144
erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
17. Eene missive van de commissie van toezigt op het mid
delbaar onderwijs, houdende verzoek haar voor diligent te wil
len verklaren ten opzigte van de indiening eener aanbeveling
tot vervulling der vacaturesdoor periodieke aftreding op 1
Januarij 1873 te ontstaan.
Op voorstel van den Voorzitter wordt de verzochte diligent-
verklaring verleend.
18. Eene missive van den minister van binnenlandsche zaken,
houdende mededeeling, dat vermits de commissiebedoeld in
art. 52 der wet van 2 Mei 1863 Staatsblad no. 50) niet belast
is met beheer der inrigtingen van middelbaar onderwijsmaar
slechts met het toezigt op die inrigtingen, en het uiterst moeijelijk
zoo niet onmogelijk zou zijn de wijzewaarop dat toezigt be
hoort te worden uitgeoefend in een reglement te omschrijven
hij geen vrijheid heeft gevonden aan het verzoek van den ge
meenteraad tot regeling van den werkkring bij algemeenen
maatregel van inwendig bestuur te voldoen.
Op voorstel van den voorzitter wordt besloten deze missive
voor notificatie aan te nemen en afschriften daarvan te zenden
aan de heer jhr. mr. W. E. Engelea P. J. H. Haijward en mr.
J. H. Albarda.
19. Een schrijven van den heer jhr. mr. W. E. Engelen
houdende kennisgevingdat hij het vooralsnog niet noodzakelijk
acht een bepaald antwoord te geven op het tot hem gerigt
schrijven in zake het bedanken voor zijn lidmaatschap van ae
commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs.
20. Een schrijven van burgemeester en wethoudershoudende
mededeeling dat door hen aan A. F. Idzerda vergunning is ver
leend tot het leggen van een brugje over de sloot tusschen zijn
erf en den buitensingel.
21. Resolution van gedeputeerde staten, houdende goedkeuring
a. van het besluit tot het aangaan eener geldleening groot
60,000
b. van de gemeenterekening, over het dienstjaar 1870.
22. Een schrijven van den nieuw benoemden hulponderwijzer
J. van de Linde, houdende kennisgeving, dat hij die benoeming
aanvaardt en zoo spoedig mogelijk in functie hoopt te treden.
23. Eene mededeeling van burgemeester en wethoudersin
houdende
a. dat het exercitieveld Achter de Hovengedurende 3 jaren
is verhuurd aan IJ. J. van der Weide, voor j 445.25 per jaar
b. dat het stuk weiland onder Lekkum gedurende 5 jaren is
verhuurd aan W. van der Heijdevoor 292 per jaaren
c. dat de opkomsten van de Nesserzijlgedurende 3 jaren
zijn verpacht aan R. O. Dantemategen ƒ606 per jaar.
De sub 1923 vermelde stukken zijn alle voor notificatie aan
genomen.
III. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op den
oproepingbrief aangebragte punten
1. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van D.
Wijnands om verhooging zijner bezoldiging als gemeentelijk hovenier.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten
Met ingang van den ln Januarij 1873 de jaarwedde van den
hovenier dezer gemeente te bepalen op ƒ450, boven het koste
loos gebruik eener hem aan te wijzen woning.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tn zake de ophejjing
van de Bonkebrug.
In overeenstemming met het voorstel wordt genomen het
volgend besluit
//De raden der gemeenten Leeuwarden en Leeuwardeiadeel
In aanmerking nemende dat het wenschelijk is de zoogenaamde
Bonkebruggelegen over de Bonkevaart tusschen de beide ge
noemde gemeenten op te heffen, aangezien na den aanleg van een'
kunstweg naar Lekkum aan het in stand houden van die brug
geen behoefte meer bestaat
dat in verband daarmede belanghebbenden, die vermeenen mog-
ten eenig regt te hebben op het gebruik van de Bonkebrugbij
aankondiging in de Leeuwarder Courant zijn opgeroepen om in
hunne bezwaren tegen de opheffing dier brug te worden gehoord
dat ten gevolge van die oproeping evenwel geene bezwaren
zijn ingediend
dat ook bij de raden voornoemd geene omstandigheden be
kend zijnwelke het behoud der Bonkebrug raadzaam zouden
doen achten
Gezien de resolutie van heeren gedeputeerde staten van Fries
landd.d. 4 October 1872 no. 12.
