurwetenschappen ook acht, hij
echter dit vak niet verplietend wil stellen, dewijl er geen gele
genheid wordt gegeven dit vak van onderwijs aan het gymna
sium te blijven Deoefenen. En met het oog op dit laatste gaat
het zijns inziens te ver juist daarom de leerlingen een jaar la
ter het gymnasium te doen bezoeken.
In het denkbeeld van den heer van Sloterdijck is veel, wat
ook spr. toelachtmaar van den anderen kant is het voor hem
ook moeijelijk om zoo voetstoets tot een zoo belangrijken maat
regel over te gaan. In allen gevalle zou hij daaromtrent een
nader onderzoek willen hebben bewerkstelligd. Hij weet wel
dat er gemeenten ziin, waar de leerlingen gedurende den na
middag gelegenheid nebben om uitsluitend het latijn te leeren;
maar d&Lr is de geheele zaak daarop ingerigthier niet. Hij
moet derhalve in overweging gevenof niet het voorstel vat
baar isom aan het oordeel van burgemeester en wethouders te
worden onderworpenten einde daaromtrent ook het gevoelen
van curatoren in te winnen.
De algemeene beraadslaging wordt hierop gesloten en de con
clusie van het verslag der commissie van rapporteurs aan de
orde gesteld.
Luidende die conclusie als volgt:
„a. De bepalingen omtrent het stedelijk gymnasium te wijzi
gen als volgt
Art. 8 te lezen„Het onderwijs aan het gymnasium wordt
gegeven door twee leeraren, een rector en een conrector, belast
met het onderwijs in de oude talen en aanverwante vakken
door een leeraar in de wiskunde en een of meer leeraren voor
de levende talen".
Art. 9 te doen vervallen.
Art. 16 te lezen //Geen leerling wordt tot het gymnasium toe
gelaten dan van wien het na voorafgaand examen is gebleken,
dat hij voldoende kennis bezit van lezen schrijvende gronden
der wis- en natuurkundeen van de NederlandscheFransehe
en Hoogduitsche talenzoomede van geschiedenis en aardrijks
kunde".
//Art. 20 te lezen overeenkomstig het voorstel van burgemees
ter en wethouders".
//Art. 22 te doen vervallen".
z/Art. 25al. Ite lezen overeenkomstig het voorstel van
burgemeester en wethoudersin al. 2 te lezen//eenige hoege-
naamde vacatiën geven of nemen".
/,Art. 27 te lezen overeenkomstig het voorstel van burgemees
ter en wethouderszoo ook art. 28 doch daarin te roijeren de
woorden //en prijsuitdeeling".
//Art. 29 te doen vervallen.
//Art. 31 te lezen: //de claviger geniet eene jaarwedde van J 120.
i,b. Burgemeester en wethouders uit te noodigen de overige
artikelen met name art. 10 van het reglement op het gymnasium
bij aanneming van de verschillende door de commissie van rap
porteurs voorgestelde wijzigingen met de aldus gewijzigde bepa
lingen in overeenstemming te brengen en daaromtrent, zoo noo-
dig, nadere voorstellen den raad aan te bieden."
De conclusie van het voorstel van burgemeestersop welke
vorenstaande conclusie slaatluidt als volgt
„Aan art. 8 toe te voegen de volgende alinea«Het onder
wijs in de Nederlandsche taal- en letterkunde kan door curatoren
aan een der docenten in de oude talen worden opgedragen.
z/Art. 16 te lezen//Geen leerling wordt tot het gymnasium
toegelatendan van wien het na voorafgaand examen is geble
ken dat hij voldoende kennis bezit van lezenschrijven de
gronden der wiskunde en van de Nederlandsche Fransehe en
Hoogduitsche talen zoomede van geschiedenis en aardrijkskunde.
win het algemeen worden als maatstaf voor dit examen aan
genomen de vereischten gevorderd om met vrucht de lessen in
de 3e klasse der rijks hoogere burgerschool te Leeuwarden te
kunnen bijwonen. De commissiebelast met het afnemen van
dit examen kan daartoe den bijstand verzoeken van zoodanige
deskundigen als zij ter verkrijging van een juist oordeel noodig
zal achten."
z/Art. 20 te lezen//Het onderwijs wordt in dier voege ge-
gegeven dat het gymnasium in vier jaren kan worden doorloopen.
z/Art. 27 te lezen//Er wordt jaarlijks een examen gehouden
omtrent de vorderingen der leerlingen.
„Art. 28 te lezen: //De promotie en prijsuitdeeling heeft plaats
op den Maandag voorafgaande aan den tweeden Woensdag in
Julij.
z/Art. 29 te lezen: «Curatoren kunnen jaarlijks over ƒ150
beschikken ter aanschaffing van prijzen.
«Art. 31 te lezen: „De claviger ontvangt eene bezoldiging
an ƒ104 en daarenboven van eiken leerling telken vierendeels
jaar 0.25 inktgeld.
