118
\erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwaraen, 1872.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van M. J.
G ijs wijt tot aangaan eener ruiling van vastigheden.
De heer Brunger meent uit het voorstelte hebben begrepen
dat de gemeente tegen de tegenwoordige brugwaehterswoning in
ruil zal bekomen het huis op den hoek van het Noordvliet en
dat men zich voorstelt om dat huis tot woning van twee brug
wachters in te rigten. Nu is bij hem de vraag gerezen hóe de
wachter, die belast is met de bediening der Vlietsterbrug, deze
zal kunnen bereiken wanneer de Boomsbrug tot het doorlaten
van een van het Vliet komend schip is opgehaald. Spr. wil aan
nemen dat dit tot de zeldzaamheden zal behoorenmaarj, merkt
hij op't is dan toch mogelijk. Dit is een bezwaardat hem
voor den geest zweeft en dat hij meende te moeten opperen. In
het tegenovergesteld gevalwanneer beide wachters op den hoek
van den Grachtswal wonenkunnen ze alle beide zonder verlet
de hun ter bediening toevertrouwde brug bereiken.
De heer van Sloterdijck zegt.dat de primitieve indruk
die hij van deze zaak heeft gekregen niet gunstig is geweest.
Evenwel heeft een onderzoek van de stukken hem de overtui
ging geschonken, dat er voor de beoogde ruiling nog al iets valt
aan te voeren. Maar toch zal hij zich niet met het voorstel ver
eenigen hoofdzakelijk op de gronden door de minderheid van
de commissie van openbare werken daarvoor aangevoerd. Het
komt hem voordat men hier te kiezen heeft tusschen het ver
krijgen eener betere rooijing op het Zuidvliet aan den eenen en
het gemis eener woning en een publiek privaat aan den anderen
kant. En behalve, dat de opmerking van den heer Brunger zeer
juist is, dewijl hij uit eigen aanschouwing weet, dat het zeer
dikwijls gebeurt dat van beide zijden tegelijk vaartuigen naderen,
gelooft spr.dat de stand van de tegenwoordige brugwachters
woning zeer bevredigend i9. Van daar uit toch kunnen beide
bruggen gelijktijdig worden bediendwel te verstaan niet met
een maar inet twee wachters. Wordt de overeenkomst gesloten,
dan derft men het gemis van de woning op den hoek van den
Grachtswal. Men zal daardoor genoodzaakt worden eene woning
aan de Oosterkade aan te koopen en spr. gelooft, dat. wanneer
de architect de vernieuwing der woning op den hock van den
Grachtswal op ƒ3500 stelt, men aan de Oosterkade voor niet
minder een pand zal kunnen aankoopen. Een en ander doet bij
spr. zooveel af, dat voor hem de schaduw- de lichtzijde van het
voorstel overtreft.
De heer vail der Meulen deelt de bezwaren van de beide
vorige sprekers en gelooft ookdat het huis op den hoek van
het Noordvliet voor de wachters van beide bruggen ondoelmatig
ondoelmatig
iswegens den afstand die de wachter van de Vlietsterbrug zal
hebben te doorloopen. Maar in het vooruitzigtdat men toch
wel zal trachten eene woning aan de Oosterkade te verkrijgen
zal hij voor het voorstel stemmen, ook met het oog op de afron
ding die tengevolge van dc ruiling aan den hoek van den
Grachtswal zal worden gegeven waardoor daar ter plaatse eene
zoo hoogst noodige verruiming der passage is te verkrijgen.
