130 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872 dat men elk geval afzonderlijk en op zich zelf staand moet be- oordeelen. Hij herinnert zich nog het zoo degelijke rapport in der tijd uitgebragt over de vraag van het al of niet wenschelijke der oprigting van een stads-apotheek. De discussie daarover leidde tot het zoo even gemeld resultaat. En wanneer men nu in het algemeen spreekt over de vraag, of de gemeente hare ingezetenen behoort te voorzien van drinkwaterdan zou spr. zich in het algemeen scharen aan de zijde van hendie deze vraag ontkennend beantwoorden. Een andere vraag is het ech ter of de zaken te Leeuwarden zoodanig zijn dat zij eene schrede op den weg tot voorziening in de behoefte aan drinkwater regt- vaardigen En aldus gesteldgelooft spr. allezins redenen te hebben voor eene toestemmende beantwoording der vraag. In het algemeen stelt hij dat de gemeente mag optreden als huisvaderwanneer de particuliere industrie in een of ander op zigt te kort schiet. Dit is hier het gevalde particuliere indus trie schiet te kort in het maken van regenbakken tot opzame- ling van het voor alle ingezetenen benoodigd water; de vraag is, of, wanneer de particuliere industrie de noodige bakken had aangebragtof dan de kwaal op voldoende wijze zou zijn ver holpen - of de oppervlakte van het dak van iedere woning groot genoeg isom het voor de bewoners benoodigd water te kun nen opvangen Spr. voor zich bezit de overtuiging dat het dak van een arbeiderswoning op verre na niet toereikende isom het voor dat gezin vcreisehte water te vergaren. Hij zou gaarne gezien hebben dat dit aan de particuliere industrie op nadruk kelijke wijze, d. i. bij verordening, ware onder het ooggebragt; hij vleit zichdat dit nog bij de te verwachten verordening op het bouwen zal worden gedaan maar merkt hij op de te maken bepalingen zijn voor de toekomst. Hier echter heeft men te doen met den feitelijken toestand dat er behoefte is aan wa ter. Die behoefte heeft zich doen kennen bij de groote droogte van 1868. Sedert dat jaar is de zaak aanhangig en heeft men haar kunnen overwegen ook in tijden van overvloed van water. De eigenaren van de woningen der schamele gemeente zijn niet in staat in de behoefte te voorzien. Wel kan men zorgen voor de verre toekomstmaar met het heden moet men rekenen. Voor wie vraagt spr. bestaat het gebrek? Juist, ant woordt hijvoor diegenen welke niet in staat zijn zelf er in te voorzien. En nu komt spr. terug op de pligt van het gemeen tebestuur om als huisvader en als goed huisvader te handelen. Dat het gemeentebestuur het ook als zijn pligt beschouwt om in de behoefte aan drinkwater te voorzienblijkt uit hetgeen door den heer Bruinsma is gerelateerd. Met nadruk moet spr. op de in 1868 genomen maatregelen wijzen. Hij gelooft ten slotte, dat eralles te zamen genomenvoldoende redenen bestaan tot aanneming van het voorstel. De heer Bloembergendie na het door den heer Jongsma aangevoerde kort kan zijn, meende ook er op te moeten wijzen, dat het principieel punt al vroeger is beslist en dat men dus niet meer had te spreken over de meerdere of mindere behoefte en de pligt van het gemeentebestuur om daarin te voorzien. Hem dunkt, dat de herhaalde opdragt van den raad werkelijk alle geloof gaf om te meenendat de raad zich geroepen achtte de middelen tot bekoming van drinkwater te verschaffen. Spr. zal dus op dit punt de discussie niet verder rekken. Hij wil de opmerking echter niet terughoudendat ook hij het eens is met de beweringdat de zorg van het gemeentebestuur zich niet zoo ver moet uitstrekken om de ingezetenen yan alle medewerking hunnerzijds te ontheffen en ze zoodoende te noopen de onder eigen bereik liggende maatregelen tot het bekomen van goed drinkwater niet in toepassing te brengen. Aan den anderen kant echter wil hij er op wijzendat sedert den aanvang der kwestie van den aanleg van een tweeden vijver nog al eenige wijziging heeft plaats gevonden in het denkbeeld dat men