„Art. 25 te lezen „Er worden jaarlijks twee vacantiën ge
houden te weteneene groote vacantieaanvangende op den
dag der promotie en eindigende met den eersten Maandag in
September en eene kersvacantieaanvang nemende op 24 De
cember en eindigende 2 Januarij daaraanvolgende."
Wijziging van art. 8.
De heer Rengers kan zich met de voorgestelde wijziging
wel vereenigenomdat hij ook jnet het oog op den tegenwoor-
digen toestand van het gymnasium (waarbij men niet uit het oog
verliezen moetdat het altijd nog eene provisionele regeling be
treft) de vermindering van het aantal docenten in de oude talen
aanbevelenswaardig acht. Evenwel zou hij bij art. 8 wenschen
te laten de door burgemeester en wethouders voorgestelde tweede
alinealuidende„Het onderwijs in de Nederlandsche taal- en
„letterkunde kan door curatoren aan een der dooenten in de
„oude talen worden opgedragen." Die bepaling is facultatief en
zal dus volstrekt niet schaden. Het is spr. niet bekend hoe het
op den duur met de nieuwe talen aan het gymnasium zal gaan
maar gestelddat men dat onderwijs niet aan de leeraren der
hoogere burgerschool kan opdragen en de raad evenmin genegen
is meer speciale docenten aan te stellendan gelooft spr.dat
het een vereischte zal zijn een der docenten in de oude talen
met het onderrigt in eene der nieuwe talen te belasten. Het is
juist de moedertaaldie zich hiervoor het meest leent. Ook op
andere gymnasiën wordt het met goed gevolg in praktijk gebragt.
Spr. stelt mitsdien voor de bedoelde alinea aan het art. toe te
voegen.
De heer van Eijslnga verklaart zich niet met de door den
heer Rengers beoogde toevoeging te kunnen vereenigen. Zij
verdient welligt aanbeveling in zoover ze strekt tot vereenvou
diging maar wanneer men aan den anderen kant bedenktdat
de commissie van rapporteurs het vakonderwijs aan het gym
nasium wortel wil doen schietendan is ze niet gewenscht. De toe-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872.
103
voeging maakt op het beginseldat bij rapporteurs sterk heeft
voorgezeteninbreuk en daarom moet spr. er zich tegen ver
klaren.
De heer Suringar stelt met het oog op de onlangs gedane
benoeming van een prieceptor voor in de eerste alinea van art. 8
te lezen „Het onderwijs aan het gymnasium wordt gegeven
„door twee leeraren, een rector en een conrector ofprceceptor enz."
In dat geval komt men niet in tegenspraak met de gedane be
noeming en houdt men de bevoegdheid om den prmceptor tot
conrector te doen opklimmen.
De heer van Eijsinga moet zich ook tegen de door den heer
Suringar verlangde wijziging verzettenomdat de namen van
rector en conrector door de commissie van rapporteurs met
voordacht gekozen zijn. Wil men nu twee leeraren hebben
dan stelt de commissie er prijs op deze rector en conrector te
noemen. De benoemingin de vorige vergadering gedaan le
vert hiertegen geen bezwaar opwant het valt geheel in de be
doeling van rapporteurs om bij eenvoudiging van het personeel
de jaarwedde ruimer te stellen. Hij wijst overigens op art. 24
van het reglementdat bij ontstentenis van den rector, het toe-
voorzigt over al de overige onderwijzers en hun onderwijs aan
den conrector opdraagt. Met dit art. is dus de redactie van de
commissie in overeenstemming. Voorts vindt men in de betee-
kenis der woorden zelve aanleiding om de redactie der commis
sie te volgen. Prseceptor immers is de rector zoowel als ieder
ander leeraar.
Van de twee leeraren voor de oude talen wordt nu de een
rector bij het middelbaar onderwijs zou men zeggen directeur
de andere conrector of plaatsvervanger van den rector genoemd.
De heer van Valkenburg leest in art. 8 „een of meer leer
aren in de levende talen". Hij wil het faccultative dezer bepa
ling laten vervallen en stelt daarom voor de woorden „een of
meer" te roijeren.
Dit amendement, niet ondersteund wordende, blijft buiten be
handeling.
Het voorstel van den heer Rengers wordt hierop aangenomen
met 12 tegen 3 stemmendie van de heeren Attema, Oosterhofï
en van Eijsinga. (De heer Wiersma had voor de stemming de
vergadering verlaten).
Het amendement van den heer SuriDgar wordt, nadat de heer
Westenberg vooraf had verklaard dat hij na de toelichting van
den heer van Kijsidga van de ondersteuning van dat amendement
afziet, verworpen met 10 tegen 5 stemmen, die der heeren: van
der Meulenvan Sloterdijck, Suringar, Bruinsma en Rooseboom.
Vervolgens wordt het aldus aangevuld art. 8 met algemeene
stemmen aangenomen.
Het vooistel der commissie om art. 9 te doen vervallen wordt
aangenorhen zonder hoofdelijke stemming.
Wijziging van art. 16.
