136
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
aard ten behoeve van de ingezetenen. Ze staat dus gelijk met
tal van andere gemeentelijke -inrigtingen. En nu ziet spr. wer
kelijk niet inwaarom men in opzigt tot de gasfabriek zoo'n
afzonderlijke rekening zou hebben te houdenallerminst nog om
een post op de begrooting te brengen voor aflossing van kapitaal.
De schuld door de gemeente voor de overname en uitbreiding
der fabriek aangegaanstaat gelijk met iedere andere door haar
gemaakte schuld. Heeft de gemeente tot dat einde geld noodig
gehad, ze heeft dat geld terug te betalen. Maar de gemeente
heeft niet alleen de fabriek overgenomen (de fabriek stond daar
bij wijze van opstal) zij heeft èn den grond en hetgeen er op
stond bestemd voor die inrigting. Dat is het kapitaalwaar
mede zij deze zaak ten algemeenen nutte drijft. En voor de
diensten die de gemeente aan particulieren door de fabriek be
wijst worden regten en loonen geheven volgens de bepalingen
der gemeentewet. Men zal spr. tegenwerpen dat die regten en
loonen niet verder mogen strekken dan noodig is tot hoeding
der kosten van exploitatie en rente van het kapitaal. Hij erkent,
dat door een gelukkigen loop der omstandigheden de fabriek
baten heeft opgeleverd. Het tegendeel had evengoed het geval
kunnen zijn. De raming van den gasprijs intusschen is op de
gemaakte kosten gebaseerd. Bleek de raming te hoog te zijn
geweest de gemeente zou het daardoor ontstaan nadeel heb
ben moeten lijden nu ze daarentegen door de opbrengst wordt
overtroffenis ook het voordeel ten bate der gemeente gekomen.
Maar vraagt spr. zal men nu met iedere bate dadelijk het
kapitaal verminderen waarvoor men rente en bate der exploi
tatie in rekening brengt De gemeente heeft eenmaal deze kost
bare inrigtingenzooals in der tijd is opgemerkter bestaat
ook eene aanzienlijke risico, dat door de eene of andere uitvin
ding eene andere verlichting het gas zal vervangen. Nu heeft
men zich dadelijktoen de winst aanvankelijk nog al aanzien
lijk wasvoorgesteld de fabriek te stellen op de reëele waarde
en tot zoover de overwinst op het aanlegkapitaal afgeschreven.
Spr. kan zich nog voorstellendat er stemmen opgaanom
waar de opbrengst de rente van het kapitaal en de kosten van
exploitatie en onderhoud te boven gaatde regten te verlagen
gelijk ook reeds een paar maal is gebeurdmaar men kan in de
Berekening daarvan niet wiskunstig te werk gaanomdat men
niet vooruit kan zien of er zich ook mingunstige omstandigheden
zullen voordoenen daarbij gelooft hij te mogen beweren dat
de regten thans niet te hoog zijn. Naar zijne meening gaat het
niet op eene vergelijking te maken tusschen hetgeen de gasfabriek
aan de gemeente en deze aan de geldschieters voor de aangegane
leening betaalt. Want de gemeente heeft niet alleen geld ge
leend zij had vooreerst het terrein waarop de fabriek staat
de belangrijke tuifschuren, waarvan de afkomende materialen
voor de fabriek zijn benuttigd ze had de woning van den archi
tect thans bij de fabriek getrokken alsmede het huis behoord
hebbende aan den heer Haverschmidt. Voor dit alles is niet
geleenden van daar dat de gemeente meer rente ontvaügt als
ze betaalt. Spr. is van oordeeldat het voorstel van den heer
van der Meulen geene ondersteuning verdient. Hij zou meenen
dat men door dat aan te nemen ook op andere inrigtingen dat
stelsel moet toepassenzooals b. v. op de vischmarktde stads
waag, het aschland enz. enz. Het zou geheel wat anders zijn
wanneer de fabriek afzonderlijk werd beheerd. Dit neemt echter
niet weg, dat men, eenmaal tot eene wijziging in de heffing
van regten overgaandein overweging zal kunnen nemen of en
in hoever het in rekening gebragte kapitaal te hoog is.