zich van goed drinlauater maakt en in de eischen die men vermeent aan het water te moeten stellen, zal het op dien naam aanspraak kunnen maken. Er is in dit opzigt veel licht opgegaan. Er hebben belangrijke onderzoekingen plaats gehad die tot het resultaat leidden, dat vele wateren, die men vroeger als goed drinkwater meende te mogen beschouwentoch bepaald moesten worden afgekeurdomdat zij wegens hun gehalte aan organische stoffen van schadelijken invloed op de gezondheid kunnen zijn. Ook in deze gemeente wordt een tal van putten aangetroffen, wier water naar die inzigten voor het gebruik moet worden af gekeurd. Uit dit oogpunt acht spreker het zeer te verdedigen dat de gemeente in dezen preventief optreedt en door eene rui mere hoeveelheid goed drinkwater beschikbaar te stellen de ingezetenen tracht terug te houden van het gebruik van slecht water. Overigens moet hij in hoofdzaak nog opmerken dat hij niet deelt de beschouwingdat de vijver dstir ter plaatse tot zoo weinig nut zou strekkenomdat daar de bevolking niet zoo talrijk is. De spreker, die dit motief heeft bijgebragtheeft zeker uit het oog verlorendat men het oogmerk heeft den vij ver in verband te brengen met een aan de binnenzijde der gracht te plaatsen put en pomptoestelten gerieve van de bewoners van den Boterhoek en verder opvoor welke dit een groote weldaad zal zijn. Ook zal men de leiding welligt nog kunnen verlengen naar bezuiden de Vrouwenpoort, waardoor ook de bewoners van het Ruiterskwartier er van kunnen profiteren. Daar treft men putten aan die zoogenaamd welwater opleverenmaar dat toch tamelijk slecht is. Alleen voor de hoogere burgerschool is een goede put aanwezig. Spr. zal den heer Dirks niet volgen in de beantwoording der door dezen geciteerde vragenwaaronder er zijn die het zij met alle bescheidenheid gezegd kwalijk een antwoord verdie nen. Zoo vindt men er onder eene berekening van het getal emmers water, die de vijver zal kunnen opleveren en van den prijswaarop ieder emmer water zal komen te staanbere keningen die geheel buiten den waard zijn. Spr. meentdat wanneer de behoefte aan water vaststaat en de gemeente zich geroepen acht om in het bestaand gebrek te gemoet te komen deze gelegenheid zóó isomwil men een vijver hebben haar niet te laten voorbijgaan. Bovendien de bedongen prijs is niet exorbitant. Wat betreft den finantiëlen toestand der gemeente, is spr. het eens met den heer Duparcdat in het aangaan van geld- leeningen geenszins het bewijs voor een minder gunstigen toe stand ligt opgesloten. Zonder overdrijving der lasten de straks te behandelen begrooting strekt daarvoor ten bewijze kan men nog in de noodige uitgaven voorzien. Maar het spreekt van zelf, dat waar men buitengewone werken tot stand brengt, ook buitengewone middelen moeten worden aangewend. De heer Jongsma heeft nog een argument om te betoogen, dat men bij de beoordeeling dezer kwestie zich niet op een zoo algemeen terrein behoeft te plaatsen maar zich eenvoudig bij de wet kan houdendat men slechts behoeft te vragenwat wil de gemeentewet en wat is de economie dier wet En die vraag beantwoordendegelooft spr. dat de gemeentewet geenszins eene handeling als de voorgestelde wraakt. Wanneer hij in art. 135 leest/,dat aan den raad behoort het maken van de verordenin- z/gen die in het belang der openbare ordezedelijkheid en ge- „zondheid worden vereischt," dan gelooft hij dat de gemeente wetgever daarmede aan den raad heeft opgedragen te waken voor de gezondheid der ingezetenen. Dit kan de raad doen door te gebieden en verbieden. En nu heeft het naar spr.'s inzien een vreemde houding dat waar men voorschrijft dat de ingeze tenen voor reinheid enz. moeten zorgen men ze niet tevens in de gelegenheid stelt tot uitvoering dier voorschriften. Spr. gelooft dusdatwanneer men zich bij de beoordeeling dezer kwestie op wettelijk terrein plaatst, men ook tot aanneming van het voorstel moet komeu. De heer van Valkenburg acht de afgelegen ligging van