De heer Roosoboom heeft tot hiertoe gewacht om aan de
discussie deel te nemen en moet thans volmondig verklaren zich
geheel te kunnen vereenigen met de opinie van de commissie
van rapporteurs. Het is hem voorgekomen dat er in deze ver
gadering over de rigting en liet doel van het middelbaar onder
wijs eene verkeerde opvatting bestaat. Naar zijne meening is
het doel van het middelbaar onderwijs algemeene ontwikkeling
ter voorbereiding op de studie van een of ander speciaal vak.
Ook de praktijk schijnt dit aan te toonen. Immers, de meeste
aspirant-ambtenaren van den staat zijn gehouden voor zij zich
toeleggen op de bepaalde studie van hun vak een examen te
doen gelijk staande met het eind-examen der hoogere burger
scholen van 5-jarigen cursus. Zelfs aanstaande officieren der in
fanterie willen zij hunne opleiding te Breda erlangen zijn aan
zoodanig examen onderworpen. En nu vraagt spr., of, waar
men zich ten doel stelt de jongelieden eene meer bepaald ge
leerde opvoeding te gerenof het daar aangaat te zeggen de
eischen, die voor het toelating-examen door de commissie van
rapporteurs worden gesteld, zijn te zwaar daar ze slechts een
driejarig bezoek der hoogere burgerschool verlangt?
Er is opgemerktdat het ouderwijs in de natuurkundige we
tenschappen slechts een jaar zou duren en de aldus opgedane
kennis noodzakelijk vervloeijen moestdoch, zegt spr., het schijnt,
dat de wetgever er anders over gedacht heeftwant deze heeft
hoogere burgerscholen met driejarigen cursus geschapen. De nieu
we cursus aan de hoogere burgerschool hier ter stede zal op de
wijze als aan die hoogere burgerscholen ingerigt zijn en spr.
gelooft dusdat de praktijk andere uitwerkselen zal geven als
door sommige leden worden verwacht. Maarhet is niet alleen
de kennis der natuurkundewaarop alles hier aankomtmaar
ook de meerdere kennis van andere vakkendie eene zekere
algemeene ontwikkeling had doen veronderstellenals ook de
methode van studiewaarop reeds door den heer Attema is
gewezen.
Met het idee van den heer van Sloterdijck kon spr. zich wel
vereenigen doch hij wenscht echter pertinentdat de eischen
voor de gewone leerlingen zoodanig worden gesteld als in het
voorgesteld art. 16 is omschreven. Daardoor toch bepaalt men
het gehalte van het onderwijs aan het gymnasïnm.
De heer van der Meulen is het in hoofdzaak met den vori-
gen spr. eensmaar vreestdat bij aanneming van art. 16 tal
van leerlingen uit deze gemeente andere gymnasiën zullen gaan
bezoeken. Hij zou daarom gaarne voorat wenschen te kennen
het lot van het door den heer van Sloterdijck gedaan voorstel.
Wordt dit aangenomen dan heeft spr. er geen bezwaar tegen
om de eischen van toelating hooger te stellen dan anders het
geval zou zijn. Hij wordt door een en ander geleid om aan de
vergadering bij motie van orde voor te stellenom voor art. 16
eerst het door den heer van Sloterdijck gedaan voorstel te be-
haudelen.
De heer Westenberg vraagt wat de toestand zal worden
wanneer het voorstel van den heer van Sloterdijck aangenomen
en daarna het door de commissie voorgedragen art. 16 verwor
pen wordt?
De Voorzitter zegt, dat men alsdan komt te staan voor het
door burgemeester en wethouders voorgesteld art. 16.
De heer Rengers ziet in de motie niet zooveel gevaar. Het
is waarmen zal een eenigzins vreemden toestand kunnen ver
krijgen maar spr. acht dit toch niet voor waarschijnlijkdaar
onder al de stemmendie men heeft gehoordgeen enkele
is die den bestaanden toestand wil bestendigen.
De heer van Sloterdijck heeftofschoon er tusschen zijn
voorstel en art. 16 geen eigenlijk verband bestaat, tegen de
motie van den heer van der Meulen geen bezwaar. Evenwel
moet hij vragen of het ook wenschelijk zou zijn om het door
hem gedaan voorstel naar burgemeester en wethouders te ver
wijzen. Hij zelf zal daartoe niet het voorstel doen, omdat hij
geheel voor de stemming gereed ismaar hij wil toch gaarne
van zijn kant aan andere leden daartoe gelegenheid geven.
De motie van den heer van der Meulen wordt hierop aange
nomen met 13 tegen 2 stemmen die van de heeren OosterhofT
en Westenberg.
Als gevolg hiervan komt aan de orde het voorstel van den
heer van Sloterdijck, om'op art. 18 te doen volgen een nieuw
artikel, luidende:
„Zijdie slechts enkele lessen wensehen te volgenkunnen
„daartoe van curatoren vergunning bekomen."
De heer Bruinsma wcnscht te worden ingelicht, of bij aan
neming van dit voorstel ieder, die zulks verkiest, zonder eenig
examen tot het gymnasium kan worden toegelaten.
De heer Bloembergen zal tegen het voorstel stemmen, om-