128 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872. ken van den vijver is de dringende behoefte aan verschwater. Dit argument is in het eerste voorstel voorop gezet en in het tweede heeft men daaraan gerefereerden onder de paniek van 1868 verkeerendeheeft men weinig noodig gehad dit te betoo- gen. Intusschen wordt in het eerste rapport uitdrukkelijk ge zegd «De meergeeoeden hebben regenbakken en puttenen //gevoelen daarom aeze behoefte óf in het geheel nietóf in //mindere mate. Mindergegoeden ontberen deze middelen en heb- z/ben ten gebruike slechts zeer geringe middelen om versch wa iter te bewaren." Spr. gelooftdat dit het punt is waarop al les neerkomt. Het feit wordt hier erkend dat men nalatig is in het opsporen der middelen om regenwater te bewaren. Spr. acht insgelijks de voordeelen van een tweeden vijver in het be lang der volksgezondheid te breed uitgemeten. In het verslag van den toestand der gemeente over 1868een jaar dat zich door groote droogte boven andere heeft gekenmerktziet men (pag. 41 tot 45) de middelen opgenoemddie aangewend zijn om in de behoefte aan drinkwater te voorzien. Dochmerkt spr. op, datzelfde jaar 1868 kenmerkte zich tevens door een huiten- gewoon gunstigen gezondheid toestand. Het is frappant zegt spr. deze opmerking in het verslag aan te treden onmiddellijk na de vermelding van 'tgeen er heeft, plaats gehad ter voorziening in de behoefte aan drinkwater. Nu zal spr. volstrekt niet zeggen dat gebrek aan water voordeelig is voor den gezondheid-toestand; maar toch gelooft hij dat het gebrek zelfs in het buitengewoon drooge jaar 1868 niet zoo groot is geweest als men zich in den regel voorstelt. Op grond van een en ander is hij van oordeel, dat het nut van den voorgestelden maatregel niet in verhouding staat met de aan te wenden kosten. Van den anderen kant voedt hij de hoopdat wanneer de raad eenmaal ter behande ling krijgt de verordening op het bouwen en inrigten van wo ningen daarin eene bepaling aan te treffen gelijk aan die in de gemeente Tietjerksteradeel bestaande, in art. 11 waarvan is voor geschreven dat ieder eigenaar van een huis zorgen moet dat daarbij een pomp of regenbak zij. Door dit voor te schrijven gelooft spr.dat de raad zich binnen zijne wettelijke bevoegd heid zou blijven zoomede dat die maatregel meer doeltreffend zal blijken te zijn. Het voordeel van den voorgestelden maat regel daarentegen komt alleen in het belang van de verhuurders van huizendie zich nu nog te meer zullen onthouden van het nemen van maatregelen ter opzameling van water. De heer Dirks zegtdat het niet te ontkennen isdat de finantiën dezer gemeente niet in een bloeijenden staat verkeeren. Ware de toestand der finantiën toch bloeijend men zou niet genoodzaakt zijn nu en dan groote leenineen uit te schrijven en den schuld der gemeente daardoor steeds te aoen stijgen. Spr. heeft tegen het aangaan van leeningen nietsmits ze maar strekken voor noodzakelijke werken en ook steeds zal hij bereid worden gevonden tot uitvoering van noodzakelijke werken mede te wer ken. Spr. plaatst zich tegenover deze zaak op hetzelfde stand punt, onlangs tegenover de veemarkt door hem ingenomen. Tegen de verplaatsing dier markt heeft hij zich verklaard ook omdat hij haar niet noodzakelijk keurde. De aanleg van den eersten vijver was in zekeren zin noodzakelijk, om de militairen van drinkwater te kunnen voorzien. Die oorzaak echter is tot een minimum gereduceerd nu zich allengs in den omtrek eene talrijke bevolking heeft gevestigd. Met het maken van den voor gestelden vijver handelt men juist contrarie. Hij wordt niet ge maakt in of bij een bebouwd gedeelte, maar juist op zoodanige plaats waar geen bevolking is. 