140
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
gen. Alleen slechts deze opmerking, dat het bewuste feit niet
alleen is geconstateerd in het door den heer Jongsma aangehaald
advies van de commissie van toezigtmaar dat het ook wordt
gereleveerd in het rapport der raadscommissiebelast geweest
met het onderzoek der vraag of er in deze gemeente eene mid
delbare school voor meisjes moet worden opgerigt. Nu erkent
spr. ook nog naderdat er aan de Fransche school voor meisjes
meer wordt gegeven dan strikt genomen raag geschiedentoch
mag men gerust aannemendat die toestand den langaten tijd
heeft geduurd.
De heer van der Moulen zegtdat het waar moge zijn
dat het onderwijs aan de Fransche school voor meisjes niet stipt
wordt gegeven overeenkomstig de bepalingen der schoolwet
het zich toch in ieder geval beweegt binnen de bij de betrekke
lijke verordening gestelde grenzen. Immersart. 8 daarvan luidt
//Deze school is bestemd zoo voor gewoon- als voor meer uitge-
wbreid lager onderwijs in de vakken bedoeld bij art. 1 der wet
//tot regeling van het lager onderwijsonder lett. ak benevens
„o en palsmede voor verder voortgezet onderwijs in de le- I
z/vende talenen voorts in hetgeen redelijker wijze tot eene beschaafde
„opvoeding vereischt wordt'*Spr. bekentdat deze slot-periode
zeer rekbaar is. Intusschen waar men niet heeft eene gelegen
heid voor middelbaar onderwijs voor meisjesdaar gelooft hij
dat men een toestand als de bestaande moet bestendigen.
De heer Jongsma heeft voor de derde maal het woord ge
vraagd om zijne stem te verheffen tegen het door de commissie
van rapporteurs ingenomen standpunt. Volgens haar zou het hier
gelden eene klagt tegen het onderwijs. Dit zegt spr. is
niet het geval. Het betreft eene aanmerking, dat het reglement
voor de school niet wordt nageleefd en tevens een verwijtdat
zij die op de naleving moeten toezienhierin te kort schieten.
Nogmaals beroept spr. zich op eene uitdrukking ia het advies
der commissie van toezigt. Het is deze//Alles dringt dus om
«den schijn te doen plaats maken voor het wezen. Alles dringt
z/tot de invoering van wezenlijk middelbaar onderwijs voor meis-
z/jes, waar men tot dusver streeft naar datzelfde doel met ge
brekkige hulpmiddelenmet halve kracht en met ontduiking
z/der wet".
Deugt de verordening op de Fransche school voor meisjes
nietmen make een anderemaar zoo lang ze bestaatdan
passe men ze ook toe zegt spr. want hij behoort tot de
genendie niet geloven, dat het middelbaar onderwijs voor
meisjes hier zoo spoedig zal worden ingevoerd hij is nog altijd
bevreesd om een toepasselijk spreekwoord te gebruiken
dat de wal het schip zal keeren want het lager onderwijs hier
ter stede heeft nog groote en dringende eischendie eerst vol
daan moeten worden.
Art. 4 litt. b. Jaarwedden enz. van het onderwijzend personeel in
de burgerschool voor meisjes 2400.
Op voorstel van de commissie van rapporteurs wordt deze
post verhoogd met j 250 het bedrag van de aan de hoofdon
derwijzeres toekomende vergoeding voor gemis van vrije woning.
Hoofdstuk VIII, afd. I, art. 4. Ajlossing op de leeningen ten be
hoeve der gasfabriek f 9000.
De heer van der Meulen merkt opdat hijuitmakende
de minderheid in de commissie van rapporteurshet voornemen
heeft gehad tot het doen van een voorstelom dezen post met
3000 te verminderen. Na de bij hoofdstuk IIIafd. V geno
men beslissing ziet hij echter van dat voornemen af.
Afd. IIart. 1. Pensioenen f 2892.
Deze post wordt op voorstel der commissie van rapporteurs
verhoogd met ƒ1000 het bedrag van het aan dr. J. G. Ottema
toegekend pensioen.
Hierna wordt op voorstel van den voorzitter de verdere be
handeling der begrooting tot eene heden avond ten zes uur te
houden vergadering verdaagd.
Vergadering van Zaturdag 9 November 1872
's avonds 6 uur.
