8 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te welligt een in ons oog voor de gemeente zeer gewenscht on derzoek zoude verworpen worden alleen ten gevolge van de naar onze bescheiden meening ongegronde vrees, dat daardoor de uitgifte der bouwterreinen zal worden vertraagd. Het is naar aanleiding van deze beschouwingen dat ik ook namens mijne medevoorstellers onder voorbehoud om bij de behandeling der uitgifte van de bouwterreinen een amendement in genoemden zin op de bepalingen der uitgifte voor te stellen de eer heb de volgende motie aan uwe vergadering in overwe ging te geven. De Raad overwegende, dat volgens het advies van het dagelijksch be stuur de uitgifte van bouwterreinen om de nieuw aan te leg gen veemarkt door de aanneming van het aanhangig voorstel vertraging zou kunnen ondergaan overwegende, dat de spoedige uitgifte dier terreinen wensche- lijk is overwegende, dat die uitgifte niet behoort en niet behoeft af hankelijk te worden gesteld van een onderzoek naar de beste wijze van afvoer der faecale stoffen Besluit de behandeling van het aanhangig voorstel aan te houden tot dat over den tijd en de voorwaarden dier uitgifte van bouw terreinen zal zijn beslist. De heer Bruinsma zal zich niet met de motie vereenigen. Wanneer de planneu voor de uitgifte van bouwterreinen door den raad zijn vastgestelddan ligt het natuurlijk op den weg van burgemeester en wethouders de noodige stukken in gereed heid te doen brengen en de perceelen te koop aan te bieden. Geschiedt dit en wordt onderwijl het voorstel van de heeren Wiersma c. s. aangenomen dan zullen er nog onderscheidene maanden verloopen eer de te benoemen commissie haar rapport kan aanbieden. Intusschen zullen er zeker al terreinen bebouwd zijn en wat gevolg zal het dan hebbenwanneer het Liernur- stelsel op den voorgrond wordt gesteld r Dan zal vooreerst de gemeente de buizenleiding niet zóó gemakkelijk kunnen maken en ten tweeden zullen de ingezetenen moeijelijkheden ondervin den bij het maken der toevoerbuizen. Spr. acht het van belang, dat eerst worde uitgemaaktof er een onderzoek zal worden ingesteld eer tot uitgifte der bouwterreinen worde besloten. Het is bekend hoeveel ongerief veroorzaakt wordt met het aanleggen van gasbuizen met het buizennet voor het Liernurstelsel zal dit nog veel grooter zijn. Als daarentegen het tonnensysteem wordt ingevoerd dienen de ingezetenen ook te weten waar ze de pri vaten zullen hebben te maken. De heer van Valkenburg zegtdat de motie is voorge dragen omdat er bij de voorstellers wel sprake is van het in stellen eener enquetemaar volstrekt niet om het Liernurstelsel op den voorgrond te stellen. Hij gelooftdat burgemeester en wethouders het denkbeeld van de voorstellers in dit opzigt verkeerd hebben opgevat. Wanneer er sprake is van den afvoer van faecale stoffen, dan moet het Liernurstelsel wel inde eerste plaatsin aan merking komen maar daarom worden andere stelsels nog niet uit gesloten. De heer Bruinsma sprak van de moeijelijkheid bij het maken van buizen. Spr. echter komt het voordat deze bewe ring eenigermate in strijd is met het gezegde in hot rapport van 't collegiedat namelijk de toegepaste wijzen van afvoer dit be langrijk voordeel hebbendat zij de mogelijkheid om een beter afvoersysteem later in te voeren volstrekt niet beletten. Hij acht het van belang dat de kwestiedie bijna overal aan de orde is, van alle kanten worde bezien. Op het oogenblikheeft men hier in de gemeente wel drie stelsels van afvoer. Spr. wil niet beschouwd worden als zoude hij het Liernurstelsel als het beste aannemen. Hij wcnscht slechts dit, dat een in te stellen onderzoek volledig zij. Er is in den laatsten tijd zooveel over de zaak geschreven, dat men wel eens mag vragen wat waar en wat onwaar is. Ontegenzeggelijk zal er veel waars