138 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1872. met het maken der straten enz. te wachten tot dat de terreinen zullen zijn bebouwd. Integendeel de bedoeling van burge meester en wethouders is dezezoo lang te wachten als er pan den zijn verkocht. Dan zou èn de bebouwing èn de bestrating enz. gelijktijdig kunnen geschieden. Overigens geeft spr. de ver zekering dat burgemeester en wethouders zullen trachten te voorkomen dat de koopers van de terreinen na de betrekking der gebouwde huizen van het maken der straten enz. last zul len hebben. Art. 8. Aankoop van keijen voor verbetering der bestrating binnen de gemeente. Door de commissie van rapporteurs is voorgesteld, burgemees ter en wethouders te verzoeken een bepaald voorstel aan te bieden in opzigt tot het aanvangspunt der verbetering van de bestrating. De Voorzitter kan niet ontkennen dat dit voorstel hem heeft bevreemd speciaal nu daarin gevraagd wordt een nader voorstel omtrent het aanvangspunt van de vernieuwing der be strating. Dat aanvangspuntimmersis reeds aan de hand ge geven. Overeenkomstig het ten vorigen jare uitgesproken ver langen hebben burgemeester en wethouders een algemeen plan voor die vernieuwing ingediend. En vraagt men nu nog weer een nieuw voorsteldan zal dit gelijk zijn aan het plan. Spr. kan cr nog bijvoegen dat behalve de in de memorie van beant woording aangevoerde er nog andere reden zijnwaarom men met de vernieuwing bij de Iloeksterpoort zal aanvangen. In de eerste plaats wanneer men bij de Wirdumerpoort begon zou men al dadelijk op een groot bezwaar stuiten daar men nog niet weet hoe hoog daar de zandbedding zal moeten zijn. Dit hangt af van de verlaging dier brug. In de tweede plaats kan men den steen der bestrating bij de Hoeksterpoort zeer goed gebruiken voor zoodanige straten, waar alleen passage van voet- angers of met handkarren is. En in de derde plaatsomdat ie bestrating voor paarden en rijtuigen het meest behoefte aan vernieuwing heeft. Het is dus geheel uit een economisch oog punt dat men met de vernieuwing der bestrating bij de Hoek sterpoort een begin maakt. Spr. herhaalt het daaromdat het gedaan voorstel hem zeer heeft bevreemd. Hij kan zich toch niet voorstellen, dat de vergadering, eenmaal eene som hebbende toegestaan begeren zou dat er telkens een voorstel zou komen tot aanwijzing der straten die vernieuwd zullen worden. Iets anders zoude het zijnwanneer men in het voorgedragen cijfer verandering wilde brengen. De heer Attema zegt, dat het uit het ïapport blijkt, dat de geopperde bedenking is gemaakt in de tweede sectie. Hij ge looft, dat zij daar is geput uit de memorie van toelichtingwaar gezegt wordt«dat het collegie zich voorstelt in de eerste plaats //de hoofdstraten, te beginnen bij de Hoeksterpoort te verbeteren." Dit heeft geleid tot de beschouwing, dat er in de gemeente veel straten zijnvoor voetgangers bestemdwier plaveisel veel slechter is dan dat van de straat bij de Hoeksterpoort. Daarom zag men liever een aanvang met die straten maken. Na de be komen toelichting, waaruit blijkt dat het plaveisel van de straat bij de Hoeksterpoort voor andere straten zal worden benuttigd verklaart spr. namens de commissie van rapporteurs, dat zij van het gedaan voorstel afziet. Art. 13. Aanleg van eene nieuwe veemarktplaats. De heer Jongsma neemt deze gelegenheid te baat om de stukken betrekkelijk eene machine tot verplanting van boomen waaromtrent in de sectiën is gesprokenop het bureau van den voorzitter te deponeren. Op voorstel van burgemeester en wethouders wordt besloten aan afd. VII een nieuw art. 15uitbreiding der gasfabriek ƒ12,000, toe te voegen. Hoofdstuk V, art. 1. Op voorstel van de commissie van rapporteurs wordt aan dit art. toegevoegd een post lift. r, onderhoud van den Harlinger- stal 40. Art. 3. Gj'ondbelasting enz. wegens aan de