Tegenwoordig 19 leden afwezig de heeren Wiersma en Brun-
gerbeide met kennisgeving. Voorzitter de heer burgemeester.
Voortzetting der behandeling van de gemeente-begrootingdienst 1878
Aan de orde is het voorstel der commissie van rapporteurs, om
10. aan het eind van hoofdstuk IX der uitgaven aan te bren
gen een nieuw art.luidende Voor het uitschrijven eener prijs
vraag voor het best gekeurd plan der te Leeuwarden te stichten han
delsbeurs f 500
20. burgemeester en wethouders uit te noodigen de tot uit
voering hiervan noodige voorstellen den raad aan te bieden.
De heer Westenberg verklaart zich te kunnen neerleggen
bij het ten dezen in de memorie van beantwoording opgemerkte.
Hij gelooftdat het uitschrijven eener prijsvraag eene kwestie
eldt, die eerst behoort te worden uitgemaakt, zoodra omtrent
e wijze van inrigting der beurs een bepaald besluit zal zijn ge
nomen. Hij zal zich mitsdien tegen het uittrekken van den
voorgedragen post verklaren, overtuigd als hij is, dat de tijd
voor het uitschrijven eener prijsvraag nog niet gekomen is.
De heer van der Meulen zegtdat men in de tweede sec
tie het oogmerk hadom den tijd die nog moet verloopen er
tot de stichting van een beursgebouw zal kunnen worden over
gegaan te benuttigen met door het uitschrijven eener prijsvraag
het gevoelen ook van andere deskundigen in te winnen. I)e
beurszooals die hier zal worden gesticht zal eene inrigting
moeten hebben zoo als er hier te lande geene bestaat. Die van
Groningen zal daarmede, de meeste overeenkomst hebben. Maar
die beurs lijdt aan gebreken. Mogt het al zijn dat geen van
de te ontvangen antwoorden de goedkeuring van den raad kan
wegdragen, dan zal daaruit toch altijd wel zooveel licht opgaan,
dat men de uit te geven J 500 als goed geplaatst geld zal ino-
en beschouwen. Om deze redenen houdt de meerderheid van
e commissie niet alleen vast aan het voorstel tot het uittrek
ken eener som van 500, maar ook aan dat om burgemeester en
wethouders uit te noodigen de tot uitvoering noodige voorstel
len aan te bieden.
De heer Westenberg leest in de memorie van beantwoor
ding dat het collegie zich voorstelt om over de inrigting der
beurs de kamer van koophandel te raadplegen. Wanneer dit
ligchaam over dc behoefte van het gebouw zijne zienswijze zal
hebben kenbaar gemaaktzal hetdunkt hem niet veel be
zwaar in hebben een goed plan vast te stellen. Stelt men nu
reeds het uitschrijven eener prijsvraag vast zonder eenig plan
dan zal die ƒ500 onnoodig verspilt zijn. Spr. gelooft dus, dat
men zich in alle opzigten met het door het dagelijksch bestuur
aangevoerde behoort te vereenigen.
De heer van der Meulen merkt op dat de opdragt aan
burgemeester en wethouders geenszins uitsluit om over de inrig
ting der beurs eerst de kamer van koophandel te verstaan. Dit
dunkt hem kan gerust aan de wijsheid van het collegie over
gelaten worden. Spr. wil volstrekt niet geacht worden, dat hij,
door op het uitschrijven der prijsvraag aan te dringen de zaak
buiten de kamer van koophandel om zou willen afdoen.
De heer Oosterhoff zouwanneer er sprake was van het
stichten eener graanbeurshet met den heer Westenberg eens
zijn. Maar hier beoogt men eene handelsbeurs, en wat deze is,
is bij het wetboek van koophandel omschreven. De deskundigen
weten duswaaraan ze zich zullen hebben te houden.
