18 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 9 Januarij 1873 's avonds. Aldus gewijzigd wordt art. 5 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artt. 6 en 7 worden mede zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 8. De heer Jongsma ziet voor burgemeester en wethouders moeijelijkheden tegemoet in de beoordeeling, of door een koo- per van een terrein al of niet borg zal worden gesteld. Hij zou er daarom voor wezenhet stellen van borgen imperatief voor te schrijven. Indien misschien burgemeester en wethoudersdie de eventuele moeijelijkheden zullen ondervinden, zijne bezwaren deelenzal spr. een amendement in den door hem bedoelden zin voordragen. De Voorzitter antwoordt, dat de hier bedoelde bepaling, die ook in de vorige conditiën wordt aangetroffentot nu toe niet het minste bezwaar heeft opgeleverd. Hij kan er bijvoegen dat burgemeester en wethouders in het gebruik er van voorzig- tig genoeg zullen zijn. Er hebben zich bij de vorige uitgifte voorbeelden genoeg voorgedaan waarin het stellen van borgen niet noodig was. Hoewel epr. voor zich niets tegen het opnemen van een stellig voorschrift heeft, komt het hem toch eenigzins absurd voor, om, waar een als solvabel bekend persoon een terrein aanvraagt, aan dezen het stellen van borgen opteleggen. De heer Jongsma zal, nu het hem blijkt, dat burgemeester en wethouders eene wijziging van het art. niet oordig oordeelen geen amendement voordragen. De artt. 8 en 9 worden hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 10. De heer Jongsma merkt op, dat er te wachten is eene ver ordening op het bouwen en inrigten van woningen. Met het oog hierop meent hij de vraag te mogen stellen of het niet wenschelijk zou wezen in dit art. eene bepaling op te nemen waaruit kan blijkendat de verkrijgers van terreinen ook nog aan de bepalingen van die vast te stellen verordening onder worpen zijn. De Voorzitter kan het denkbeeld van den vorigen spreker deelenmaar betwijfelt hetof eene bepaling als de door hem gewenschte in art. 10 wel op hare plaats zou zijn. Daar toch wordt gezegd: //Behalve de in art. 11 te noemen uitzonderin- z/gen moet op ieder perceel ter volle breedte van hetzelve, //doch de lengte ter verkiezing van den eigenaar, een huis wor- //den gebouwd". Daarbij heeft men dus het oog op een appart casterwijl daarentegen de door den heer Jongsma bedoelde be paling algemeen zou zijn. Spr. geeft daarom dat lid in overwe ging voor de bedoelde bepaling eene andere plaats op te zoeken. De heer Jongsma zal zich den gegeven wenk ten nutte maken, want hij blijft het van groot belang achtendat de koo- pers van terreinendie hier eene privaatregtelijke overeenkomst met de gemeente sluiten waarbij deze als privaat persoon op treedt, er op attent worden gemaakt, dat de verkooper ook nog een publiekregtelijk karakter bezit, waarin hij algemeene bepalingen kan vaststellendie ook op de koopers van deze terreinen toepasselijk zijn, m. a. w. dat zij als koopers van ter reinen en later als bouwers van huizen, ten opzigte van dat bouwennog aan andere voorwaarden of bepalingen kunnen worden onderworpendan de hier opgenoemde. De heer Dirks kan zich niet met het denkbeeld van den heer Jongsma vereenigen. Hij kan zich niet begrijpen, hoe men in deze conditiën zou kunnen verwijzen naar eene verordening die nog niet is vastgesteld en wier bepalingen dus nog in de lucht zweven. Hij ziet in het opnemen dier bepaling niet alleen bezwaar met het oog op het algemeen rcgtsbegioseldat veror deningen geen terugwerkende kracht hebben maar hij is boven dien bevreesddat zij tot groote conflicten zal leiden. Hij wil daarom de conditiën zoo laten als ze zijn, en wordt er dan later na de vaststelling der verordening gebouwddan zal men haar ook op deze terreinen kunnen toepassen. De Voorzittor moet vragen, of er niet juist dan conflicten