Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
De heer Attöma kan bij het door den heer van Sloterdijck
aangevoerde nog voegen dat het scheepvaartbelang vernieuwing
van de brug dringend noodig maakt. Door de sterke strooming
kunnen de schippers de brug bijna niet passeren zonder haar of
hun eigen schip te beschadigen. Dit argument is een der hoofd
punten voor liet voorstel. Als spr. intusschen in aanmerking
neemt wat voor werken er in den eersten tijd nog moeten uit
gevoerd worden dan erkent hij dat de bewoordingen van het
voorstel wel wat bindend zijn en dat men er meê zou kunnen
volstaan om nu de aandacht op de zaak is gevestigd
haar verder in de aandacht van burgemeester en wethouders
aan te bevelen met uitnoodigingom als het mogelijk is aan het
in het voorstel uitgedrukt verlangen gevolg te geven. Namens
de commissie doet spr. het voorstel tot deze verandering, waar
door van zelfs het gebiedende van het voorstel wegvalt.
De Voorzitterden heer van Sloterdijck beantwoordende
zegtdat het gevoel van schaamte bij den een prikkelbaarder
is dan bij den anderen. Ook spr. zou zich wel wachten deze
brug als een toonbeeld van bouwkunst te citeren. Maar, hoe
dikwijls hij ook over haar de stad is binnengekomen nooit heeft
hij zich over haar uiterlijk bekommerd. De hoofdzaak voor hem
en ook voor anderen zal ze 't wel zijn wasof ze sterk ge
noeg is om er zonder ongelukken over te komen. Intusschen
geeft hij de verzekeringdat burgemeester en wethouders zich
zullen beijveren om het uiterlijk van de brug zooveel mogelijk
in behoorlijken staat te onderhouden.
Het voorstel vau de commissie gewijzigd in den zin als door
den heer Attema bedoeldwordt hierop zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Art. 11. Aanleg en onderhoud van ijsbanen f BO.
Door de commissie van rapporteurs wordt voorgesteld dezen
post met J 100 te verhoogen.
De heer van Valkenburg merkt opdat in de sectiën de
wenschelijkheid eener verordening op de ijsbanen is besproken.
Dc commissie van rapporteurs heeft gemeenddat zoodanige
verordening voor Leeuwarden van minder aanbelang isdat
ze meer strekt voor ijsbanen dienende als communicatiewegen.
Spr. kan zich niet met de beschouwing van dc commissie ver
eenigen. Men zal toch wel willen toestemmen dat het gedeelte
van den Dockumer Eevan het Vliet en van de Harlingervaart,
voor het onderhoud waarvan Leeuwarden heeft te zorgen als
communicatiewegenja als hoofdwegen der provincie mogen
worden beschouwd. Als men nu die vaarten wil hebben be
schouwd als meer voor het vermaak dan voor de communicatie te
strekken, dan gelooft spr., dat de meening der commissie onjuist
is. Hij is derhalve door het door dc commissie aangevoerde niet
terug gebragt van het wenschelijke eener verordening als bedoeld.
De heer Jongsma heeft ook reeds bij de vorige begrooting
het verlangen naar eene verordening op de ijsbanen te kennen
gegeven en is daarvan nog niet terug gekomen. Hem komt het
voordat de ijsbanenals middel van vervoer gebezigdonder
worpen zijn aan politietoezigt en in vele opzigten met wegen
zijn gelijk te stellen waarop het toezigt aan het gemeentebestuur
is opgedragen. Hem dunktdat het hoofd der politie veel beter
de politie op de ijsbanen kan handhaven wanneer daaromtrent
bij eene verordening voorschriften zijn gegevenwant de ge
meentepolitie rust op verordeningen. Hij herhaalt derhalve zijn
reeds ten vorigen jare in dit opzigt uitgesproken verlangen.
De heer Attoma gelooft nietdat de commissie van rappor
teurs zich in deze zaak zich zoo bepaald partij stelt.; maar zij
heeft het beter geacht een middenweg in te siaan met de ver
hooging van het uitgetrokken cijfer. Als men nu eens de uitge
trokken 150 tot proef bezigdezou men kunnen afwachten of
eene verordening dan nog wel noodig is. Spr. vindt in de voor
stelling van den heer Jongsma iets overdrevens. Hij is van oor
deel dat de burgemeester zeer goed politie kan uitoefenen en
doen uitoefenen op de ijsbanenzonder eene bepaalde verorde
ning op dat stuk. Bovendien de commissie heeft nog dit be
zwaar datwaar de gemeente dc geheclc zorg voor de ijsba
nen overneemt, de eiscncn van het publick altijd weer hooger
gesteld zullen worden. En zoo ver behoort het niet te komen.