Gelet op het bepaalde bij art. 230 der gemeentewet
Hebben besloten
a. te verklaren dat de Bonkebrug gelegen in den Lekkuraer-
weg over de Bonkevaart tusschen de gemeenten Leeuwarden en
Leeuwarderadeelniet meer ter openbare dienst bestemd is
b. burgemeester en wethouders der beide gemeenten op te
dragen om in gemeenschappelijk overleg over te gaan tot amotie
van voormelde brug.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van di
adressen van vijf hulponderwijzershoudende verzoek om verhooging
hunner bezoldiging.
Zich vereenigende met de conclusie van het voorstelwordt
door de vergadering besloten
1°. aan de adressanten M. Koldijk Gz. en D. Wendel te ken
nen te geven dat vermits bij de thans vigerende verordening
hunne bezoldigingen worden verhoogdde raad geene termen
vindt tot eene nadere beschikking op hun verzoek
20. aan den adressant A. Siekman toe te kennen eene perso-
neele toelage van 25 'sjaars tot wederopzeggens
30. aan den adressant P. Broers toe te kennen eene personele
toelage van ƒ50 'sjaars tot wederopzeggens;
40. aan den adressant A. Baarsma toe te kennen eene perso
nele toelage van ƒ100 'sjaars tot wederopzeggens.
4. Voorstel tot benoeming van een hulponderwijzer op eene bezoldi
ging van f 350.
Na te hebben herinnerddat op de voordragt voorkomen P.
Schaafsma te Lekkum, A. Ploegsma te Bergumerheide en E.
Braam te Rhijnsburggeeft de Voorzitter te kennen heden
van den eerstaanbevolen kandidaat een schrijven te hebben ont
vangen van volgenden inhoud
//Edel Achtbare heeren
,/Ten gevolge toegezegde verhooging mijner jaarwedde als
hulponderwijzer te Lekkum heb ik de eeru te berigtendat
ik mijne sollicitatie als hulponderwijzer te Leeuwarden intrek.
«Met dankzegging voor ae betoonde belangstelling in mijn per
soon, noem ik mij met de meeste hoogachting
UEd. Dv. Dienaar
P. SCHAAFSMA."
Naar aanleiding van dit schrijven zegt spr.dat het een oogenblik
in overweging is geweest, of nu niet de geheele voordragt zou
behooren te worden ingetrokken en eene nieuwe oproeping van
sollicitanten gedaan. De uitkomst van de gedane oproeping heeft
echter bewezen dat er op het oogenblik niet veel verschot van
hulponderwijzers isaangezien het getal sollicitanten zich tot drie
(de voorgedragenen) heeft bepaald. Wanneer men daarbij in
aanmerking neemtdat de beide overschietende sollicitanten ook
als in alle opzigten recommandabel mogen worden beschouwd
en dat er in zekeren zin periculum in mora bestaatdaar de
derde armenschool behoefte aan onderwijzend personeel heeft
dan mag hetvooral met het oog op het belang van het onder
wijs, als onraadzaam worden geacht de bestaande vacature lan
ger open te houden. Het is daarom dat spr. niettegenstaande
er zich een der sollicitanten aan de benoeming onttrekt voor
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1872.
145
stelt over te gaan tot het doen eener keuze uit de overgebleven
kandidaten.