zullen ontstaan wanneer men bij deze voorwaarden aan de koo pers voorschrijft hoedanig ze hebben te bouwen en bij eene la tere verordening bepalingen vaststeltstrijdig met die voor waarden Spr. zou vreezendat de koopers der terreinen wan neer daaromtrent bij deze voorwaarden niets wordt bepaaldzul len beweren niets met de vast te stellen verordening te maken te hebben wijl ën de voorwaarden èn de verordening van het zelfde ligchaam uitgaan. De heer Dirks zou na het aangevoerde zeggen, dat men be ter zou doen met juist in tegenovergestelden zin dan de heer Jongsma wil te handelenen te bepalendat de vast te stellen bouwverordening niet op de op deze terreinen te stichten huizen toepasselijk zal zijn. De heer Attema heeft ook verkeerd in de meening, dat de koopers van terreinen enkel met dele bepalingen niet met de later vast te stellen bouwverordening zouden te maken hebben. Hij is het dientengevolge geheel met den heer Dirks eens en zou ook de vast te stellen verordening niet op deze perceelen toe passelijk willen hebben gemaakt. Er zouden toch in de veror dening bepalingen kunnen voorkomen strijdig met de speciale bepalingen dezer conditiën. Spr. gelooft bovendiendat eene bepaling als de gewenschte storend zou werken op de uitgifte der terreinen. De gegadigden zouden er door worden afgeschrikt, want voor hen wordt het hoogst onzeker hoedanig ze hunne huizen hebben te bouwen. In deze conditiën moeten de koopers het maximum hunner verpligtingen kunnen zien. De heer Rengers heeft met verwondering eene stelling hoo- ren vooropstellen die z. i. geheel strijdig is met een juist be grip van het gemeenteregt. De gemeente zou, indien het bewe ren der vorige sprekers opgingdoor handelingenvroeger door haar als privaatregtelijk ligchaam aangegaanlater in de onmo gelijkheid wezen hare staatsregtelijke roeping te vervullen. Hier, zegt spr.waar de gemeente hare eigendommen als bouw terrein verkoopt zijn wij op zuiver burgerregtelijk gebied en wij moeten de zaak niet uit haar verband rukken door de voorwaar den van uitgifte als voorschriften van publiekregtelijken aard te beschouwen. Wanneer de uitgifte van bouwterreinen die gevolgen had als door den heer Attema worden bedoelddan zou men zich over die uitgifte nog wel eerst eens mogen bedenken. Im mers men gaat zoodoende een gedeelte der bevolking feitelijk buiten de wet stellen. De later vast te stellen bouwverordening zal eene politieverordening en dus op alle ingezetenen zonder onderscheid toepasselijk moeten zijn. Gaat men nu bij deze conditiën bepalendat de koopers van de terreinen van het na leven dier latere verordening vrij zullen wezenwelk een on- houdbaren toestand zou men dan tegemoet gaanindien een deel der ingezetenen straffeloos handelingen kon plegen die bij de anderen met geldboete en gevangenis worden gestraftEven zeer als b. v. de bepalingen omtrent de inrigting der schoorstee- nen in de verordening ter voorkoming van brand op de uit te geven perceelen van -toepassing zullen wezen zal dit het geval zijn met de latere bouwverordening. De heer Jongsma merkt op, dat het nog niet lang geleden istoen men in de meening verkeerdedat eene aanbesteding of eene andere handeling van privaatregtelijken aard wanneer ze door eene gemeente werd verrigteene publiekregtelijke handeling werd omdat de zedelijke persoonlijkheid die daartoe medeweikte, een publiekregtelijk karakter bezat. Thans nu men eene andere leer en teregt deswege huldigtheeft spreker de raad uit dat oogpunt beschouwden zich den geheelen avond verbeelddat hij medewerkte om bepalingen voor een privaat regtelijke handeling van de gemeente voor te bereiden. Hij meent dit nog, ondanks alles wat door de heeren Attema en Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 9 Januarij 1873 'savonds. 