gezegd zijn, maar er zal onder het geschrevene ook veel onwaars worden Leeuwarden, van 9 Januarij 1873, 'svoormiddags. aangetroffenhoe 't ook zijhet laatste woord is in deze kwes tie nog niet gesproken. Daarom vooral is het goed de zaak te overwegen om tot eene bepaalde conclusie te kunnen komen. Om met de uitgifte der bouwterreinen hierop te wachtendit verklaart spr. heeft niet in de bedoeling gelegen van daar dat de motie van orde is voorgesteld. De heer Itengors is van oordeeldat in het aangevoerde door den heer van Valkenburg een krachtig argument is gelegen, om de aanneming van het voorstel van burgemeester en wethou ders aan te dringen. Had spr. tot verdediging van dat voorstel het woord moeten voeren hij zou geen andere woorden dan de door den heer van Valkenburg gebezigde hebben gekozen. Zeer teregt zeide die spr.dat het laatste woord in deze zaak nog niet gesproken is. Spr. zou wel eens willen wetenof de heer van Valkenburg soms meentdat de raad van Leeuwarden het laatste woord in dezen zal spreken. Het geheele verschil tusschen burgemeester en wethouders en de voorstellers ligt dan ook in de opvatting van den tijdwaarin het onderzoek dient te geschieden. Burgemeester en wethouders zijn van oordeeldat het thans niet de tijd is. Ze erkennen gaarnedat men hier in zake den afvoer van faecale stoffen vrij stelselloos is. Maar ze willen liever eenigen tijd wachten en doen wat er tot verbete- ring te doen isdan een stelsel te kiezendat spoedig blijken kan ongeschikt te zijn. Spr. geeft de voorstellers in overweging hun voorstel terug te nemen en het aan te houden totdat de in Amsterdam en Leiden genomen propven eenigen tijd hebben ge duurd. Begint men al vast met de uitloozing in de grachten enz. te verbiedendan heeft men reeds eene groote schrede gedaan die bovendien aan eene latere definitive beslissing omtreat eenig stelsel volstrekt niet in den weg staat. Juist om den twijfel waarin men thans verkeert, acht spr. het onraadzaam het voor stel aan te nemen. Hij moet zich op dien grond ook tegen de motie verklaren. De heer van Sloterdijck wenscht van de voorstellers der motie eene inlichting te ontvangen. Wanneer namelijk deze wordt aangenomendan worden ook de overwegingen waarop ze steuntaangenomen. Nu is de eerste overweging deze «dat //door de aanneming van het voorstel de uitgifte van bouwter reinen om de nieuw aan te leggen veemarkt vertraging zou kunnen /ondergaan." Naar aanleiding hiervan wenscht spr. te weten, of het de bedoeling van deze motie isom de vertraging, welke door de aanneming van het voorstel der heeren Wiersmavan Valkenburg en van Eijsiuga zou kunnen ontstaan voor de ex ploitatie der terreinen tusschen de zuidergracht en den spoorweg, weg te nemen alleen voor de terreinen om de veemarkt en dus te laten bestaan voor de overige. Mogt dit niet de bedoeling wezendan zou spr. in bedenking geven de aangehaalde over weging te wijzigen. De heer Wiersma zegt, dat de woorden „rondom de vee markt" onwillekeurig in de motie zijn ingeslopen en het wel degelijk de bedoeling is alle terreinen in exploitatie te geven. Hij heeft daarom niet het minste bezwaar de motie dienovereen komstig te wijzigen. Den lieer Rengers moet hij antwoorden dat het niet de bedoeling der voorstellers is om de zaak van de rol te brengen. Alleen willen zij dat het voorstel niet worde behandeld onder den indruk als zoude de uitgifte der bouwter reinen door de aanneming worden vertraagd. Zij willen daaren tegen niet, dat de zaak worde uitgesteld totdat de kwestie over de beste wijze van afvoer der faecale stoffen zal zijn uitgemaakt, want dan zouden ze eraan moeten wanhopen, of het voorstel wel ooit aan de orde komt. De heer van Valkenburg merkt nog op dat het onder zoek van uitgebreider aard zal zijn, dan men zich voorstelt, dat men niet uitsluitend bij het nieuwe gedeelte der gemeente zal blijven stilstaanmaar ook met het anderehet oude ge deelte rekenschap zal hebben te houdendaarwanneer een- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 9 Januarij 1873 'svoormiddags. 