De heer Dirks gelooftdat de voorstelling van den heer
Brunger niet volmaakt juist is. In vroeger tijden ook heden
nog werden beide bruggen aan ééne zijde opgehaald. Na de
vernieuwing der bruggen zal dit niet meer het geval zijn de
eene zal hij voortduring aan dc zijde van het Zuidvliet worden
opgehaald maar van de andere is het draaibaar gedeelte aan
de Oosterkade. Spr. gelooftdatwil men de bruggen goed
bediend hebben ook aan de Oosterkade eene gelegenheid voor
den wachter van de Vlietsterbrug moet worden gezocht. Voor
de scheepvaart en bovenal voor de passage te voet en per rij
tuigdie op dit punt bijzonder druk is, zal dit wel volstrekt
noodzakelijk zijn. Dat echter de wachter van de Boomsbrug aan
de overzijde woont is Doch iets ongewoons noch ondoelmatig. Al
vorens de brug wordt opgehaald moet de wachter toch eerst den
schotel los maken, en of hij nu ai tot dat einde eerst
over de brug moet loopen en dan terugdan wel of hij het
uit huis komendeia eens doetzaldunkt spr.wel nagenoeg
op hetzelfde neerkomen, 't Zou hem geenszins verwonderen
dat voor het laatste nog het minste tijd wordt vereischt. Voor
de Vlietsterbrug zou iu het ongerief ook nog wel zijn te voor
zien door het maken van een wachthuisje op de wijze als dat
bij de ijzeren ophaalbrug op het Vliet. Op deze manier zou
men best in de bestaande behoefte kunnen voorzien tot dat men
te eeniger tijd gelegenheid heeft tot aankoop van een pand aan
de Oosterkade. Dat daarvoor ƒ3500 zou noodig zijn, is, naar
het spr. voorkomtal zeer zwart gezien vooral wanneer hij in
aanmerking neemt den prijs voor welken zoo voor en na wonin
gen iets verder de Oosterkade op zijn verkocht. En al zij het
ookdat met het koopen van een pand nog al vrij wat geld
gemoeid iszoo gelooft spr. tochdat de groote verbetering van
do passagewaardoor de bestaande moeijelijkheid om met een
rijtuig den draai van den Grachtswal naar het Vliet en van daar
naar den Grachtswal te krijgenwel van zoo overwegend be
lang i9 te achtendat men ter wille daarvan over eenige kleine
zwarigheden mag heenstappen. Spr. zal mitsdien uit volle over
tuiging voor het voorstel stemmen.
De heer Bloembergen kan na het door den heer Dirks ge
sprokene eigenlijk wel van het woord afziendewijl het in zijne
bedoeling lag mede te deelen dat men er reeds aan heeft ge
dacht om voor den wachter bij de Vlietsterbrug aan de west
zijde der gracht een voegzaam wachthuis disponibel te stellen
het aan de toekomst overlatendeof in vervolg van tijd een tot
brugwaehterswoning geschikt pand aan de Oosterkade zal zijn te
bekomen.
De heer van Sloterdijck de opmerking van den heer Dirks,
dat namelijk het voordeel van den voorgestelden maatregel zou
zijn eene aanmerkelijke verbetering der passage op het Zuidvliet,
beantwoordende, zegt, dat de kennisname van de stukken op
hem den indruk heeft gemaakt, dat het hoofdzakelijk te doen is
om eene betere rooijing. Men moet niet vergetendat, wanneer
de gemeente de woning op den hoek van den Grachtswal be
houdt zij bij de vernieuwing daarvan den hoek zoo rond kan
maken als ze maar verlangt.
Den heer Dirks dunkt, dat het eene het andere insluit. Wat
men door verbetering der rooijing zal moeten verkrijgenver
krijgt men nu dadelijk. De passage is op het Vliet zeer naauw
en men zal daar eene groote verbetering krijgen wanneer zoowel de
huizen als de daar voor liggende stoepen worden achteruit gebragt.
De conclusie van het voorstel wordt hierop aangenomen met
14 tegen 1 stem die van den heer van Sloterdijckzijnde dien
tengevolge besloten
Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten
van Friesland met Marcelis Jacobus Gijswijtwinkelier alhier,
eene overkomst van ruiling aan te gaan waarbij hij aan de ge
meente in eigendom afstaat het huis ten kadaster bekend in sec
tie G, no. 2404plaatselijk gekwoteerd letter M, no. 1terwijl
de gemeente aan hem in eigendom afstaat de gebouwen bekend
ten kadaster in sectie G nos. 2886 en 2887 gekwoteerd letter
L nos. 54 en 55 onder navolgende voorwaarden
1°. dat de contractant Gijswijt of zijne regtverkrijgenden de.
