132 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872. Ivan een petroleumpakhuis beide stichtingen die wel eens van nadeeligen invloed op het water zouden kunnen zijn. f De heer Bloembergen heeft gezegd, dat men het geheele ter brein niet noodig heeft: maar merkt spr. op wanneer men «liet geheele terrein heeft zou men het oostelijke voor den vijver «kunnen benuttigen en het andere als weiland verhuren. Ook [kou men den vijver in het midden kunnen aanbrengen, waar- idoor hij van grootere capaciteit kan worden. Men moet niet vergeten dat de bevolking der gemeente met den dag vermeer dert zoodat men nooit te veel water kan hebben. De tegenwoor dige vijver heeft in 1868 zooveel water verloren dat hij nu nog niet weer het vorige peil heeft terug gekregen. Hoe grooter dus het omliggend terrein, des te beter voor het behoud van wa ter. Met dit Taatste plan zou tevens vervallen de door den heer Bloembergen opgenoemde verzwarende voorwaardedat de ge meente het oostelijk gedeelte van het terrein niet als bouwter rein mag bezigen. Spr. gelooft, dat, wanneer de raad besluit ,ot den aanleg van den vijverhij dat doet met het oog op den openbaren gezondheidtoestand, en dat, waarde vraag gesteld wordt of men met ƒ8000 minder uit te geven een minder vol- loenden vijver kan krijgen, men niet aarzelen moet zich die meerdere litgaaf te getroostenvooral nietwanneer men daarmede ze- cerheid erlangt een vijver te kunnen maken, die in de algeheele >ehoeften kan voorzien. De heer Bloemborgeil prefereert ook het oostelijk gedeelte •oven het westelijkemaar als men de stukken inziet zal men -ntwaren dat dit niet in de bedoeling van den eigenaar ligt leze wenscht voor den aanleg van den vijver het achterste ge- 'eelte te verkoopen maar gestand doet hij zijn primitief aan- od om het geheel af te staan mits het bestemd worde voor 1 ene stichting in het belang der gemeente. En nu stelt spr. ich voordat men zich eerst bewust moet zijn waarvoor men et zal benuttigen. Wanneer men kon volstaan met het ge- eele terrein aan te koopen en er naar wensche over te beschikken, an zou spr. daar voor zijn. Hij gelooft echterdat de eige- aar de gemeente in het gebruik wil hebben beperkt. De Voorzitter wenscht de vergadering in kennis te stellen iet het slot eener door den notaris Albardanamens den eige- aartot burgemeester en wethouders gerigte missiveluidende 's volgt«Al het vorenstaande brengt geene verandering in het primitief gedaan aanbod tot overname van het geheele per ceelmits, gelijk is gezegd, in zijn geheel dienstbaar wordende gemaakt voor het doel der aanvrage en niet tot andere exploi tatie." Spr. gelooftdat hierin ligt opgesloten de wensch van en eigenaardat hij niet gaarne zou ziendat het niet benoo- igd gedeelte door de gemeente als bouwterrein werd verkocht ,aar dat er geen bezwaar bestaat om dat gedeelte eene bestem- ting te geven in 't belang der gemeenteonverschillig van wel en aard. Nu spr. toch eenmaal aan het woord is veroorlooft hij zich )k zijne opinie omtrent het amendement mede te deelen. Hij li ïgint met te zeggendat hij geen bepaald voorstander van het ;j ïheele voorstel isdoch hij eerbiedigt in deze het priocipiëel isluit; en nu men eenmaal tot het maken van een' vijver wil j 'ergaan geeft hij in overweging zich er voor te wachten dat ij i zuinigheid de wijsheid bedriegt. Hij zou dus er voor wezen ;t geheele terrein te koopen, vooral ook omdat de gemeente II,-n weinig verder daaraangrenzend nog een terrein bezit waarop i Harlingerstal staat. J Neem eens aan, dat de gemeente door de in behandeling zijnde 'et tot wering van besmettelijke ziekten gedwongen wordt tot chting eener inrigting van lijders aan besmettelijke ziekten, ver- I derstel daarbijdat de gemeente voor zoodanig gebouw het