't Is de vraag, of wel immer daar eenige bevolking van belang zal komen. Spr. heeft daarom met belangstelling gelezen de vragen door een onbekende in de Provinciale Friesche Courant van 29 Maart 1871 gedaan. Eenige dier vragen verdienen wel nadere overweging. De eerste is //Bestaat er aan den westkant der stad een publiek //zoo talrijk als dat aan de oostzijde hetwelk genot van dit water //zou kunnen hebben om eene uitgaaf van bijna /"SO,000 te billijken z/en de stadskas jaarlijks met eene som van j 1400 te bezwaren Spr. antwoordt hierop neen De tweede «Is er in het Ruiterskwartierhet Zaailand en den //Boterhoek door het aanleggen van kostbare waterleidingen en //daarbij geplaatste pompen niet reeds veel gedaan om in de eer- „ste behoeften te voorzien Op deze vraag antwoordt spr. ja Do derde//Als de meeste huizen in den omtrek der Vrou- //wenpoort uit burgerhuizen bestaan die veelal een bak en put //hebbenis dan het overige getal van kleine of arbeiderswonin- /,gen niet te gering om voor deze zulk eene verbazende uitgaaf z/te doen en noodzakelijk te noemen Spr. drukt op het woord noodzakelijk en antwoordt op de vraag neen Ten vierden wordt in dat stuk de volgende opmerking ge maakt „Bezitten deze laatste panden die door huisjesmelkers „vaak duur verhuurd worden geen bak of putdan is dit een //verzuim van den eigenaardie daartoe verpligt moest kunnen „worden doch dat geen voorwerp van zorg voor de regering //behoeft te zijn Spr. is het in dit opzigt geheel eens met hetgeen daaromtrent door den heer Rengers is gezegd. Zijne conclusie (die hij ook in deze opmerkingen terugvindt) is dezedat hij het niet nood zakelijk vindt de begrooting met een jaarlijkschen la9t van /T500 voor een vijver te bezwaren. Hij is het eens met de heeren Attema en Rengersdat de gemeente tot het maken van een vijver niet verpligt is. Hij acht het maken van dien vijver niet noodzakelijkin ieder geval niet zoo noodzakelijk als van den vorigendie voor een gedeelte ten behoeve van het garnizoen is gemaakt. De heer Duparc wenscht, tegenover de bestrijding van het voorstel door de drie vorige sprekers, ten voordeele daarvan zijne stem te doen hooren. Hij moet al dadelijk zijne verwondering er over te kennen gevendat het zoogenaamd principieel be zwaar nu eerst wordt gehoord. De bezwaren worden thans zóó breed uitgemetendat spr. het regt meent te hebben tot de vraagwaarom althans een deel dier bezwaren dan niet vroeger is geopperd, om eene beslissing in hoofdzaak uit te lokken, waar door veel moeite en arbeid ón aan burgemeester en wethouders èn aan den raad hadden kunnen worden bespaard. Tegenover die bezwaren stelt spr. intusschen de groote voordeelen in de ver schillende rapporten ontwikkeld. Het bezwaar van den heer At tema dat de gemeente door het maken van een vijver de huis jesmelkers van iets wat op hunnen weg ligt ontheftweegt bij spr. niet veel. Oppervlakkig beschouwd zou men dat punt kun nen toegeven. Wanneer men stond voor het bouwen van eene geheel nieuwe staddan gelooft spr. zou dat bezwaar zeer kunnen wegen. Maar merkt hij op we hebben hier te rekenen met den feitelijken toestandwe kunnen wel bepa lingen opnemen in eene nog te maken verordening op het bou wen van woningenmaar spr. gelooft nietdat men aan die zoogenaamde huisjesmelkers zou kunnen opleggen het maken van regenbakken bij bestaande woningen. En al kon de raad dit en al wilden de eigenaren dier woningen zich dezen last getroosten, dan nog betwijfelt spr. het zeerof de eigenaren de bepaling zouden kunnen nakomenomdat ze te rade moeten gaan met de meestal beperkte ruimte en oppervlakte dier woningen. Men heeft er op gewezendat de vijver alleen zou strekken ten bate van den minderen stand. Ofschoon spr. instemt met de hier meermalen verkondigde stellingdat voorbeelden geen argumen ten zijnwil hij toch niet nalaten te wijzen op de residentiestad, waar men zich thans ook belangrijke kosten getroostom de ingezetenen van goed drinkwater te kunnen voorzien. En daar strekt de maatregel niet alleengelijk hier wordt beoogd ten bate van den minderen stand maar ook van de meer gegoeden. Spr. gelooftdat de gemeenteook met het oog op hetgeen el ders gebeurt, genoegzaam verantwoord is waar ze een vijver aanlegt om daarmede te voorzien in eene dringende behoefte. De heer Dirks vervolgt spr. heeft den finantiëlen toe Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872. 