Spr. haalt nog als voorbeeld de veemarkt aan, waarop het
zelfde zijne toepassing zal vinden. Hij gelooft niet, dat, wan
neer daarvan eene belangrijke som overschietmen dit dadelijk
op het kapitaal zal afschrijven en zeggen: nu zullen we voorde
opvolgende gebruikers de regten verminderen. Dit geeft eene
zeer gecompliceerde rekeningdie volstrekt niet noodig is. De
emeente ontvangt de regten en waar het ontvangen bedrag
aarvan door zamenloop van gunstige omstandigheden de raming
te boven gaat is het geheel onverschillig of ze die wil aanwen
den tot schulddelging of wel voor andere doeleinden. Hij zou
niets geen bezwaar zien om zoo noodig een deel er van te be
steden om aan andere behoeften te gemoet te komen of tot aan
vulling te strekken van hetgeen andere inrigtingen in opbrengst
te kort schieten. Dit neemt niet weg dat de gemeentevoor
aflossing der ten behoeve dier inrigting aangegane leening, zal
hebben te zorgen doch die aflossing is buiten invloed op het
bedrag van het kapitaaldat de fabriek vertegenwoordigt en
waarvan de gasverbruikers het genot hebben.
De heer van der Meulen zegtdat door den heer Bloem
bergen is geobserveerd dat de gemeente een zeker regt op de
overwinst heefthoofdzakelijk op grond dat de omstandigheden
minder gunstig zouden kunnen zijn. Hiertegen merkt hij op
dat wanneer de omstandigheden werkelijk minder gunstig waren
geweest, men den gasprijs zou hebben verhoogd. Treft men nu
in het vervolg een slecht jaar men zal den gasprijs verhoogen,
ietswat niet zou behoeven plaats te hebben wanneer de winst
ware afgeschreven. Werd de fabriek uit een privaatregterlijke
kas beheerd dan zou men van de goede jaren iets opleggen
om in kwade jaren te kunnen gebruiken. Spr. gelooft verder
niet, dat de gasfabriek met de koemarkt is te vergelijken. Eene
koemarkt blijft bij behoorlijk onderhoud altijd dezelfde waarde
behouden; maar wie waarborgt ons vraagt spr. of het met
de gasfabriek evenzoo zal zijn Zoo heeft men b. v. de straat-
kanalisatie tegen eene waarde van 89,000 op den inventaris
gebragt. Spr. zou dit bedrag tot een minimum wenschen te
reduceren. Dat de fabriek zich op de door spr. voorgestelde
wijze zou «schoon" werkenwaarvan in het rapport sprake is
daarvan behoeft, in de eerste jaren althans, nog geen sprake
te zijn. Hier tegenover stelt spr., dat de gemeente van de fabriek
rente zal blijven ontvangen ofschoon de schuld door het storten
van de winst in de gemeentekas feitelijk zal zijn afgelost.
De heer Attema heeft als steller van het sectierapport zijn
best gedaan om de zienswijze van den heer van der Meulen te
weêrleggen. Hij wenscht thans nog op te merken dat het zwakke
punt van de redenering van den heer van der Meulen hierin
gelegen isdat hij de fabriek en de gemeente van elkander
scheidt. Maar zegt spr. de fabriek is een onderdeel der
gemeentezij behoort tot de gemeente. De redenering van den
heer van der Meulen zou eenigermate opgaanwanneer men
gelijk als in andere gemeenten van de fabriek eene privaatreg
terlijke zaak had gemaakt. Maar nu ze is eene publiek regte-
lijke inrigtingmoet men haar blijven beheeren als tot dus ver
heeft plaats gehad. De heer van der Meulen acht de straat
kanalisatie op eene te hooge waarde gesteld doch spr. moet
opmerkendat die kanalisatie een noodzakelijk onderdeel der
fabriek isen als zoodanig beschouwd volstrekt niet te hoog is
gesteld. Zooals de commissie nu de fabriek op waarde heeft
gesteld is er eene som voor uitgetrokkengelijk staande met de
werkelijke waarde. Tegenover de waardevermindering der fa
briek stelt spr. de verbeteringen die eiken dag daaraan
worden aangebragt. Van daar dat er in de laatste jaren weinig
op het kapitaal is afgeschreven doch dit sluit daarom niet in
zich dat er in volgende jaren geene afschrijving zal plaats heb
ben indien dit blijkt noodig te zijn. Bij aanneming van het
voorstel, echter, zou men eene afschrijving toepassen, die naar
spr's inzien volstrekt niet gemotiveeid is.
Het voorste] van den heer van der Meulen om aan de Ve
afd. toe te voegen een art. 8 aflossing van kapitalen door de
gemeente aan de gasfabriek in rekening-courant verstrekt ƒ3000
wordt hierop in omvraag gebragt en verworpen met 17 tegen 3
stemmen die van de hccren van der Meulen van Eijsinga en
Rooseboom.