De heer Bloembergen is ook van oordeel, dat het nog
niet de tijd is tot het uitschrijven eener prijsvraag. Daarvoor
toch is het noodig bepaalde gegevens te stellen. Men zal b. v.
moeten uitmaken of bovendien aan het gebouw ook nog eene
andere bestemming zal worden gegevenof daarin ook een
lokaal moet disponibel zijn voor andere doeleinden dan voor het
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
141
houden van beurszooals voor openbare bijeenkomsten enz. Het
geldt hier thans enkel de vraag of er ook eene zekere som zal
worden uitgetrokken; en dit acht spreker niet noodig, nu er
op de begrooting een memoriepost voor de stichting der beurs
voorkomtwelke bovendien is opgenomen onder de posten
waarop uit onvoorzien kan worden overgeschreven. Zijn burge
meester en wethouders eenmaal zoover gevorderd dat zij na
de kamer van koophandel te hebben geraadpleegd een voorloo-
pig plan kunnen aanbiedendan zal men er gemakkelijk toe
kunnen overgaan om op den post een cijfer uit te trekken.
De Voorzitter maakt de vergadering er op indachtig, dat
de heer van der Meulen heeft gezegd dat de beurs van bijzon
deren aard zal zijn dat alleen die van Groningen eeniger-
mate er mede kan worden vergeleken. Hiervan zal dus het gevolg
zijndat men bij het bouwen zich naar lokale omstandigheden
zal moeten schikken en uit aanmerking hiervan zal de uit te
schrijven prijsvraag wel eenige beperking ondervinden. Men
kan derhalve niet die algemeene deelneming verwachten als het
geval zou zijn met eene prijsvraag in 't algemeen naar eene
beurs. Stelt nu de vergadering het uitschrijven eener prijsvraag
imperatief vast, dan zullen burgemeester en wethouders hiertoe
moeten overgaan. In hun antwoord ligt anders nog in het ge
heel niet opgesloten om het niet te doenmaar ze willen het
van omstandigheden afhankelijk maken. Spr. voor zich acht het
niet goed priori vast te stellen dat er eene prijsvraag zal
worden uitgeschreven.
De heer van der Meulen antwoordt, dat de meerderheid
van rapporteurs wenschten te hebben uitgemaaktdat er eene
prijsvraag zal worden uitgeschreven. Zij wil daarom nog niet
dat dit met overdreven spoed zal geschieden. Integendeel aan
burgemeester en wethouders zal behoorlijk tijd worden gelaten
om zich met het bevoegde ligchaam de kamer van koophandel,
over de vereischten der beurs te verstaan.
Het voorstel der commissie wordt hierop aangenomen met 9
tegen 8 stemmendie van de heeren BloembergenRengers
Westenberg, DirksBumaBruinsmaWijbrandi en de With.
(De heeren Attema en van Eijsinga waren bij deze stemming nog
niet ter vergadering tegenwoordig).
De heer Westenberg wenscht van de rapporteurs te verne
men of het hun idee is, om de prijsvraag nu dadelijk, zonder
nader adviesuit te schrijven. Hij moet er wel op indachtig
maken dat bij het laatste debat over de beurs een nieuw element
daarin is gebragthet plan namelijk om ook den effectenhandel
op de beurs te brengen en sommige lokalen ook tot andere ein
den dienstig te maken schrijft men nu eene prijsvraag uitdan
dunkt hem zal het toch wel noodig zijn om vooreerst vast te
stellen de voorwaarden en eischen, die men voor het gebouw wil
gesteld zien.
De heer van der Meulen geeft te kennendat het de be
doeling was het principe te hebben uitgemaakten overigens de
zaak aan burgemeester en wethouders op te dragenniet om
met overhaasten spoedmaar na het noodig beraad daaraan uit
voering te geven.
De vaststelling van den post voor onvoorziene uitgaven wordt
aangehouden tot na de behandeling der inkomsten.
INKOMSTEN.
Hoofdstuk II, Afd. VIII, Art. 12.
Opbrengst van gasregten.
De heer Suringar zegtdat de opmerking die hij bij dezen
post wenscht te makeneen beginsel geldt. Zij betreft speciaal
den verkoop van coaks. Het doet hem leed door die opmerking
aanleiding tot een debat te geven. Maar de commissie legt in
hare beschouwingen een beginsel neer waarmede spr. zich niet
kan vereenigen. Zij toch zegt//dat men door het doen van een
//voorstel opzigtens de wijze van verkoop der coaks zich niet op
z/den regten weg beweegt en dat zij ongaarne een hernieuwd
//debat over deze zaak in den boezem van den raad zou zien
z/houden." Het is echter voornamelijk dit motief waartegen spr.
opkomtdat rapporteurs zeggenwdat de gascommissie zelfstan
dig de wijze van verkoop der coaks regelt, en alzoo naar hun
//oordeel deze aangelegenheid aan de prudentie dier commissie
z/moet worden overgelaten." Hem komt het voordat de com
missie van rapporteurs eene wat breede uitlegging aan de be
voegdheid der gascommissie geeft. In art. 8 van de verordening,
regelende den werkkring van de vaste raadscommissie voor de
gemeentelijke gasfabriekleest spr. nietdat die commissie zelf
standig de wijze van verkoop der coaks regeltmaar ditdat zij
regelt den onderhandschen of publicken verkoop der coaks enz.