19 Dirks deswege en ook daartegen is aaDgevoerd. Ilij wil niet in bestrijding daarvan treden de heer Rengers heeft dit reeds gedaanook wil hij het debatdat voor niet regtsgeleerden verre van amusant isniet rekkenhij refereert zich aan het door den heer Rengers gesprokene. De heer van Sloterdijck is het geheel met den heer Ren gers eens en in zoover ook met den lieer Jongsma, dat ook hij gelooftdat men hier bezig is met het vaststellen der bepalin gen van een privaatregtelijk contract en het daarbij niet opgaat eene bepaling op te nemen tot vrijstelling van eene later vast te stellen verordening. Op grond daarvan is hij er zelfs bepaald tegen eene verwijzing naar die verordening in deze conditiën op te nemen. Het spreekt immers van zelfs dat ieder zich naar de te maken verordening moet gedragen. IS!u is het waar, dat die verordening aan de koopers der perceelen nieuwe verplig tingen zal opleggen maar spr. moet vragenof dit niet met elke nieuwe verordening het geval is Of iemand terrein van de gemeenteda:i wel van particulieren heeft gekocht dit is voor de toepassing eeuer strafverordening volkomen gelijk. En daarom gelooft spr. dan ookdat het bij de vast te stellen ver ordening wezenlijk niet kan opgaan eene bepaalde categorie van ingezetenen van de naleving er van vrij te stellen. De heer Attema doet uitkomendat de gemeente hier op treedt in tweeërlei opzigt: publiekregtelijk, verordenend; pri vaatregtelijk, contracterend. Vele der bepalingen, welke hier voor de leden liggen, zijn bepalin gen eeuer verordening. Immers wanneer de raad hier voorschriften geeft omtrent de afmetingen van gebouwen enz., dan is dat met der daad eene speciale verordening en er zouden groote moeije lijkheden rijzenindien, zooals toch het geval zal kunnen wezen, bij de algemeene bouwverordening daaromtrent later andere voor schriften worden vastgesteld. Hij beweertdat de koopers van de terreinen hiervan niet de dupe kunnen worden. De algemeene verordening is reeds ontworpen. Hu wil spr. niet stellig bewe ren dat er strijd met deze bepalingen in voorkomtmaar het kan toch zijn en 't is daarom dat spr. het eens is met den heer Dirksdat de personen die eenmaal op deze bepalingen die deels van contractuëlendeels van publiekregtelijken aard zijn grond hebben gekocht, ook daarin het maximum hunner ver pligtingen moeten kunnen vinden. Wat het maken van sehoor- steenen betreft dit is geregeld bij de verordening op het voorkomen en blusschen van brand. Die verordening bestaat en daaraan hebben zich dus de koopers uit den aard der zaak te onderwerpen. Bezwaarlijk kan het daarentegen opgaan om deze koopersmet wie men speciaal contracteert en aan wie men krachtens wettelijk gezag verpligtingen oplegt, met welstand en hygiëne in verbaud staandenu reeds te onderwerpen aan eene verordening, die men nog moet maken. Juist hierin zit de moeijelijkheid dat in de aau de orde zijnde bepalingen de ge meente in genoemd tweeërlei opzigt optreedt, verordenend en contracterend. Den heer Bloembergen komt het voor, dat men hier wel mag in het oog houden dat men in deze conditiën reeds bepa lingen opneemt, die een privaat persoon kwalijk kan stellen. Hij wijst slechts op art. 17, waar men de faculteit geelt, om op de stoep een bek te plaatsen. Stel nu het geval(lat bij de bouwverordening wordt verboden een hek op de stoep te plaat sen dan zou dit eene vreemde tegenstrijdigheid opleveren. Spr. verbeeldt zichdat iemanddie naar deze bepalingen een huis bouwtgeheel gelijk staat met iemanddie nu reeds een gebouw heeft. Hij gelooft daarom niet, dat het kan opgaan nu eene exceptie te stellen. De heer Wiersma gelooft niet, dat de moeijelijkheid zoo groot isindien slechts art. 10 zoo wordt gelaten als het thans is. Eene verordening op het bouwen toch is van publiekregte lijken aardwaaraan ieder ingezeten zich moet onderwerpen. Ea nu is het naar zijn inzien volstrekt niet noodig om bij een