Nadat hiertoe zonder hoofdelijke stemming besloten wasgeeft
de heer Dirks te kennen dat hij zich meent te herinneren
dat de sollicitant Braam ook bij eene vorige gelegenheid voor
de benoeming van een hulponderwijzer zeer is in aanmerking
gekonaen. Hij zou wel eens willen weten hoeveel stemmen er
toen op hem zijn uitgebragt.
De Voorzitter is niet in staat een bepaald antwoord op de
vraag van den heer Dirks te geven. Hij hoort in zijne nabijheid
zeggendat Braam toen 5 of 6 stemmen op zich heeft vereenigd.
Hierna wordt tot de stemming overgegaan, waarbij worden
uitgebragt op Ploegsma 4 stemmen en op Braam 15 stemmen,
zoodat laatstgemelde is benoemd geworden.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van het
verzoek van mevrouw de Wed. HouwinkAdema om eervol ontslag als
voogdes van het nieuwe stads weeshuis.
In overeenstemming met de conclusie van het voorstel wordt
besloten
Naar aanleiding van het daartoe gedaan verzoekmet ingang-
van den 1 Januarij 1873, een eervol ontslag te verleenen aan
mevrouw de wed. J. Houwinkgeboren Ademaals voogdes van
het nieuwe stads weeshuis alhieronder dankbetuiging voor den
ijver en de naauwgezelheidwaarmede door haar de belangen
van het weeshuis zijn behartigd.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders om het gebouw lett. K
no. 333 tijdelijk te bestommen tot hulplokaal voor de armenscholen.
De conclusie van het voorstel luidt als volgt
/,Het aan de gemeente behoorend gebouw op den Wisjesdwin
ger, letter K no. 333 van den 1 Januarij 1873 af tijdelijk te
bestemmen tot hulplokaal voor het geven van gewoon lager on
derwijs aan op de openbare armenscholen in deze gemeente te
plaatsen leerlingen welkedoor gebrek aan ruimtein een der
drie voor armenschool bestemde gebouwen niet kunnen worden
geplaatst."
Den Voorzitter komt het voor, dat de slotperiode //welke
//door gebrek aan ruimtein een der drie voor armenschool be-
//8temde gebouwen niet kunDen worden geplaatst" eene conside
ratie uitmaaktdie in de conclusie niet behoeft voor te komen.
Hij stelt daarom voor die woorden in de conclusie te roijeren.
Nadat de vergadering zich hiermede had vereenigd wordt de
aldus gewijzigde conclusie zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van de
hoofdonderwijzers aan de tusschenscholen om opheffing van de woens
dag avond schooltijd.
Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten:
10. Art. 8 alinea 4 der verordening voor de tusschenscholen
vastgesteld bij raadsbesluiten van 27 Junij 1861 24 Julij 1862
en 23 Junij 1864 te lezen als volgt:
//De avondschool van 68 dagelijksin alle tusschenscholen
//uitgezonderd des woensdags en zaturdags."
20. Van het besluit sub 10 mededeeling te doen aau adressan
ten als beschikking op hun verzoek.
IV. De voorzitter, het noodig achtende eene zitting met ge
sloten deuren te houden heft de openbare tijdelijk op.
V. Na heropening der vergadering wordt met de afdoening
der aan de orde zijnde zaken voortgegaan.
1. Voorstel van burgemeester en weihouders tot nadere regeling der
te heffen regten voor het gebruik der veemarkt en van de daarop te
plaatsen weegtoestellen. (Zie bijlage no. 20).
Daar over de algemeene strekking van dit voorstel door geen
der leden het woord werd verlangd wordt tot de behandeling
van het ontwerpbesluit op de helling overgegaan.
De consideranshet intitule en de artt. 1 en 2 worden alle
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 3.
Den heer Westenberg komt het voordat 50 cent voor het
wegen van een rund wel wat hoog is. Het zou op dat cijfer
gesteld2 l/2 maal zoo hoog zijn als liet marktgeld. Hij vraagt
daaromof men ook weet hoeveel in andere gemeenten het
weegloon bedraagt?