Afd. VI. Kosten van opruiming der haardasch en vuilnis enz.
De heer Attema wenscht deze gelegenheid te baat te nemen,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
137
om een woord van dank te rigten tot de commissie, die zich
zoo ijverig van haren last kwijt en daarmede zoo zeer in het
belang der gemeente handelt. Hij gelooft in dit opzigt uitnaam
van den raad te spreken.
Dc heer Jong8ma vereenigt zich met het door den heer
j Attema gesprokene maar door dit te "doen gelooft hij te kort
te doen aan eene andere commissie namelijk de commissie voor
de gemeentelijke gasfabriekdie met zooveel inspanning jaren
lang reeds deze zaak heeft behartigd. Ook hij gelooft uit naam
van den raad te sprekenwanneer hij die commissie voor hare
bemoeijingen dank zegt.
Art. 4. Onderhoud en aankoop van paarden en gereedschappen
4900.
Door de commissie van rapporteurs wordt voorgesteld dezen
post met 400 te verhoogen voor de aanschaffing eener sproei-
machine.
Den heer van Valkenburg heeft het antwoord der memo
rie van beantwoording bevreemd. Bij de begrooting van het
vorige jaar is reeds de wenschelijkheid besproken om eene sproei-
machine tot proefneming aan te schaffen. Die proefneming
I zegt spr. mag thans wel als overbodig worden geachtnu
1 men van uit andere gemeenten de werking van zoodanige ma-
l chine heeft leeren kennen. Ten vorigen jare is bijna de zeker-
heid gegeven dat het niet alleen bij burgemeester en wethou-
ders in overweging was eene sproeimachine aan te schaffen
maar dat ze zelfs reeds in den maak was. Spr. kan zich dcr-
halve niet genoeg er over verwonderen dat het denkbeeld nu
i zoo op eens aan den kant wordt gezet. Hij blijft de wensche-
lijkheid van sproeimachines inzien en zou daarom gaarne zien
dat het voorstel werd aangenomen.
De Voorzitter moet krachtig protesteren tegen het door den
heer van Valkenburg gesprokenedaar er volstrekt niet eenige
(toezegging is gedaan. Hij gelooft dat Manneer de heer van
Valkenburg de discussie van het vorig jaar nagaat, hij dan ont
waren zaldat het woord sproeimachine in het geheel niet is
gebezigd wel is het in het voorloopig verslag gereleveerd.
Waarlijkhet zou den schijn hebben als hadden burgemeester
I en wethouders iets toegezegd dat ze niet zijn nagekomen.
Wat spr. zeiven betreft, hij is niet zoo zeer tegen het denk
beeld van de aanschaffing eener sproeimachine als wel tegen dc
wijze M'aarop de zaak is voorgesteld. In het algemeen heeft men
hier meer last van water dan van stof. Maar aangenomendat
men ook van stof hinder heeftdan is het zeker dat men aan
ééne machine niet genoeg heeft en dat door de aanschaffing van
eene machine de onvergenoegdheid van het grootste gedeelte
der ingezetenen zal M'orden opgewekt. Wil men met vrucht de
straten bevochtigen dan moet men meer machines aanschaffen.
Iederdie de werking van dergelijke machine gezien heeftzal
het gaarne toestemmen dat bij groote hitte niet een- maar wel
driemaal op één dag daarmede de straten mogen worden bere
den en om dit met ééne machine te doen zal wel tot de on
mogelijkheden behooren. Wil dus de raad het stelsel van be-
sproeijing toepassendan dient er meer geld te worden toege
staan.
De heer Wiersma is ook van oordeeldat het aanschaffen
van eene machine volstrekt geen resultaten zal opleveren en om
die reden zal hij zich ook niet met het voorstel vereenigen. Aan
den anderen kant gelooft hij dat de aanschaffing van een vol
doend aantal machines want hij is van meening dat twee ook
niet genoeg zijn te groote kosten zal medebrengen. Hij wenscht
echter aan den voorzitter in overweging te geven of de brand
kolen niet zouden kunnen worden dienstbaar gemaakt tot ver-
frissching der stratenzooals hij in andere steden wel gezien
heeft. Zou het vraagt spr. niet mogelijk zijn door het
plaatsen van pompen op de brandputten een goedkoop en prak-
I tisch middel van besproeijing te krijgen
De heer Bruinsma zegtdat de opmerking van den heer
van Valkenburg in zeker opzigt wel juist is. De aanschaffing
eener sproeimachine is ten vorigen jare wel besproken en ook
is er toen eenig uitzigt gegeven dat zoodanige machine zou wor
den aangeschaft. Toch was die toezegging niet bepaald zeker.