het terrein eer voor- dan nadeelig voor het maken van den vijver. Het water althans heeft daar het minste gevaar om met nadee- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872. lige stoffen te worden bezwangerd. De heer Attema koesterde twijfel opzigtens de deugdelijkheid van het te verkrijgen water: doch spr. gelooft, dat dc plaats gehad hebbende naauwkeurige onderzoekingen daartegen voldoenden waarborg opleveren. Ein delijk wijst spr. er opdat in 1868 de bestaande vijver 80,000 emmers water heeft opgeleverd terwijl er in dat jaar volgens raming 100,000 emmers haal water is aangevoerd. Het behoeft dus geen betoogdat de capaciteit van den bestaanden vijver niet groot genoeg isom in drooge jaren aan de behoefte te beantwoorden. De heer van der Meulen was van oordeeldat de verga dering heden slechts over dc uitvoering van de zaak had te be sluiten. Hij meende, dat het maken van den vijver reeds in principe was aangenomen. Is er al niet een direct besluit geno men dan kan toch uit de herhaalde opdragt aan burgemeester en wethouders genoegzaam blijken dat men een vijver wilde maken. Stel het gevaldat de' raad nu eens besloot geen vijver te maken welk een nutteloos werk zou er dan zijn verrigt Dan ware het beter geweest te beginnen met eerst het principe uit te spreken. In de sectiën heeft spr. zeer geaarzeld een be paalde stem uit te brengenomdat naar zijn inzien het voor en tegen zoo wat tegen elkaar opweegt. Maar juist door de her haalde opdragt stond het bij hem vastdat het als uitgemaakt kan worden beschouwddat er een vijver zal komenen wanneer nu overigens daartegen geene bezwaren bestaan zal spr. zich met het voorstel vereenigen. De algemeene beraadslaging wordt hierop gesloten. De Voorzitter stelt hierop de conclusie aan de orde. Het komt hem het meest doelmatig voor de conclusie te doen aan vangen met sub 2® der conclusie van het laatste voorstelver volgens sub 30 en daarna sub 10 der conclusie van 9 Maart 1871 gevoegd bij sub 40 dier conclusie. De conclusie zou tengevolge daarvan luiden „10. Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde sta ten ten behoeve der gemeente Leeuwardenvoor den aanleg van een verschwatervyver van den heer F. IJpeij n. u. aan te koo pen het westelijk gedeelte van het perceel land ten kadaster bekend gemeente Leeuwardensectie D no. 449 benevens eene strook ten noorden van het oostelijk gedeelte daarvan om te dienen tot toegansweg naar den te maken vijver, zamen ter grootte van pl. m. 17,000 centiare voor eenen prijs berekend naar 55 cent per centiare en overigens op zoodanige voorwaar den als door burgemeester en wethouders met den eigenaar van het land zal worden overeengekomen. „20. Burgemeester en wethouders op te dragen om een uitge werkt plan voor den aanleg van een' vijver op het sub 1° be doeld terrein te doen vervaardigen en dit den raad ter goedkeu ring aan te bieden. „30. Terug te komen op 's raadsbesluit dd. 9 Julij 1868 no. 10 betreffende den aanmaak van regenwaterbakken bij de Groote of Jacobijner kerk. „Heeren kerkvoogden der Nederduitsche Hervormde gemeente onder mededeeling van de daartoe geleid hebbende beweegrede nen hiervan in kennis te stellenonder dankbetuiging voor hun welwillend gedaan aanbod." Nadat de vergadering met deze omzetting had genoegen ge nomen wordt door den heer van Valkenburg op sub 10 een amendement voorgesteld de strekking hebbendeom in plaats van het westelijk gedeeltehet geheele perceel sectie D no. 449, voor eene som van f 17,200 aan te koopen. De heer Bloembergen zal zich niet met dit amendement vereenigen. Wanneer de zaak gebleven ware zooals zij aanvan kelijk bij de opening der onderhandelingen stond dat namelijk de gemeente ook over het geheele perceel de vrije beschikking zoude verkrijgen dan ook zou spr. het veel verkieslijker heb ben geacht het geheele terrein aan te koopenniet als zoude hij het geheele terrein voor den aanleg van den vijver noodig rekenen, integendeel er bestaan voldoende