jlrrein van den Harlingerstal aanwees dan, zegt spr., zou ij v. het voorste gedeelte van het vijverterrein zeer goed kun- n worden benuttigd voor tuin of wandelplaats der zieken in t gesticht. In allen gevalle, hoe 'took zij, het zal de ge- j sen te nimmer berouwen over het geheele terrein de beschik king te hebben. Daarenboven verlieze men niet uit het oog dat burgemeester en wethouders veel moeite zullen hebben op vol doende wijze te omschrijvende soort van gebouwen die niet op het overschietend gedeelte door den eigenaar mogen worden gesticht. De heer Bruinsma was ook van plan te wijzen op de stich ting van een ziekenhuis voor lijders aan besmettelijke ziekten. Wanneer de in behandeling zijnde wet door de eerste kamer wordt aangenomen is de gemeente tot oprigting van dusdanig gebouw verpligt. Doch spr. zou dergelijk gebouw liefst aan den oostkant der gemeente plaatsenomdat men dan er minder last van heeft, dat de schadelijke uitwasemiugen zich over de stad verspreiden, daar de wind het meest uit het westen waait. Wan neer men echter aan den oostkant geen terrein kan krijgen dan zal men er wel toe moeten komen om het gebouw aan den westkant te plaatsen. Bij eenig nadenken moet spr. toch ver klaren zich met het amendement te kunnen vereenigen. Het niet benoodigd gedeelte heeft eene oppervlakte van nagenoeg 11,700 centiare en zou dus circa ƒ8000 moeten kosten. Als men nu in aanmerking neemtdat de huur van weilanden ongeveer J 60 a ƒ70 per 86 are bedraagt, dan zou dit terrein naar den zelfden maatstaf ƒ200 'sjaars kunnen doen. De opoffering zal dus nog niet zoo heel groot worden. Hierop wordt het amendement van den heer van Valkenburg in omvraag gebragt en aangeuomen met 17 tegen 4 stemmen die van de heeren DirksAttemaBloembergen en Rooseboom. De heer Bloembergen verklaart hieropdat hij thans voor het geamendeerd punt 1 zal stemmen daar hij zich met het hoofddoelhet maken van een vijverkan vereenigen en dit ook bij aankoop van het geheel bereikt wordt. Punt 1 der eonclussie, gewijzigd in overeenstemming met het aangenomen amendementhierna aan de stemming onderwor penwordt aangenomen met 18 tegen 3 stemmen, die van de heeren Dirks, Attema en Rengers. Punten 2 en 3 worden beide zonder hoofdelijke stemming aan genomen. III. De Voorzitter brengt ter tafel eene voordragt tot be noeming van een hulponderwijzer op eene jaarwedde van ƒ350. Deze voordragt, zamengesteld uit de hulponderwijzers P. Schaaf- sma te LekkumA. Ploegsma te Bergumerheide en E. Braam te Rhijnsburgwordt ter inzage gelegdom in eene volgende vergadering tot de benoeming over te gaan. IV. Wordt overgegaan tot de behandeling der ontwerp-be- grootingvoor de dienst 1873. (Zie de bijlagen tot dit verslag bladz. 81114 en 143151). UITGAVEN. Hoofdstuk Iafd. Iart. 7. Het door de commissie van rapporteurs bij dezen post gedaan voorstelom burgemeester en wethouders uit te noodigen en op te dragen de zaak der reorganisatie van de gemeentelijke archi tectuur in ernstige overweging te nemen en daarvan den raad verslag te doencasu quo onder aanbieding van de noodige voorstellen wordt buiten discussie aangenomen met 14 tegen 6 stemmen die der heeren Dirks Bloembergen Jongsma Ren gers, Westenberg en Bruinsma. (De heer Brunger had voor de stemming de vergadering verlaten). Art. 10. Jaarwedde van den marktmeesternihil. De heer van Valkenburg merkt op, dat deze post ten vo rige jare tot disoussie aanleiding heeft gegeven. Er is toen zelfs een voorstel geweest om den post te roijeren omdat de markt meester kort te voren overleden was. Toch heeft men het toen beter geacht dien post te behouden omdat hij op eene verorde ning berustte. Thans echter ziet spr. geen cijfer ter zake uilge trokken. Hij vraagt mitsdienof de post niet op nieuw een