Daarmede isdunkt hem niet gezegd dat ze zelfstandig de
wijze van verkoop regelten daarmede isnaar zijn oordeel
evenmin uitgesloten dat de raad zich niet zou kunnen uitspre
ken over het beginsel van verkoop. Zij (de commissie) regelt
den verkoophetzij de raad heeft vastgesteld dat deze in het
openbaar of onder de hand zal geschieden zóó vat spr. de be
doeling van het art. op. De gascommissie is eene commissie van
bijstand en kan dus niet zelfstandig handelen. Maar eenmaal be
paald zijnde hoe de verkoop zal geschieden regelt zij dien ver
koop. Spr. brengt deze aangelegenheid in verband met art 9 van
de instructie van den directeur der fabriekwaaruit blijkt dat
het burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig wier bepa
lingen van bedrag en prijs hij zich in dezen heeft te gedragen.
Over de verkieslijkheid van openbaren of onderhandschen ver
koop der coaks laat spr. zich voor dit oogenblik niet uitalleen
komt hij op tegen de bevoegdheid aan de gascommissie toegekend.
De heer Attema verklaartdat de commissie van rapporteurs
volstrekt geen vrees heeft gekoesterd om over de wijze van ver
koop der coaks een debat te voeren. Dit blijkt ook duidelijk
als men slechts leest wat de commissie in haar rapport zegt.
Wat ze niet gaarne wil is dit, dat er eerst een voorstel gedaan
en naderhand teruggenomen wordt. Daarmede heeft de commis-
sie niet gezegd, dat zij in het geheel geen debat zou wenschen;
maar ditdat zij niet gaarne hetzelfde zou zien gebeuren als bij
de begrooting voor 1872 en dit heeft zij gegrond op art. 8 van
de verordening voor de gascommissie, aldus luidende: //Zij (de
//commissie) regelt den onderhandschen of publieken verkoop van
z/de koolteerde coaksde gaskalk benevens van de versleten
wen gebroken toestellen werktuigen en gereedschappengasbui-
z/zen en wat verder voor de fabriek niet meer kan dienen." Hier
mede isnaar het oordeel der commissie van rapporteursaan
de gascommissie eene regeling opgedragen en nu kan zij zich
niet voorstellen dat er nog eene nadere regeling van den raad
zou moeten uitgaan. Ware dit het geval voor de commissie
zou niets meer te regelen overig zijn. Spr. erkent, dat de gas
commissie is eene commissie van bijstand maar voegt hij er
bij voor ceu zeker gedeelte is ze ook eene zelfstandige com
missie. Hij gelooftdat de uitleggingdoor den heer Suringar
aan het art. gegeven dit geheel doodt en daardoor overtollig
maakt. Voornamelijk hierom heeft de commissie er op gedrukt,
dat de regeling van de wijze van verkoop der coaks niet be
hoort tot de attributen van den raad omdat het bij de verorde
ning aan de gascommissie is overgelaten, voor te schrijven hoe
danig die verkoop zal geschieden.
De heer Suringar zegt, dat het door den heer Attema aan
gevoerde hem niet van zijne zienswijze heeft teruggebragt. Hij
blijft van oordeel dat de raad in zijn volste regt zoude zijn
wanneer hij de vraag in behandeling nam of publieke verkoop
van coaks niet boven onderhandschen verkieslijk is te achten.
Hij verstaat art. 8 zóó dat de gascommissie de uitvoering regelt,
nadat de raad, wanueer hij dit goedvindt, het beginsel heeft vast
gesteld.
De heer Bloembergen acht zich niet geroepen dè bedoelde
zinsnede, in het verslag der commissie van rapporteurs voorko-