motiven dat be geheele 'terrein niet noodig is. Spr. althans meent, dateenvijve met een omvang als ontworpen isvoldoende mag worden ge acht om in de behoefte te voorzienen wanneer men nu in aan merkino- neemt de bezwarende voorwaardendie aan de over dragt van het voorste gedeelte land verbonden worden en d< weinige bevoegdheid die men krijgt om daarover naar welge vallen te beschikken dan moet hij inderdaad vragen waarto zal men nu het geheele perceel koopen? Men heeft voorgestel) het achterste gedeelte voor den vijver te bestemmen om late aan het voorste eene andere bestemming te gevenzonder no: te weten welke. 8pr. zou gaarne tot den aankoop van het ge heele perceel willen medewerken wanneer men daarvoor slecht eene bestemming kan aanwijzenin overeenstemming met d door den verkooper gestelde voorwaarden. .Hij wil wel gelr ven dat wanneer men den grond kon benuttigen voor eene nul tige inrigting in het belang der gemeentede eigenaar daari wel zou bewilligendoch hij ziet niet in welke bestemming c aan te geven, voldoende aan de bedoeling des eigenaars. De heer van Valkenburg heeft reeds bij den aanvang dc discussie betoogd van hoeveel belang het voor de gemeente het geheele terrein te bezitten. Volgens de overgelegde stukke verpligt de verkooper zichom op het niet over te drage gedeelte geen stoomfabriek te stichten. Het komt spr. voorda het hoogst bezwarend zal zijn zoodanige bepalingen te maken waardoor allerlei soort van fabrieken of tafriekendie weilij. op het water van schadelijken invloed kunnen zijnvan dat te rein worden geweerd. Als de gemeente daarentegen het geheel terrein bezit, kan ze tegen al die mogelijke invloeden wakei Indien de verkooper kon goedvinden het terrein over te doe <nn het ten dienste der gemeente aan te wenden zou spr. d van groot gewigt achten. Immers de grond gelegen naast ee pandheelt voor den eigenaar van dat pand groote waarde. De heer Bloembergen heeft gevraagd waarvoor men den gror zou benuttigen. Spr. herinnert er aan dat er vroeger bij de b handeling der begrooting wel eens sprake is geweest van de 0 rigting van een nieuw ziekenhuis. Wanneer men nu reeds h huis Bcllevue als hulphospitaal bezigtdan is dit een bewijsd; het voor ziekenhuis gebruikt gebouw onvoldoende is. Eu wai neer men daarvoor een zoo geschikt terrein als het hier bedoelt kan krijgendan verdient dit wel eenige nadere overwegin Maar ook voor andere doeleinden zou het terrein kunnen wo den benuttigdb. v. voor een petroleumpakhuis als anderzin In 't kort spr. stelt in het bezit van het geheele terrein ove groot belang, omdat het vijverwater alsdan beter geheed k 1 worden tegen nadeelige invloeden. De heer van Sloterdijck heeft het amendement van d< heer van Valkenburg ondersteund. Hij kan niet ontkennen, d het voorstel van burgemeester en wethouders hem in opzigt t de uitgestrektheid van het voor den aanleg van den vijver ai j te koopen terrein heeft teleurgestelddaar hij van oordeel 1 dat de gemeente in het bezit moet zijn van het geheele terren zal er een vijver komendie in alle opzigten aan de eisch< beantwoordt. Had men nog te kiezen tusschen het oostelijk g deelte en het geheeldan welligt zou hij genegen zijn een e deelte aan te koopen omdat dan het westelijk gedeelte mind geschikt zou zijn tot bebouwing. Het blijkt thans uit allesd de tegenwoordige eigenaar het westelijk gedeelte aan de g meente wil overdoenom het oostelijk gedeelte als bouwte rein te kunnen exploiteren. Waartoe anders zijn verzoek de sloot te mogen dempen? Spr. dunkt, dat dit reeds een vot looper is op een plan van bebouwing, zij het al niet voor e stoomfabriek, dan toch voor woningen. En nu komt het ht voor, dat, wil men den vijver buiten invloed van infectie st| len. 'dan dient men zooveel mogelijk het bouwen in zijne 1 bijheid te keer te gaan. Spr. wil zijn gevoelen daarom n adstrueren met te wijzen op de stichting van een ziekenhuis

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1872 | | pagina 3