Men kan buiten eene verordening de ijsbanen tamelijk in orde
houden mits er slechts wat meer geld voor disponibel zij dan
tot dusver is toegestaan. Ten opzigte van de bewering van den
heer van Valkenburg zegt spr.dat hem geenerlei verordening
bekend isvolgens welke Leeuwarden moet zorgen voor het on
derhoud der ijsbanen vaii een gedeelte van den Dockumer Ee
het Vliet en de Harlingervaart. Dat het geschiedt is een andere
zaakmaar wanneer men spreekt van verpligting moet men ook
aantoonenwaaruit die verpligting voortvloeit.
De heer van Valkenburg wil aannemen dat de gemeente
niet verpligt is de ijsbanen van den Dockumer Eehet Vlieten
de Harlingervaart te onderhouden doch indien men slechts het
daarover plaats hebbend verkeer raadpleegtzal men erkennen
dat het eene noodzakelijkheid is. In onze provinciedoorsneden
als ze is met waterwegenis liet onderhoud van de ijsbanen eene
noodwendigheid.
De heer Duparc heeft zich afgevraagd wat eene verordening
op de ijsbanen zou moeten bevatten. Men wenscht een beteren
toestand. Welnu zegt spr.de raad heeft eenvoudig meer geld
te geven en de toestand zal beter zijn. Met eene verordening
heeft men enkel het oog op de verpligtingen van het publiek.
Acht de gemeente zich verpligt de ijsbanen te onderhouden
zij brenge eenvoudig daarvoor een post op de begrooting.
De heer Dirks is van oordeel dat eene verordening op de
ijsbanen gunstig zal werken. De ijsbanen toch worden niet al
leen gebruikt door schaalsrijders maar ook voor het vervoer van
goederen met sleden. Wanneer nu de banen in twee rijen wer
den verdeeld eene voor de schaatsrijders en eene voor de
sleden dan zou men menig ongeluk kunnen voorkomen en
de communicatie zou er door bevorderd worden.
De heer Wiorsma sluit zich aan bij den heer Duparc. Ook
hij zou niet weten wat eene verordening op de ijsbanen zou
moeten bevatten. Het eenige zou zijndat de burgemeester aan
de baanvegers zekere inetructiën gaf ten einde te bevorderen
dat deze hun pligt doen van andere bepalingen zoude geen
sprake kunnen zijn.
De heer Bruinsma acht het wel zaak eene verordening in
het leven te roepen. We hebben zegt spr. eene verorde
ning op het liggen van schepen zoo zouden we ook bij veror
dening een vaste plaats voor sleden kunnen decreteren. Dit is
ontegenzeggelijk waardat de politie bij het bestaan eener ver
ordening oneindig beter kan worden gehandhaafd. De particu
liere industrie gaat in deze aangelegenheid zeer ver. Bijna overal
treft men harten aan bij welke personen centen vorderen. Zon
der verordening is het moeijelijk zoodanige personen dit te ver
bieden.
De heer Bloembergen herinnert zich dat eenige jaren ge
leden door burgemeester en wethouders naar aanleiding van
eene aanschrijving van den heer commissaris des konings het
voorstel is gedaan, om eene aanzienlijke som voor het onderhoud
van ijsbanen op de begrooting uit te trekken. Dat voorstel heeft
destijds eene brcede discussie uitgeloktwaarvan het resultaat
is geweestdat het denkbeeld verworpen en slechts eene geringe
som voor het onderhoud der communicatie tusschen de banen in
en bij de stad toegestaan werd. De reden daarvan was deze
dat men oordeeldedatingeval de zaak werd gemaakt tot een
voorwerp van de algemeene zorg der gemeenteze dan zeer
kostbaar en aan vele zwarigheden onderhevig zoude zijn. Meent,
nu de raad reden te hebben de uitgetrokken som eenigermale
te moeten verhoogen dan, gelooft spr., zal het zaak zijn af te
wachtenwat met die hoogere som is tot stand tc brengen. Spr.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1872.
gelooft dat het het beste is de zaak aan de zorg van het hoofd
der politie aan tc bevelen. Als men meer geld geeft kan men
ook een beteren toestand verwachten. Spr. ziet niet in dat hier
voor het maken eener politie-verordening op de ijsbanen noodig
is en zal zich voorshands daartegen verklaren.