cijfer moet aanwijzen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1872. De heer Rengers erkent de gegrondheid der gemaakte op merking en gelooft, dat het beter zal zijn den post voor //me morie" uit te trekken. De ondervinding heeft geleerddat de betrekking van marktmeester wel aan de politie kan worden opgedragenzoodat er deswege een voorstel kan worden tege- moetgezien. In afwachting van dat voorstel geeft spr. in over weging den post voor //memorie" uit te trekken. Aldus wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. Hoofdstuk IIIafd. I. De heer van Sloterdijck merkt op, dat de commissie van rapporteurs met aandrang de aandacht van het dagelijksch be stuur heeft gevestigd op de voortdurende belemmering der pas sage uit de stad naar ae Schrans door de veelvuldige afsluiting van de hekken langs den spoorwegter plaatse waar deze den rijksstraatweg snijdt. Zij heeft daaraan het verzoek vastge knoopt dat er pogingen worden aangewend tot opheffing van dit bezwaar. Bij de memorie van beantwoording is hierop te kennen gegeven datvolgens het gevoelen van burgemeester en wethouders, eene poging om hierin eenige verandering te breDgen tot geen gunstig resultaat zal leiden. Nu zou spr. met het oog op dit antwoord wenschen te vragen of burgemees ter en wethouders geen pogingen zullen in het werk stellen dan wel, of men zien vleijcn mag, dat dit wel zal geschieden? De Voorzitter antwoordtdat door burgemeester en wet houders is onderzochtof er mogelijkheid bestaat om in het be zwaar te voorzien door hetzij bij de maatschappij tot exploita tie, hetzij bij dc regering aan te dringen op verplaatsing van den wissel. Doch het onderzoek heeft hen bevestigd in de overtui ging dat eene daartoe strekkende poging niet met een goed ge volg zou worden bekroond. De groote fout zit hierin dat het station een vijftig meter te digt naar de zijde van den straatweg is geplaatst. Nu is de plaatsing van den wissel zóódat een trein van één locomotief met zes wagons nog juist kan wisse len zonder dat het hek behoeft te worden geopend doch zoo dra er slechts zeven wagons aan den locomotief bevestigd zijn en men weet het hoe dikwijls zulks het geval is kan de ver wisseling niet zonder opening van het hek geschieden. Ofschoon met den besten wil bezield geloven burgemeester en wethou ders niet, dat door hen aan te wenden pogingen eenig gunstig resultaat zullen opleveren. De heer Dirks gelooftdat er geen verandering mogelijk is als op eene kostbare manierdat is door den voetweg over den spoorweg te doen henengaan met een hulpbrug voor voetgan gers gelijk als in de stad Hannover het geval is. Is het de moeite waard de kosten daaraan verbonden te maken dan is het dit middeldat verbetering kan aanbrengen. De voet gangers hebben dan geen oponthoud. De heer van Sloterdijck zouwanneer het middel door den heer Dirks bedoeld het eenige warenimmer op opheffing van het, bezwaar durven aandringen. ïn de eerste plaats toch is dit middel veel te kostbaar en in de tweede plaats zou men daarmede eene dwaze inschikkelijkheid tegenover daden van derden betoonen. Spr. gelooftdat de raad zich geheel op zijn terrein beweegtwanneer hij zich over het ondervonden bezwaar beklaagt. Nu is het waardat de fout zit in de plaatsing van het station maar spr. vraagt of het gemeen tebestuur zich daarbij moet neerleggen. Het is geene kleinig heid telkens een minuut of tien voor het hek te moeten staan wachten. Spr. zou roeenendat dit voldoende eene klagt bij de bevoegde magt motiveert. Het isdunkt hem hier eene daad van derden die tot afsluiting van een' publieken weg niet ge- fegtigd zijn. Ook is het nog de vraag, of de wissel niet kan worden verplaatst, eene vraag, die spr. als niet op het ter rein bekendniet waagt te beantwoorden. Hoe 