gemeente bchoorendt eigendommen. De heer Suringar veroorlooft zich op te merken dat wan neer door burgemeester en wethouders gevolg wordt gegeven aan de bij hoofdstuk III der ontvangsten gegeven toezegging en het door hen in te stellen onderzoek mogt leiden tot eene split sing van dat hoofdstuk of wel tot verandering van het intitulé er dan tevens op bedacht te zijn ook deze postomschrijving te veranderen. De Voorzitter verklaart deze opmerking ter harte te zullen nemen. Art. 4. Kosten wegens brandverzekering. De heer Suringar neemt de vrijheid een oogenblik stil tc staan bij de opmerking van de commissie van rapporteurs aau- gaaode de verzekering van gebouwen tegen brandschade. De I commissienamelijkgeeft in overwegingof het niet weusche- lijk zoude zijn nu en dan een pand, waarvan de verzekcringter- mijn afloopt, bij de stedelijke maatschappij over te brengen. Dit is een beginsel, waartegen spr. ernstige bedeukingen heeft. Dal naaste buren in tijden van rampspoed elkander bijstaanacht hij zeer natuurlijk en goedmaar dat naaste buren elkander tegen brandschade verzekeren, acht hij oneigenaardig en gevaar lijk want wanneer beider huis verbrandtwat geeft hun dan die wederkeerige verzekering? Men wijst op de zeldzaamheid van groote branden in deze gemeente; doch spr. is van meening dat de statistiek op dit punt geen betrouwbare gegevens oplevert, Men wijst op de soliditeit der Leeuwarder maatschappij en op hare reservekasmaar men zal spr. moeten toestemmendat daarmede niet is uitgemaakt, dat die soloditeit zal stand houden. Men wij3t op de goede inrigtingen tot blussching van brand doch spr. zegt alweer, dat dit geheel afhangt van de vigelanlie der pe.sonen met het onderhoud en de bediening belast. In 't kort spr. acht het besproken beginsel van een zóó groot belangdat hij aan het dagelijksch bestuur in overweging zou wenschcn te gevenom wanneer het de voordeelen van de verzekering bij de Leeuwarder maatschappij in consideratie neemtock de nadee- len niet voorbij te zien. In spr.'s oordeel ligt min of meer eene veroordeeling van de onderlinge assurantie hier ter stede. Hij 3temt dit toewant vooreerst houdt hij het er voordat inge zetenen van eene en dezelfde stad niet zoo goed verzekerd zijn in eene assurantie, die uitsluitend voor die stad werkt, dan is eenewier deelnemers over het geheele land verspreid zijn in het laatste geval, dunkt hem, draagt de schade veel ligter en voorkomt menbij groote rampengroote ellende. Maar spr. acht het bovendien geheel oneigenaardig voor een gemeentebe stuur, om als verzekerde tegenover gemeentenaren te staan. Het is alleen de ernst der zaakdie hem genoopt heeft een en ander ter sprake te brengen. De heer Dirks vraagtof thans al de eigendommen der ge meente tegen brandschade verzekerd zijn Met het oog op de uitgetrokken som zou hij dit betwijfelen. De Voorzitter antwoordtdat meest alle panden verzekerd zijn. Slechts de torens en enkele kleine woningen, zooals b. v. de laatst aangekochten in do Roche Brunesteeg en meer van dat gehalte maken hierop eene uitzondering. Voorts merkt hij op, dat vati de verhuurde panden de assurantiekoslen ten laste van de huurders zijn gebragt. De heer Attema merkt op, dat dc heer Suringar zelf reeds heeft te kennen gegeven dat zijn betoog minder strekt tegen het denkbeeld van de commissie van rapporteurs als wel tegen de onderlinge brandassurantie maatschappij in de gemeente. De commissie heeft zich de zaak zoo voorgesteld.- de maatschappij Verslag der handelingen van den gemeenteraad tc Leeuwarden, 1872. 