I)e heer Dirks heeft nog een reden op grond waarvan hij
eene verordening blijft wenschelijk achten. Men heeft namelijk
op het Vliet twee bruggen onder welke de schaatsrijders onmo
gelijk kunnen doorrijden. Gewoonlijk posteert er zich dan ie
mand bij de brug, die haar opheft; maar daardoor wordt we
derom dc parage over de brug bemoeilijkt. Dit is een punt
zooal niet geschikt om in de verordening op te nemen dan toch
in ieder geval wel der aandacht waardig.
De Voorzitter is van oordeeldatwanneer de vaarwaters
met ijs zijn bedekt, deze daardoor komen onder het domein van
publieke wegeDdat het dan worden communicatie-wegen
tot vervoer van personen en goedereu en dat ze alsdan behooren
onder het toezigt van de politie. Maar ofschoon ze dan ook tot
de wegen worden gerekend te behooren zou het toch moeijelijk
zijD eene verordening op dcrzelver onderhoud te maken. Wc!
zou men eene kleine poenaliteit kunnen stellen op het met sle
den gebruik maken van de voor schaatsrijders bestemde banen
ook zou men in de instructie voor de baanvegers deswege iets
kunnen bepalen. Overigens gelooft spr.dat eene verordening
weiuig zal helpen. Een baanveger, die zijne zaak goed begrijpt,
zal ook zonder verordening wel zorgen dat de baan in bruik-
baren toestand verkeere. Spr. wil intusschen gaarne de gegeven
weDken ter harte nemen en met de hccren wethouders daarover
nader van gedachten wisselen.
De heer Jongsma deelt de beschouwing van den voorzitter,
datwanneer de vaarwaters met ijs zijn bedektzij onder de
rubriek //wegen" vallen. En als hij nu in art. 170 der gemeen
tewet leest, „dat aan burgemeester en wethouders is opgedragen
„de zorg voor de instandhouding, bruikbaarheid vrijheid en
„veiligheid der publieke wegen enz."dan gelooft hijdat het
niet aan den burgemeester alleenmaar aan burgemeester en
wethouders is opgedragen hierin te voorzien.
Er is gevraagd wat er in de verordening zal moeten staan.
Spr. meent ditdatwat geschieden mag en dat, wat niet, ge
schieden mag. De heer Dirks heelt hiervan bereids een voor
beeld aangehaald.
Wat betreft het punt veiligheidhet is spr. bekend, dat veelal
de zwakke plaatsen met boomtakken worden aaugewezen. Al
gemeene regelen hiervoor te stellen ook dit zou in eene ver
ordening zeer goed kunnen plaats vinden. Burgemeester en wet
houders kunnen thans wel speciale last tot het aanduiden der
zwakke plaatsen geven maar een algemeen bevel daartoe kan zon
der verordening niet van hen uitgaan. Spr. blijft derhalve om
verschillende redenen eene verordening als wenschelijk beschouwen.
Dc heer Dirks wijst op de gewoonte van het maken van
bijten om water te kunnen putten. Ieder maakt ze zoo groot als
hem goeddunkt. Somwijlen treft men twee groote bijten vlak
tegenover elkaar aan. Wanneer men nu bij de verordening be
paalde dat de bijten niet meer dan zekere oppervlakte mogen
hebben en dat ze niet tegenover elkaar mogen worden gemaakt,
zou men dat groote gevaar voor ongelukken eenigzins voorko
men dat nu telken winter zich voordoet.
Dc heer van Sloterdijck vindt iu de bereidverklaring van
den voorzitter om de zaak in overweging te nomen aanleiding
nog op een punt de aandacht te vestigen. Het betreft namelijk
de gewoonte om de spoorwegbruggen des winters gesloten te
houden. Die bruggen zijn zoo laag, dat een schaatsrijder niet
dan mot moeite en eer. slede er onmogelijk onderdoor kan ko
men. Komt men nu met een 3lede voor de brug, dan heeft men
het aan zijne keus om óf terug te keeren óf over den spoorweg
heen te passerenmet welk laatste men zich schuldig maakt aan
overtreding van de bepalingen der spoorwegwet van 1859. Spr.
neemt deze gelegenheid teoaat de aandacht van den voorzitter
hierop te vestigen.