9 ttiaal een goed stelsel zal zijn gevonden dit over geheel de gemeente dient te worden toegepast. K De Voorzitter moet er op indachtig maken, dat met de motie van orde gepaard gaat het denkbeeld tot het maken eener delatoire exceptie ten aanzien van den afvoer van faecale stoffen. De heer Wiersma heeft gewezen op het voorbeeld van Amster dam maar spr. moet opmerkendat juist daar de gemaakte conditieom zich bij den afvoer van faecale stoffen naar nader te geven voorschriften te gedragen het gemeentebestuur in een zeer moeijelijk parket heeft gebragt. Daar heeft de uit gifte plaats gehadmen wil beginnen te bouwen maar men is nog niet gekomen tot een besluit aangaande de plaatsing der privaten. De zaak is in onderzoek bij eene commissie van in genieurs officieus is reeds bekend dat het rapport van dezen niet voordeelig voor het stelsel van Liernur zal zijn. Spr. moet daarom de vergadering tegen de aanneming der motie waarschu wen. Veel wenschelijker acht hij het thans eene bepaalde be slissing te nemen. De heer Dirks wilde dezelfde opmerking maken. Het heeft zijne aandacht getrokken, dat de heer Wiersma een amendement op art. 20 der bouwvoonvaarden heeft geannonceerd dat amen dement zou strekken om aan de koopers iets te gebieden. Dit levert alzoo eene tegenstrijdigheid op met het tegenwoordig art. 20dat gebiedt iets te doen. De koopers zouden volgens dat amendement onderworpen worden aan nadere bepalingendie thans nog in de lucht zwevende zijn. De voorstellers leggen zich neer bij het argumentdat door de aanneming van hun voorstel de uitgifte der bouwterreinen zal worden vertraagd maar in de motie zeggen zij dat die uit gifte van het onderzoek niet behoort en niet behoeft afhankelijk te worden gesteld. Naar spr.'s inzien levert dit eene contra dictie op. Hij zal zich dientengevolge niet met de motie ver eenigen en wcHscht de zaak in het algemeen tot later te heb ben uitgesteld, leder lid der vergadering heeft de bevoegdheid er ten allen tijde op terug te komen. Met burgemeester en wet houders is hij het eensdat het op het oogenblik niet de tijd voor het onderzoek is. Hierop wordt de motie in omvraag gebragt en verworpen met 14 tegen 6 stemmen die van de heeren Wijbrandi, van Val kenburg, van Sloterdijck, Wiersma, Jougsma en van der Meulen. De Voorzitter stelt vervolgens de conclusie van het voor stel van burgemeester en wethouders aan de ordedie de strek king heeft, om zich niet met het door de heeren Wiersma c. 8. gedaan voorstel te vereenigen. De heer van Valkenburg: Mijnheer de Voorzitter! Het in de vergadering van 28 November 1872 door de heeren Wier sma van Eijsinga en mij gedane voorstelwerd door u in de vergadering van 12 December ter tafel gebragt en met algemeene stemmen tot de in overwegingneming besloten. Wij verheugden ons in die eenswillendheid, tot onderzoek eener zaak welke niet alleen in de steden van Nederlandmaar in die van gansch Europa eene levensvraag schijnt geworden te zijn. Wij verwachtten niet andersdoordien volgens onze meening door een onderzoek niets werd gepréjudicieerd. Kort was echter onze illusiedewijl de voorzitter onmiddellijk na de aannemingnamens het collegie van dagelijksch bestuur verklaarde, dat slechts een gevoel van welwillendheid hen had geleid om de in overwegingueming niet te bestrijdenen in over weging gaf ons voorstel op te dragen aan het collegie, om be- rigtconsideration en advies. Ook dit voorstel werd met wel willendheid ontvangen en aangenomen. Dat rapportaangebragt ter raadsvergadering van den 28 De cember was reeds eenige dagen