139 kostschool voor estaat en in de laaste jaren heeft ze zich zóó geconsolideerd at burgemeester en wethouders wei iu overweging mos;en nemen, f er ook aanleiding bestaat, om ook gemeentelijke bezittingen bij haar te assureren. Daarmede wordt nog niets geprcjudiciëerd. Alleen heeft de commissie willen doen uitkomen, dat de toestand der maatschappij van thans en van voor zeven jaartoen hetzelfde onderwerp is ter sprake geweest, een groot verschil aanwijst. Hoofdstuk VI, afd. IV, art. 6. Kosten van gaardering der brug gelden ƒ1872. Op voorstel van de commissie van rapporteurs wordt dit art. verhoogd met ƒ312, het bedrag der jaarwedde van nog één gaarder aan te stellen bij de Vlietster- en Boomsbruggen. Hoofdstuk VIIafd I, art. 5. Verplegingkosten in gevangenissen an niet veroordeelde kinderen van gevangenen f 20. In overeenstemming met het voorstel der commissie van rap porteurs wordt deze post geroijeerd. Afd. II. Onderwijs. Art. 3. Fransche dag- jonge jufvrouwen. Dc heer Jongsma is het lid der tweede sectiedat de meening heeft geuitdat hot onderwijs aan de Fransche school voor jonge jufvrouwen zich niet geheel beweegt binnen de gren zen der verordeningen en reglementenmaar eenigermate het terrein van het middelbaar onderwijs betreedt en daarom aan burgemeester en wethouders wilde hebben gevraagdof die meening juist is. De commissie verklaart in haar rapport be zwaar te hebben, om die vraag, zooals ze gesteld is, aan bur gemeester en wethouders te doen. Spr. kan de commissie in dit opzigt niet volgen. Hij meentdat de raad, verlangt hij ecnige inlichting, zich te wenden heeft tot burgemeester en wethouders, aan wie, volgens lett. v van art. 179 der gemeentewet, is opge dragen «het houden van een gedurig toezigt op al wat de ge- meente aangaat." Met het oog hierop kan spr. niet toestem men dat de gedane vraag aan een verkeerd adres was gerigt. De commissie eindigt hare beschouwingen met de opmerking, z/dat men met den gang van het onderwijs aan deze inrigting /,over het geheel vrede hebben en de zaak haren loop laten kan." Spr. wenscht hiertegen aan te voerendat hij toch niet zoo ge heel mis heeft gezien. Het bewijs hiervoor put hij uit het ad vies der commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs over de oprigting eener middelbare scnool voor meisjes. Daarin toch wordt gezegdAl wordt ook alle hulde gedaan aan den prij z/zeuswaardigen ijver van de hoofdonderwijzeres-directrice en aan z/de hulponderwijzeressen aan die school werkzaamhet is niet te //loochenen", wdat aan die school een onderwijs wordt gegeven z/dat de grenzen van 't lager onderwijs overschrijdt en van die //school eene semi-middelbare school heeft gemaakt", dat het on //derwijs toch zich uitstrekt niet alleen over gewoon en uitge- meentebestuur niet uit. Er wordt zelfs niet eens kennis gegeven aan het gemeentebestuur van de vakken, die op de scholen wor den onderwezen wij) de schoolcommissie de schoolopziener en de inspecteur de autoriteiten zijn die belast zijn er op toe te zien, dat het onderwijs worde gegeven overeenkomstig de bepa lingen der onderwijswet. Spr. gelooft dus dat teregt door de commissie aan rapporteurs eene exceptie is opgeworden dat be wuste vraag niet tot burgemeester en wethouders behoort te worden gerigt. De heer Jongsma weet nog veel meer van de verhouding van burgemeester en wethouders tot het onderwijs als de heer liengers leerde. Ilij weet zelfsdat in gemeenten van beueden 3000 zielen burgemeester eu wethouders als schoolcommissie op treden. Dan weet hij nog ditdat volgens de gemeentewet ae raad niet dan in exceptionele gevallen zich tot bekoming van in lichtingen tot een ondergeschikt collegie kan wenden en dat bur gemeester en wethouders in figuurlijken zin de trechter zijn, door welken de raad zich met zoodanige commission onderhoudt of liever in betrekking stelt. Bovendien is het hem bekend, dat art. 179 der gemeentewet burgemeester en wethouders belast met het toezigt op de uitvoering van door hem gemaakte verorde ningen. Hier nu zegt spr. is eene verordening gemaakt waarbij is bepaald hoever het onderwijs loopt. En nu zijn bur gemeester