privaatregtelijk contract de verpligting tot nakoming eener pu bliekregtelijke verordening uitdrukkelijk te stipuleren. En bo vendien spreekt het van zelfs dat de bouwverordening niets strijdig met deze bepalingen zal bevatten. Wat de raad thans in het belang van den welstand en de hygiëne noodig acht voor te schrijvenzal hij eenige maanden na dezen ook nog wel als zoodanig aanmerken. Conflicten waarvoor sommige le den zoo bevreesd schijueu te zijn zullen er naar het inzigt van spr. zich niet opdoen. De heer Bminsma zou, indien het gevoelen van de heeren Attema en Bloembergen doorginghet wenschelijk achten nog meer bepalingen in de conditiën op te nemen. De heer Attema heeft de hygiëne genoemd maar 3pr. moet opmerken dat op- zigtens dit onderwerp niets in de conditiën voorkomten wat het bouwen betreft ook daaromtrent treft men er niet veel in aan. Slechts dit eene wordt er in gevonden de hoogte der te bouwen huizenmeer nietalles wat de innerlijke inrigting de daken regenbakkenputten enz. betreftwordt aan de koo pers overgelaten. De heer Jongsma stelt als algemeen regtsbeginsel voorop, dat ieder wel behoort te weten met wien hij handelt, doch dat er menschen kunnen zijn, die dit niet weten en die meer speciaal niet weten, dat de gemeente zoo'n dubbel karakter heeft. Juist voor dezen wilde spr. de bewuste bepaling in de conditiën heb ben opgenomenofschoon hij ook het eens is met die sprekers welke bewerendat het overtollig kan geacht worden, omdat het van zelfs spreekt dat het zoo is. Daarom wil hij wel van het doen van een voorstel afzien. Het doel is reeds genoegzaam door 't gevoerd debat bereikt. Het verslag van 's raads hande lingen, waarin het wordt opgenomen, wordt vrij algemeen gelezen. De heer Rengers is van oordeeldat de dwalingdie er in de discussie schijnt te heersehen hieruit voortspruitdat in de conditiën enkele bepalingen voorkomen die eigenlijk beter in eene politie-verordening passen. Hij hoopt echterdat de leden thans wel overtuigd zullen zijn dat die bepalingen door de ge meente niet als wetgevend ligchaam maar als verkoopster wor den opgelegd. Ware dit niet het geval meu zou de overtredin gen voor deu strafregter moeten vervolgen en daarop de boete bepalingen volgens de gemeentewet van toepassing verklaren. Hierop worden de artt. 10 tot 18 achtereenvolgend zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 19. De heer Wiersma wenscht naar aanleiding van het door hem bij de algemeene beraadslaging gesprokene thans een amen dement op dit art. voor te stellen. Toen reeds heeft hij gevraagd, waarom de termijn van bebouwing korter is gesteld dan vroeger, of dit soms zijn grond vond in plaats gehad hebbend misbruik. Op die vraag heeft hij geen antwoord ontvangen maar is hij er op gewezen dat de termijn van 2 jaar ingewikkeld 2 1/2 jaar wordt. Het isdunkt hemvan weinig overwegend belang wanneer hij dat halve jaar er weder aftrekt of er bij laat. Moeije- lijk toch kan men den termijn, voor de indiening der teekenin- gen gesteldbij het bouwen van een huis in rekening brengen evenmin als den tijdnoodig voor het onderzoek en de goed keuring dier teekeningen door het dagelijksch bestuur. Men kan toch immers niet met het bouwen beginnen vóór dat het plan is goedgedeurd. De voorzitter heeft gezegd //dat men zich er //tegen moest vrijwaren dat eene associatie de terreinen in beslag //neemt." Dit brengt spr. tot eene vraag, deze namelijk, welk stand punt de gemeente tegenover eene speculatie in het bouwen moet innemen Is het te doen om de gemeente voor die speculatie te vrijwaren dan is hij het met den voorzitter eensdat men dea termijn niet moet verlengen. Spr. plaatst de gemeente evenwel op een ander standpunthij is van oordeel, dat zij in haar eigen belang eene bebouwing der terreinen op speculatie behoort aan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 10