't ook zij het komt hem voordatwanneer het bestuur bij de bevoegde magt eene klagt indiendeal vrij zeker pogingen zouden worden in het werk gesteld om daaraan tegemoet te komen. De Voorzitter hooptdat de vorige spreker zal begrijpen dat burgemeester en wethouders zeer bereid zijn eene klagt in te dienen; maar, zooals gezegd, wanneer het bekend is, dat het tot niets leiden zalaarzelt men het te doen. Afd. I, art. 1. Onderhoud van wegenstraten enz. De Voorzitter merkt op dat aan dit art. moet worden toegevoegd een post voor onderhoud van den toegangsweg naar het station. Zooals den raad bekend isis er eene schikking met de hooge regering gemaaktwaarbij deze weg aan de gemeente is over gedragen. Bij 't opmaken van de begrooting kon op het onder houd van dezen weg nog niet worden gelet. De architect heeft den weg opgenomen en bevondendat er globaal J 500 noodig zal zijnom hem in behoorlijken toestand te brengen. Spr. zegt van behoorlijken toestandwant de weg is door de stiefmoe derlijke behandeling van den vorigen onderhoudpligtige gansch I verwaarloosd." Hij stelt op grond hiervan voor achter litt. b te I doen volgen «toegangsweg naar het spoorwegstation 500." De heer Rengers acht het eenvoudiger en doet daartoe het voorstel om in litt. b te roijeren de woorden «naar dc Bontekoe en de Begraafplaats"en dezen post met 500 te ver- hoogen. Dan heeft men onder b alleen de rubriek straatwegen onder welke ook de toegangsweg behoort. Nadat de Voorzitter verklaard had zich daarmede te kun nen vereenigenwordt het voorstel van den heer Rengers zon der hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 2, litt. c. Vaste bruggen. Voorstel van de commissie van rapporteurs om burgemeester en wethouders uit te noodigen de plannen en begrootingen voor de vernienwing der Wirdumerpoortbrug te doen opmaken in 1873 zóó tijdig, dat het werk op de begrooting voor 1874 kunne voorkomen en in dat jaar worden uitgevoerd. De Voorzitter vraagt, of de commissie na de bij de memo rie gegeven inlichting bij het gedaan voorstel "blijft De heer Attema verklaartdat de commissie er prijs op stelt dat deze zaak door den raad worde beslist. Zij wil liefst het voorstel vasthoudenmeenende daardoor het meest te beant woorden aan de bedoeling der leden die de zaak in de sectiën hebben ter sprake gebragt. De Voorzitter geeft te kennen alleen de vraag te hebben gedaan omdat door burgemeester en wethouders is verklaard dat de brug niet zoo bouwvallig is als men scheen te meenen. Overigens wil hij zich voor deze brug geen partij stellen. Toch acht hij het wel aan eenige denking onderhevig om zoo impe ratief te zeggen: de brug zal in 1874 worden verniewd. Hij ge looft dat het den raad wel gebleken zal zijn dat ook het col- legie bezield is met den wensch om de zaken tot een einde te brengen. Maar er kunnen toch omstandigheden zich voordoen die het verhinderen om de brug in 1874 te vernieuwen en dit staat bij spr. vastdatwanneer de raad eenmaal tot iets be sluit dit besluit niet tot een doode letter moet worden gemaakt. De heer van Sloterdijck geeft te kennendat de Wirdu merpoortbrug in de sectiewaarvan hij lid isis ter sprake ge bragt. Daar is niet alleen gezegddat de brug bouwvallig is maar dat ze ookwat het onderhoud betrefthet voorkomen heeft van verwaarlozing. Spr. erkentdat het moeijelijk is te besluiten dat de brug in 1874 zal worden vernieuwdvoorname lijk wanneer burgemeester en wethouders daartegen bezwaren inbrengen. Maar vraagt hij kan men nu verwachten, dat, wanneer de vernieuwing in 1874 niet slaagt, de brug dan wordt gehouden in een behoorlijken staat van onderhoud, zóó althans dat men over haar voorkomen zich niet behoeft te schamen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1872 | | pagina 4