Dc Voorzitter zal de gegeven wenk gaarne ter harte nemen;
hij erkent de aangeduide moeijelijkheidmeermalen door hem
persoonlijk ondervonden.
Hierna wordt in overeenstemming met het voorstel der com
missie de post met j 100 verhoogd.
Afd. V. Kosten van de gasfabriek.
De heer van dor Moulon merkt op dat de meerderheid
van de commissie van rapporteurs geoordeeld heeft de algemeene
beschouwingen over de gasfabriek tc moeten behandelen bij de
inkomsten. Hij zou vrede met deze wijze van behandeling heb
ben ware het nietdat hij het voorstel zou willen doen om
onder deze afdeeling een nieuwe post aan te brengen. Hij her
haalt eene zinsnede uit het sectie-rapport van dezen inhoud
„Maarzeide men in de tweede sectieen dit is ook het ge-
„voelen van een der rapporteurs, indien de gemeente meer aflost
„op de leeningen der gasfabriek dan waartoe zij striktvolgens
„de voorwaarden verpligt isdan moet de jaarlijksche winst
„daartoe ruimte geven en de gasfabriek deswege tegenover de
„gemeente worden ontlasthetgeen thans niet geschiedt." Met
deze zinsnede heeft spr. dit op het oogdat daar de gasfabriek
hare winst in de gemeentekas stort, zij met het bedrag daarvan
moet worden ontlast. Hij is tengevolge daarvan voornemens een
voorstel te doen om onder deze afdeeling een post aan te bren
gen groot J 3000voor aflossing van kapitaal door de gemeente
aan de fabriek verstrekt en eveneens onder de ontvangsten een
post tot dat bedrag aan te brengen. Hierdoor zal dus geene
verandering in de begrooting ontstaan maar dit zal het tenge
volge hebben dat de schuld der fabriek met 3000 wordt ont
last, Volgens de begrooting zal de fabriek eene zuivere winst
van 800 afwerpen. Daar komt bij de 2200waarmede de
post voor verkoop van coaks zal worden verhoogd geeft alzoo
te zamen 3000 winst. Deze winst vloeit in de gemeentekas
en nu wil spr. de fabriek met die som ontlasten. De wijze van
handelen, tot. nu toe gevolgd, heeft dit tengevolge gehaddat de
schuld van de fabriek nagenoeg gelijk is gebleven terwijl daar
entegen de schuld door de gemeente tot bedoeld einde aanmer
kelijk is verminderd. De fabriek zal dit jaar aan de gemeente
eene rente uitkeeren van 13,000, terwijl de door de gemeente
te betalen rente 10,500 beloopt. Gaat men op die wijze door,
dan zal de fabriek steeds 13,000 blijven betalen niettegen
staande de schuld van de gemeente telkens vermindert. Die
vermindering intusschen is mogelijk geworden door de baten van
de fabriek. Spr. dunktdat deze handelwijze verkeerd is. Wan
neer de fabriek hare overwinst in de gemeentekas stortdan is
het ook billijk hare schuld met dat bedrag te verminderen. Vol
gens de balans is tot dus ver van de winst der gasfabriek ad
101,000, 46,000 op de fabriek afgeschreven en f 55,000 in
de gemeentekas gestort. Onder de afschrijving is begrepen de
waarde van de geamoveerde panden. Spr. brengt hierbij onder
de aandacht, dat men op deze wijze voortgaande, bij eenigen
tegenspoed wel zou moeten komen tot verhooging van den gas-
prijs. Als b.v. het volgende jaar weer gebeurt, wat dit jaar heeft
plaats gehad met den prijs der steenkolenzou alligt eene ver
hooging volgeu. Handelt men zooals spreker zou wenschcn dan
zou eene verhooging op verre na niet zoo spoedig behoeven
plaats te hebben. Het is op deze gronden waarom hij vrijheid
heeft gevonden tot het doen van het zooeven bedoeld voorstel.
De heer Bloembergen weet waarlijk niet wat te zullen
toevoegen aan hetgeen door de meerderheid der commissie van
rapporteurs ten dezen is aangevoerd. Het komt hem voor, dat
de voorsteller de gasfabriek te veel van eene exceptionele zijde
beschouwt. De raad heeft in der tijd gewild dat de fabriek
zal worden beschouwd al6 eene inrigting van publiek regterlijkeq