129 stand der gemeente als zwart afgeschilderd. Het is spr. niet te doen om den toestand der finantiën nu juist als roozekleurig te schetsen. Maar toch gelooft hij dat men uit het sluiten van leeningen nietgelijk dat geachte lid de conclusie kan trekken, dat de linanciëie toestand niet gunstig is. De aangegane geld- leeningen immers strekten geenszins om te voorzien in dagelijk- sche behoeften maar voor werken van algemeen nut. Door dat lid zijn eenige vragen beantwoord voorkomende in een ingezonden stuk in de Provinciale Friesche Courant. Spr. laat de beantwoording dier vragen geheel voor rekening van dat ge achte lid. Toch moet hij er op wijzen dat door den heer Dirks op óéne vraag een toestemmend antwoord is gegeven waarin spreker hem in geen geval zou willen volgen, en hij vertrouwt dat ook de heer Dirks dat antwoord bij nadere beschouwing zal terugnemen, 't Betreft namelijk de vraag, of er in het Ruiterskwar tier het Zaailand en den Boterhoek door het aanleggen van kost bare waterleidingen en daarbij geplaatste pompen niet reeds veel gedaan is om in de eerste behoeften te voorzien De heer Dirks zal zeker mecnendat al die pompen drinkwater geven maar dan moet spr. hem opmerken, dat het water uit die pompen niets anders is dan grachtwater. Slechts een enkele pomp is er die hierop eene uitzondering maaktnamelijk die voor de rijks hoo- ere burgerschoolwaar men in der tijd op een wel stuittedie ij onderzoek goed water bleek te geven. De andere pompen en putten zijn allen aangelegd vooral met het oog op het gevaar van brand. Spr. verklaart ten slotte zich in principe met het voorstel te vereenigen. De heer van Valkenburg heeft zich over de gevoerde discussie eenigermate verwonderd daar hij van zijne mederap- poiteurs vernomen had dat in de sectiën over het geheel de leden zich met de daarstelling van den vijver hebben vereenigd. Slechts in de derde sectie hebben zich twee leden betrekkelijk tegen het voorstel verklaard maar toch waren deze het ook in zooverre met de overige leden eens, dat zij, waar ze zich hunne stem wilden voorbehouden, er toch geen bezwaar in maakten, om zich te vereenigen met het voorstel om hoeren kerkvoogden der hervormde gemeente voor hunne aanbieding te bedanken zóó levendig was ook bij hen het bewustzijn dat het maken van een vijver boven het maken der regenbakken op den voor grond moest worden gesteld. In 't kortdit was ook de opinie dier leden, dat, wanneer er water moest wezen, het maken van een vijver behoorde te worden geprefereerd. De heer Rengers heeft uit het verslag van 1868 trachten te betoogen dat het gebrek aan w ater geen nadeelige gevolgen voor den gezondheid-toestand schijnt mede te brengen. Spr. wil dat geachte lid niet op het pad volgenalleen merkt hij opdat mogen de nadeelige gevolgen van het gebruik van slecht water zich al niet dadelijk openbarenzij toch zeker in lateren tijd zich zullen doen gevoelen. Door den heer Dirks is gezegd dat de andere vijver is aan gelegd ten behoeve van het garnizoen. Spr. echter meent dat dit niet het geval is. Heeft hij het goed dan is die vijver uitsluitend voor de ingezetenen gemaakt en is eerst later voor het garnizoen een pomptoestel aan de overzijde bij de kazerne gemaakt. Wat in het geheel betreft de opmerkingdat door het maken van een vijver alleen de huisjesmelkers worden gebaat spr. dunkt, dat deze bewering reeds voldoende door den heer Duparc is weerlegd. Dit wil spr. er nog aan toevoegen dat het dak van een arbeiderswoning geen genoegzame capaciteit heeftom zoo veel water op te vangen als een behoorlijk gezin behoeftter wijl goed welwater op de meeste plaatsen met alle mogelijke moeite niet is te krijgen. De heer Bruinsma zegt, dat de heer Rengers heeft aange haald het verslag van 1868. In dat verslag zegt spr. komt voor de bewering, dat de bestaande vijver in dat drooge jaar goed zijn pligt heeft gedaan in weerwil de waterspiegel destijds zeer laag was. Maar men moet ook niet vergetendat in dat jaarduizende emmers haal water zijn