Spr. kan er thans nog bijvoegen dat hij onlangs de werking
eener sproeimachine te Groningen heeft gezien en met het oog
daarop vereenigt hij zich met hetgeen door den voorzitter is
gezegd dat namelijk de straten onmiddellijk na de besproeijing
weder opdrogen. Een machine is dus op verre na niet voldoende
en ook is dc raming van 400 voor eene machine te Jaag.
Het voorstel van de commissie wordt hierop verworpen met
14 tegen 5 stemmen, die van de heeren Attema, de With, van
Valkenburg, Jongsma en van der Meulen (De heer Duparc was
tijdens deze stemming afwezig.)
Afd. VII. Art. 6 litt. b. Uitbreiding der gemeente aan de oost
zijde van den stationsweg.
Dc heer Jongsma merkt opdat de commissie van rappor
teurs bij dezen post heeft gememoreerd de wijzeM'aarop men
te Antwerpen met de uitgifte van bouwterrein te werk gaat.
Daar namelijk zorgt men eerst voor deu aanleg der straten
rioleringgasleiding enz.alvorens de terreinen worden uitge
geven. Burgemeester en M'cthouders hebben hierop geantwoord,
dat dit uit een finantieel oogpunt minder wenschelijk is. Spr.
verklaart deze bewering niet te kunnen begrijpen. De kwestie
komt hoogstens hierop neer, dat de kosten of in 1873 óf in 1874
zullen worden betaald. Het eenige verschil bestaat dus hierin
dat er één jaar rente van de gemaakte kosten zal worden uitge
geven. Gaarne zal hij derhalve ten dezen eenige opheldering
ontvangen.
De Voorzitter geeft te kennen dat zijne opvatting deze is
geweestdat de opmerking van rapporteurs daarin bestaatdat
reeds vóór dat de terreinen in exploitatie worden uitgegeven
in navolging van andere stedenM'orde overgegaan tot het in
orde maken van de riolenstraten verlichting enz. Nu is al
leen voor het westelijk gedeelte eene som uitgetrokken. Het in
orde brengen van het oostelijk gedeelte is voor «memorie" ge
steld. Dat uittrekken voor //memorie" is juist daarom gedaan
om M anneer dit kan het geheele plan van de uitbreiding aan
de goedkeuring van den raad te kunnen onderwerpen. Blijkt
het dan dat er ook terreinen in het oostelijk gedeelte worden
gevraagddan zal men zich beijveren om ook daar alles wat
noodig is aan te brengen. Let men er nu op welke kosten het
in orde brengen van het westelijk gedeelte za' veroorzaken, dan
kan men nagaan welk een rente er voor het oostelijk gedeelte
zou moeten worden uitgegevenzonder dat iemand daarvan
eenig nut van zal hebben. Ook bedenke men daarbijdat door
het nalaten van een en ander nog niemand wordt ontriefd. Dit
is het door burgemeester en M-ethouders bedoeld finantieel bezM'aar.
De heer Jongsma dankt voor de bekomen inlichtingen. Al
leen in dit opzigt verschilt hij van gevoelenM-aar de voorzitter
zeidedat niemand door de latere uitvoering der bedoelde wer
ken zal M'orden ontriefd. Wanneer de huizen eenmaal gesticht
en betrokken zijn en men dan nog moet overgaan tot het maken
der riolen straten gasleidingenz,dan dunkt hem dat
die beMroners hierdoor zeer worden ontriefd. I)e eigenaars van
huizen aan de overzijde der gracht hebben dit in overvloedige mate
ondervonden. Aan den anderen kant komt het hem voordat
men door het volgen van het in Antwerpen gegeven voorbeeld
de terreinen veel meer begeerd maakt. Daarmede zal men de
navraag naar bouwterreinen aanwakkeren en het ontrieven van
de bewoners der op de terreinen gestichte gebouwen verminde
reu. Spr. maakt intusschen van de besproken aangelegenheid
geen voorstel.
De Voorzitter kan de verzekering geven, dat men verkeerd
denkt Manneer men meent, dat het in de bedoeling ligt zoolang