en wethouders de door de wet met uitvoering daarvan >claste personen. Wordt er dus eene opmerking gemaakt do //breid lager onderwijsmaar zelfs tot het verder voortgezet on- //derwijs" in weerwil dat art. 72 der wet op het lager onderwijs z/is vervallen door de invoering der wet op het middelbaar on- z/derwijs, zoodat dan ook teregt in het rapport wordt gevraagd zal men nu dat zoogenaamd meer uitgebreid lager onderwijs z/dat veel verder gaat dan de beginselen der daarbij aangewezen //vakken en dat dus middelbaar onderwijs ismaar in hoogst //gebrekkige vormen willen bestendigen Spr. constateert hieruitdat het oordeel der commissie van toezigt zich geheel aan zijne opmerkingen aansluit. De heer 'Rengers gelooft, dat burgemeester en wethouders zich niettegenstaande het door den heer Jongsma aangevoerde geheel vereenigen met het door dc commissie van rapporteurs aangevoerde. Ook den heer Jongsma zal het zeker bekend zijn, dat de uitoefening van toezigt over het onderwijs niet behoort bij het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur heeft slechts te zorgen voor de benoeming van het onderwijzend personeel, voor de beschikbaarstelling van de lokalen en voor de benoodigdlieden bij het onderwijs. Verder strekt zich de inmenging van het ge- dat verordening niet wordt nageleefd, dan ook zijn het burge meester en wethouders bij wie de opmerking moet teregt komen. Het aangevoerde toont naar spr.'s meening nog te meer aan, dat de vraag aan het goede adres is gerigt. De heer AttGma zegtdat de commissie zich de zaak zóó heeft voorgesteld als ware er iemand die over het onderwijs de Fransche school voor jonge jufvrouwen eene klagt had. Nu heeft ze de vraag gesteld: op welke manier kan die persoon redres krijgen m. a. w. bij wien heeft hij zich tot dat einde te vervoegen En aldus beschouwd was de commissie uuaniem van meeningdat waar men voor de onderwijs zaken eene spe ciale commissie heeftmen ookdoor zich bij die commissie aan te melden de meeste kans heeft om de grief te zien opge heven. Zij meendedat het niet kan opgaan iets van burge meester en wethouders te vragen wat zij q. q. niet kunnen weten dan na de schoolcommissie te hebben gehoord en voegt spr. er bij van deze commissie moet men vertrouwendat zij toe ziet dat het onderwijs niet de gestelde grenzen overschrijdt. Aangenomen echterdat het onderwijs zicli iets verder uit strekt dan bepaald is, dan moet spr. toch vragen: wat schaadt dit vooral thansnu het middelbaar onderwijs voor meisjes in deze gemeente nog niet is geregeld Veeleer dunkt hemdat menin afwachting van die regelingmet het onderwijs aan de Fransche school voor meisjes vrede mag hebben. Zonder nu in het minst het onderwijs aan deze inrigting te overschattenge looft sprekerdat in de gegeven omstandigheden het gemeentebe stuur er zich over verheugen moet, dat er eene inrigting is waar de meisjes iets meer dan het gewoon lager onderwijs kunnen leeren want vraagt hij wat zou er anders worden van het onderwijs der meisjes uit den gegoeden standzoolang de middelbare school er nog niet is Op deze gronden heeft de com missie gemeend de geopperde klagt niet te moeten ondersteunen. De heer Duparc sluit zich bij den heer Attema aan. Hij erkent hetdat bij de gemeentewet de uitvoering van verorde ningen aan burgemeester en wethouders is opgedragendoch er is hier geen kwestie van uitvoeringmaar vau toezigt en dat toe zigt is bij eene wet van latere dagteekeningdie op het lager onderwijsgeheel aan de schoolcommissie opgedragen. Bij die wet is deze delegatie van magt gesanctioneerd en met het oog daarop mogen burgemeester en wethouders in zake verordeningen op het onderwijs niet zoo ver gaan als in opzigt tot andere ver ordeningen. Spr. wenscht zich niet in de kwestie zelve te men-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1872 | | pagina 7