aangevoerd en dat daardoor de nookzakelijkheid tot liet gebruik maken van den vijver zeer is te gemoet gekomen. Ware dit niet geschied men zou zeer ver legen hebben gestaan. Intusschen is het zoogenaamd haal water ook niet altijd goed. Wanneer de waterstand hoog is dan is het goed, maar bij laag water blijkt het dikwijls overvloedig met»! zoutdeeleu te zijn bezwangerd. In 1868 heeft men er door po-, litiezorg voor gewaaktdat geen water van verkeerd gehalte ten verkoop werd aangevoerd. En niet ten onregtedaar naar spr's meening het gemeentebestuur niet verantwoord zoude zijn wanneer water uit de grachten of uit slooten en publieke vaar waters voor de consumtie werd verkocht. Nu is er door den heer Rengers op gewezen dat het drooge jaar 1868 geen schadelijke invloed op de gezondheid-toestand der ingezetenen heeft gehad, i Maar naar spr. meent laat zich dit verschijnsel gereedelijk ver klaren doordien intermiterende koortsen meestal dun ontstaan wanneer groote hitte aan de eene gepaard gaat met vochtigheid aan de andere zijde; en juist dit was in 1868 niet het geval. Toen is de waterspiegel plotseling gedaaldtegelijkertijd ont stond er eene groote warmtewaardoor de door de verlaging van den waterspiegel bloot geworden schadelijke zelfstandighe den voor verrottting werden behoed. Door den heer Rengers is beweerddat ieder eigenaar van woningen verpligt is tot het maken van regenbakken de heer Duparc zegt spr. heeft reeds de onmogelijkheid daarvan aangetoond. Maar spr. zou ook wel eens willen zien dat er eene wet wierd in het leven geroepen die hem gebiedt een regenbak te maken. Als hij slootwater verkiest te drinken doet hij het niemand zal hem dit kunnen beletten. Spr. brengt hier in herin nering dat in het vorige jaar alle publieke pompen zijn onderzocht en dat het daarbij gebleken isdat behalve de pompen die grachtwater opleverenslechts enkelen goed water opgeven. Onlangs zijn er proeven genomen met het boren van Norton- pompen zooals in bedoeld verslag wordt vermeld doch alle zijn ze mislukt, daar het verkregen water van slechte hoedanigheid bleek te zijn. Aan het maken van putten zal dus wel moeije- lijk een goed gevolg kunnen worden toegezegd. Spr. geeft het den heer Dirks toedat ter plaatse waar men den vijver wil maken geen talrijke bevolking woont. Hier schijnt zich dus hetzelfde geval voor te doen als bij bijna alle groote steden, dat men namelijk steeds het oosten-in opbouwt. Maar merkt hij op wanneer eenmaal in het oostelijk gedeelte geen plaats meer iszal men wel genoodzaakt wezen om ook het westen-in op te werken. Omtrent den wensch van den heer van Valkenburg, omhetge- heele land aan te koopen geeft spr. te kennendat de redenen waarom men slechts een gedeelte wilin het laatste rapport zijn opgenoemd. Men heeft berekend dat men voor den vijver aan eene oppervlakte van 17,000 centiare genoeg heeft. Wanneer men dus het geheele terrein aankocht zou er nagenoeg 11,000 centiare overblijven. Uit een economisch oogpunt is het niet geraden den omtrek van den vijver zoo exorbitant groot te maken. Overigens geeft spr. het toedat de gemeente niet verpligt is een vijver te makeu doch van den anderen kant is hij van oor deel dat het bestuur zooveel mogelijk moet zorgen voor de ge zondheid van de ingezetenen en nu is het bekend datzoo de gemeente er niet voor zorgtde mindere stand geen goed drink water kan krijgen. De heer Jongsma hoort met verwondering de economische kwestie dezer zaak behandelen hij meendedat die kwestie al sedert lang was uitgemaakt. Men stelt de vraag„is de ge meente verpligt te zorgen voor goed drinkwater?" Deze vraag moet z. i. anders worden gesteld en moet dan aldus luiden „mag de gemeente als een goed huisvader handelende optreden V" Spr. meentdat de kwestie over hetgeen de gemeente Leeu warden doen of niet doen moet al sedert lang in deze vergade ring is uitgemaaktdat men namelijk het eens isdat hier voor moeijelijk algemeene regelen kunnen worden gesteld maar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1872 | | pagina 2