De Voorzitter zegt, dat het dikwijls gebeurt, dat vet vee
bij het gewigt wordt verkochten dat men juist daarom gele
genheid wil geven het dadelijk op de markt te wegen. Hem
dunktdat die gelegenheid nog al aanlokkelijk is en dat er veel
gebruik van zal worden gemaakt. In de eerste plaats toch zal
het den handel vergemakkelijken en in de tweede plaats is het
zeer geschikt om de ambitie op te wekken. Men weet het im
mers dat er dikwijls weddenschappen over de zwaarte van het
vee worden aangegaan. Thans kunnen die niet eerder worden
uitgemaakt dan nadat het beest geslagt isheeft men echter een
weegtoesteldan kan men dadelijk die weddenschappen uitwij
zen. Spr. gelooft dus niet, dat 50 cent weegloon te veel is.
Men moet ook niet vergetendat een weegtoestel alligt 140
ƒ150 zal kosten.
De heer WöStOIlborg wil juistnu hij voor liet maken van
weegtoestellen ishet gebruik daarvan algemeen maken. Daarom
schijnt het hem bezwaarlijk dat het weegloon 2 ty2 maal zoo
hoog zal zijn als het marktgeld. Aangenomendat de kosten
van een weegtoestel ƒ150 zullen bedragen, dan dunkt spr. dat
ook bij verlaging van het weegloon de renten van die som wel
zullen kunnen worden gedekt. Intusschen verklaart hij geen
bepaald voorstel van zijne opmerking te willen maken.
De Voorzitter merkt opdat de door hem genoemde som
alleen de kosten van het weegtoestel betreffen. Er zullen nog
bijkomen de kosten van het gebouw waarin het zal worden ge
plaatst. Ook moet men nog in rekening brengen de belooning
van de met het wegen te belasten personen.
De heer Duparc wijst op de moglijkheid die er bestaat
dat er in deze gemeente eene paardenslagterij wordt opgerigt,
waarvan het gevolg zou zijudat paarden dan voortaan niet
meer alléén naar het uiterlijk aanzien, maar ook naar het gewigt
zullen worden verkocht. Hij vraagt daaromof het niet dien
stig zou zijn in het art. te lezen een rund of paard enz.
De Voorzitter erkent de juistheid van de gemaakte op
merking, maar vindt het, om den indruk, dien deze verordening
naar buiten zal uitwerkenniet geraden het denkbeeld van paar
den er in op te nemen. En daarbij al staat het niet in de ver
ordening, het is daarom nog niet verboden ook paarden te we
gen. Het zal trouwens ook wel tot de uitzonderingen behooren,
dat er paarden ter weging worden aangeboden. En om nu in
eene verordening op de veemarkt van de hoofdstad van Fries
land te doen doorstralendat er paarden zullen worden gewo
gen dit dunkt spr. zal in zekeren zin eene minachting
op die veemarkt werpen.
De heer Dirks is het met den voorzitter eens. liet wegen
van magere paarden zal naar zijn inzien eene veemarkt ook voor
vette koeijen depretiëren.
De heer Duparc kon toen hij de opmerking maaktezelf
een glimlach niet onderdrukken. Het heeft hem dus geenszins
verwonderd op het gelaat van menig lid een glimlach te zien.
Het is verder best mogelijkdat het wegen van paarden de hi
lariteit van menigeen zal opwekken. Maar dat het de veemarkt
in minachting zou brengenbetwijfelt hij.
Spr. moet er voorts de aandacht op vestigendat de raad hier
maakt bepalingen niet alleen voor het lieden maar ook voor de toe
komst. Om echter op eene eenvoudige manier aan het bezwaar
tegemoet te komenzou men de runderen alleen kunnen speciali
seren en overigens bepalen ieder ander stuk vee 20 cent.