aan hem over te dragen gebouwen in den loop van het jaar 1873
aan de zijde van het Vliet en den Grachtswal op zijne kosten
in de rooijing moet brengen en den noordoosthoek moet afron
den op de wijze als met roode lijnen is aangeduid op de daar
van opgemaakte teekening
2°. dat de contractant Gijswijt in den loop van 1873 den voor
gevel en de stoep van zijn huis letter L, no. 56in de rooijing
moet brengenalmede overeenkomstig de daarvan opgemaakte
teekening
3°. dat partijen wederzijds op den 12 Mei 1873 in het bezit
en genot der aan ieder hunner afgestane perceelen zullen treden
4°. dat de acte van ruiling zal worden gepasseerd binnen veer
tien dagen na goedkeuring van het betrekkelijk raadsbesluit door
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872
119
heeren gedeputeerde staten dezer provincie en dat dadelijk na
de teekening van die acte de hoed nood en het onderhoud van j
het geruilde ten laste van partijen zal komen
5". dat do, tonnen en zittingen in het publiek privaat, de ijze
ren bak iu de waterplaats en de gastocstellen niet iu de ruiling
zijn begrepen en derhalve den eigendom blijven der gemeente
en door haar vóór of op den 12 Mei 1873 kunnen worden weg
genomen
6°. dat de gemeente aan den contractant Gijswijt zal moeten
toegeven eene som van ƒ300 en verder onder zoodanige voor
waarden en bepalingen als door burgemeester en wethouders en
den contractant Gijswijt nader zullen worden overeengekomen.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot nadere wijziging der
gemeentebegrooting voor de dienst 1872. (Zie bijlage no. 14).
Het bij het voorstel gevoegd ontwerpbesluit wordt door de
vergadering buiten discussie met algemeene stemmen aangenomen
8. Uilloting van aandeelen in ten behoeve der gemeente aangegane
geldleeningen.
De uitslag van de gehouden loting is, dat zijn aangewezen om
met. 1 Januarij 1873 te worden afgelost
van de leening aangegaan in 1859, de aandeelen nos. 48, 11 en 35
van die 1862 15 en 1,
n u I, h 1864, het aandeel no. 12,
a a n a 1865 n n n 76en
van de leeningen aangegaan ten behoeve der gasfabriekvan
die groot ƒ154,000, de aandeelen nos. 25 100 en 68, en van
die, vastgesteld in 1869, de aandeelen nos. 36 en 66.
9. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van
Johanna Keta weduwe van den gewezen pijphoudcr bij de brandweer
Leendert de Bruinom eenig pensioen uit de gemeentekas.
De conclusie van het voorstel luidt aldus
//Aan Johanna Keta, van den 1 Julij 1872 tot ultimo December
//aanstaandeeene tegemoetkoming in haar levensonderhoud te
//verstrekken berekend naar 2 's weeks."
De heer Brunger zou gaarne hebben geziendat burge
meester en wethouders in het gedaan voorstel iets verder waren
gegaan, 'tls toch ontegenzeggelijk waar, dat de Bruin, tenge
volge van het hem bij de kazernebrand overkomen ongeluk een
leven heeft gesleten vol kommer en ellende. Ware hij bij dien
brand dood gebleven zijne weduwe zou ongetwijfeld beter be
dacht zijn geworden. Het medelijden zou dan sterker gesproken
hebben als thans nu het ongeval al eenige jaren geleden is.
Spr. vindt voldoende aanleiding tot het doen van een voorstel
om in de -conclusie in plaats van twee ndriegulden per week
te lezen.
De heer van Sloterdijck is ten opzigte van dit punt van
eene gansch andere opinie dan de vorige sprekerniet dat
hij den toestand van de adressante als gunstig wil voorstellen
integendeelmaar hij gelooftdat men ook consideration moet
hebben voor het toekennen eener toelage. Hij gelooft werke
lijk dat het toekennen dezer toelage ontaardt in het uitoefenen
eener bloote liefdadigheid hij laat het geheel in het midden of
het uitoefenen dier liefdadigheid in dit geval misplaatst zoude
zijn; doch hij keurt het af die liefdadigheid te doen uit de fond
sen der gemeente. De verordening op de brandweer in deze ge
meente gaat in het toekennen van pensioenen enz. veel verder
dan eenige andere gemeentelijke verordening. Weduwen ont
vangen op grond harer bepalingen pensioen ja zelfs kinderen
van bij brand omgekomen personen worden bedacht. Zeker,
zegt spr., het zijn bepalingen van eene heilzame strekking,
vooral waar ze het vrijwillig hulpbetoon bij zulke noodlottige
gevallen als brand aanmoedigen. Maarwanneer men aan eene
weduwe van iemand, die al onderscheidene jaren van de gun
stige bepalingen der verordening genot heeft gehadook nog na
diens overlijden eene toelage uit de gemeentekas toekentdan
moet spr. verklarendat dit moeijelijk met zijne inzigten kan
strooken. Bovendien zou de raad daarmede een nog al gevaar
lijk antecedent voor dn toekomst scheppen. Het bestuur der ge
meente fluctueert herhaaldelijk in opzigte tot het toekennen van
pensioenen aan gewezen ambtenaren. Terwijl het den eenen
wordt verleend, wordt het een ander, welligt niet minder aanspraak
hebbende dan dc eerste, geweigerd. Ja zegt spr. er zijn
in dat geval zooveel verschillende inzigten als er personen zijn,
die om pensioen vragen. Hij gelooft daarom dat men bij zoo
veel ongelijkheid geen meer antecedenten moet scheppen die
op het toekennen van gratificatiën betrekking hebben. Maar
bovenal is het voor spr. een hoofdbezwaar gelijk hij reeds
zeide om uit de gemeentekas te doen eene gift van zuivere
liefdadigheid. Op de aangevoerde gronden zal hij zich dus niet
met de conclusie veel minder nog met het daarop voorgesteld
amendement vereenigen.