te voren rondgedeeldde leden van den gemeenteraad hadden, even als ik, er dus vóór de vergadering kennis mede kunnen maken. Eene andere vraag is hetof de voorstellers hadden kunnen verwachtendat door den voorzitter dat rapport aan de orde zoude gebragt worden in dezelfde vergadering waarin het werd aangebragtof daarop van toepassing was art. 20 van het re glement van orde. Ik voor mij koesterde die verwachting niet, heb er zelfs niet over gedacht, doordien ook onder de punten van behandeling dat rapport niet voorkwam. Verhinderd de vergadering van 28 December bij te wonen, was ik dan ook ten hoogste verwonderduit het verslag te be merken het voorstel tot directe behandeling. Een woord van dank mag ik niet onthouden aan hendie daar tegen hebben gestemd die welwillend genoeg zijn geweest te letten op de afwezigheid van een der voorstellers en de verklaring van een ander, dat hij op de directe behandeling niet was voorbereid. Die welwillendheid wordt te hooger op prijs gestelddaar het rapport van burgemeester en wethouders veel heeft van eene beschuldiging en men deze toch bezwaarlijk kan behandelen buiten de schuldigen. Wanneer ik het rapport van burgemeester en wethouders naga en daarbij vooropstel de meeningdie ons geleid heeft tot het doen dier voorstellendan zie ik daarin een merkbaar verschil cn zoude bijna met mijn' geëerden voorstellerden heer van Eijsingatot de gevolgtrekking komen of men zich van de strek king van ons voorstel wel een juist denkbeeld heeft gemaakt. Burgemeester en wethouders achten ons voorstel ontijdighet is te laat aangebragtdewijl daardoor de uitgifte van de terreinen aan de zuidzijde der gracht vertraging zal onder vinden. Maar mijnheer de Voorzitterdit ligt volstrekt niet in onze bedoelingwij beschouwen de door ons ter tafel gebragte zaak van veel te grooten omvangstudie en onderzoekdan dat wij zouden wenschen het eene afhankelijk te stellen van het andere, en die uitgifte tot een zoo verwijderd tijdpunt ter verschuiven. Het voorstel is te vroeg aangebragt. Wij hadden behooren af te wachtende voorstellen tot uit gifte van burgemeester en wethouders, alvorens met voorbijgang van het collegie te provoceren de benoeming eener bijzondere raadscommissie tot onderzoek. Aan de meerderheid der voorstellers was de zienswijze van het dagelijksch bestuur bekend omtrent den weg dien het col legie wenschte te volgen tot afvoer der faecale stoffen in de uittegeven terreinen. Zij wist dat die zoodanig wasdat de mogelijkheidom een afvoersysteem later in te voerendoor niets werd belet. Zij achtte het echter van het hoogste belangdatwerd tot onderzoek beslotenspoed gewenscht zoude zijn om zoo moge lijk van het resultaat nog onder of bij den aanbouw gebruik te kunnen maken. De gevoeligheid, waarvan het collegie in dezen blijk geeft, toont mijns inziens eene overgevoeligheid. Waarom toch wordt voorgesteld de benoeming eener raads commissie Ik geloof allerminst met het doel om de zaken aan de han den van het collegie te onttrekken. Maar wel omdat het geen pas geeftvragen te opperen en de beantwoording daarvan aan anderen bij uitnemendheid over te latenomdat wij ver zekerd zijn dat de werkzaamheden van het collegie reeds zeer aanzienlijk zijn; omdat wij veimeenen, dat het collegie van burgemeester en wethouders niet is een aan den raad onderge schikt collegiebelast om uittevoeren alles wat de raad daaraan verkiest op te dragen. Waar men een nieuwen aanleg begint, is het zeker met regt, dat men zich de vraag doetwat is er in de oude dat niet deugtwaarin kan verbetering gebragt worden P We'nuals leden van de bouwcommissie hadden twee der voorstellers kennis genomen van de voorwaarden van bouwkun digen aardwaarop die uitgifte van terreinen zoude plaats hebben.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 5