De Voorzitter zou het volkomen met den vorigen spr. eens
zijnwanneer het hier zuiver het beoefenen van liefdadigheid
gold. Maar ofschoon- dit moeijelijk is te bewijzen het is
toch wel mogelijkdat door het ongeval bij den kazernebrand
het leven van de Bruin is verkort. Volgens zijne meening heeft
de weduwe wel eenige aanspraak op eene tegemoetkoming uit
de gemeentekas. Immersde tweede alinea van art. 44 dei-
verordening luidt: //Wanneer zoodanig iemand, bij het vervul
den van zijne dienst of ten gevolge daarvan, zijn leven mogtver
bliezen, eene weduwe of minderjarige kinderen nalatende, zal
baan dezen een jaar- of weekgelddoor den raad vast te stel
den worden toegekend."
Spr. erkentdat alles zijne grenzen heeftdoch hier kan zijns
inziens moeijelijk van eene bedeeling sprake zijn. De weduwe
ontvangt de tegemoetkominguitsluitend omdat ze de weduwe is
van iemand, aan wien bij brand een ongeval is overkomen. Boven
dien hier wordt ook geen pensioen toegekend daarin hebben
burgemeester en wethouders niet willen treden zij wenschen
slechts eene tegemoetkoming te verleenen en dat nog wel tot
slechts het einde van dit jaar. Dan zullen ze zienof de om
standigheden van dien aard zijndat ze eene nieuwe voordragt
regtvaardigen.
De heer van Sloterdijck is van oordeel, dat de vraag, of
ten gevolge van het ongeval bij den brand liet leven van de
Bruin is verkortin deze vergadering moeijelijk is te berde^te
brengen. Ware dit werkelijk het geval men zou de bepa
ling der verordening met al hare kracht moeten doen optre
den men zou verpligt zijn aan de weduwe een pensioen toe
te kennen. Doch hierover schijnt geen kwestie te bestaan. Door
den Voorzitter is gezegd, dat hier geene liefdadigheid wordt be
oefend. Spr. zou wel eens willen weten, wat het anders als het
beoefenen van liefdadigheid iswanneer men aan iemand een
zekere som per week ter voorziening in zijn levensonderhoud
geeft. Hij herhaalt hetgeen waarmede hij zoo straks begon hij
gelooftdat de omstandigheden waarin de adressante verkeert,
treurig zijn maar aan den anderen kant aarzelt hij de gemeen
tekas beschikbaar te stellen voor het beoefenen van liefdadigheid.
Het amendement van den heer Brunger wordt hierop in stem
ming gebragt en verworpen met 10 tegen 5 stemmen, die van de
heeren Hommes van der Meulen, Dirks, Brunger en Bloembergen.
De conclusie van het voorstel wordt vervolgens aangenomen
met 8 tegen 7 stemmen die van de heeren Rengers Attema, van
Valkenburg, Jongsmavan Sloterdijck, Duparc en Wijbrandi.
10. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van den
hulponderwijzer A. G. Nautatijdelijk belast geweest met de leiding
van het onderwijs aan de burgerschool voor meisjeshoudende verzoek
om uitkeervng van bezoldiging deswege.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten
Den hulponderwijzer aan de burgerschool voor meisjes alhier
A. G. Nauta, wegens zijne bijzondere bemoeijingen tijdens het
vaceren der betrekking van hoofdonderwijzeres aan die school toe
te kennen eene gratificatie van een honderd vijftig gulden,
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.
•-*