i IU
16
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 9 Januarij 1873, 'savonds.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, vau 9 Januarij 1873 'savonds.
17
sma niet zoodanig opgevatals uit het laatst gesprokene is af
te leiden. Anders toch zou hij zich gehaast hebbenom van
zijn bijval te doen hooren. Hij stelt zich niet voordat er langs
den stationsweg villa's zullen verrijzen. Het bouwen van villa's
schijnt weinig in den smaak der ingezetenen te vallen.
Den heer Wiorsma doet het genoegen, dat er althans een lid
met hem van dezelfde opinie is. Ook spr. is van oordeel dat er niet
zoo spoedig villa's langs den toegangsweg zullen verrijzen en
juist dit argument is het, dat hem bij de plannen doet neerleg
gen. Blijkt het nudat de terreinen voor villa's geen koopers
vinden, dan is nog altijd later de gelegenheid daar, om ze voor
het stichten van enkele huizen te bestemmen. Spr's. argument
was er op gebaseerd omindien er wel terreinen voor villa's
werden gevraagddan een paar terreinen voor enkele huizen
af te zonderen en aangezien niemand het woord heeft gevraagd,
om in dien zin een voorstel te ondersteunen ziet hij van het
doen van zoodanig voorstel af.
De heer Rengers stelt hierop voor „het plan tot uitgifte in
„bebouwing van de terreinen ten zuiden van de stadsgracht vast
„te stellen overeenkomstig datingezonden bij missive van 1
„October 1872 door den gemeente-architect."
De heer Westenberg vraagt den heer Rengersof hij de
verzekering kan geven dat tusschen het door hem bedoeld plan
en datbij het voorstel van burgemeester en wethouders gevoegd,
geen ander verschil bestaat dan in opzigt tot de stegen
De heer Rengers kent geen ander verschil tusschen beide
plannen.
De Voorzitter raadt den leden aan voorzigtig te wezen en
liet voorstel van den heer Rengers niet zoo dadelijk aan te ne
men. Hij zou nog veel liever ziendat het voorstel van burge
meester en wethouders werd verworpen en het collegie uitge-
noodigd nieuwe plannen in te dienen. Thans wordt bij amende-
men een plan aan de beraadslaging onderworpendat bij de
leden niet levendig is. Spr. acht dit een bedenkelijk iets. Men
zal een besluit nemen over eene zaak waarover men niet genoeg
is ingelicht. Terugkomende op het hoofdmotief van den heer
Rengersmoet spr. vragen of de vaderlijke zorg der gemeente
niet wat te ver zou gaan. Wanneer men bij de bepalingen niet
de gelegenheid tot het maken van stegen gaf het zou nog iets
anders zijn maar er wordt reeds bepaald dat ieder kooper van
een perceel het regt heeft eene steeg van 1 meter breedte te
makenterwijl eigenaren van twee naast elkander gelegen per
ceel en kunnen volstaan met het maken eener massale steeg van
1.50 meter breedte. De zaak wordt dus geheel aan de voorzig-
tigheid van de koopers overgelateu en men mag aannemendat
hij die geld heeft om een huis te bouwenook verstand genoeg
heeftom het op de meest gerieflijke wijze in te rigten. Naar
spr's gevoelen moet men geen grooter getal stegen als verplig-
tend stellen dan de zorg voor het blusschun van brand mede
brengt, en daarin wordt genoegzaam bij art. 10 der bepalingen
voorzien.
De heer Rengors kan nog als antwoord aan den heer Westen
berg mededeelen, dat hij bij eene nadere vergelijking van de beide
plannen geen ander verschil heeft ontdekt.^ Mogt het al bestaan,
dan zou dit ook nog altijd wel te redresseren wezen.
Het voorstel van den heer Rengers wordt hierop met 17 tegen
2 stemmen die der heeren Jongsma en Rengersverworpen.
Onderdeel A van punt 2 wordt vervolgens zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De Voorzitter opent thans de beraadslaging over onderdeel B.
De heer Wiersma heeft omtrent de ontwerp-bcpalingen eene
opmerking te maken die naar zijne meening bij de algemeene
beraadslaging over die bepalingen* te huis behoort. Hij ziet na
melijk in art. 19 twee bepalingen opgenomen, veel bezwarender
bouwconditien der terreinen binnen de
dan die, welke in de
gracht worden aangetroffen. Nu zou hij gaarne inlichtingen be
komen, of het noodig is die bepalingen zoo veel bezwarender te
stellen. In de eerste plaats toch wordt de termijn binnen welken
de huizen voltooid moeten zijn van vier tot op twee jaar beperkt;
en ten anderen ziet hij in de tweede alinea eene bepaling die
wel praktisch maar zeer zeker niet consequent door te voeren is.
Hem dunktdat het in de praktijk nog al moeijelijk zal zijn
omwanneer iemand binnen de gestelde twee jaren zijn huis
niet voltooid heefthet op het terrein geplaatste onvoltooide huis
op afbraak te verkoopen het terrein weder voor de gemeente
te naasten en de betaalde koopsom te behouden. Hij wenschte
te weten of soms misbruik bij vroegere bebouwing tot deze ver
zwaring der bepalingen heeft geleid.
Den VoorzittGr is het niet bekend dat eenige overtreding
van art. 17 der vroegere bepalingen tot de door den heer Wier
sma bedoelde verscherping aanleiding heeft gegeven. Het is ge
heel in overleg met den architect geschied. Men meende te mo
gen onderstellen dat iemand in twee jaar toch wel over de bou
wing van een huis besloten zal zijnterwijl de gemeente er
groot belang bij heeftdat de terreinen niet te lang onbebouwd
blijven. Die bepaling van 2 jaar strijdt, naar spr. meent, vol
strekt niet tegen het belang der koopers. Ze zijn geheel vrij
in den aankoop en behoeven daartoe niet eerder over te gaan
als hun goed dunkt.
Wat overigens de bepaling der tweede alinea betreft spr.
ziet iu de uitvoering daarvan geen bezwaar. Zij berust op een
contractueel verband waaraan de kooper zich vrijwillig heeft
onderworpen.
De heer WiGrsma kan zich bij hetgeen door den voorzitter
aangaande de tweede alinea is gezegd, uit een juridisch oogpunt
neerleggen. Met diens oordeel over den gestelden tijd van bebouwing
kan hij zich echter in het geheel niet vereenigen. In de twee
jaar moeten niet alleen de aanstalten voor het bouwen plaats
hebbenmaar moet ook het gebouw geheel voltooid zijn. Voor
iemand, die voor zich zeiven een huis bouwt, levert dit mis
schien geen bezwaar op maar voor eene associatie, die terreinen
op speculatie kooptis dit bijna onmogelijk. Spr. laadt misschien,
wegens zijne betrekking tot de commanditaire bouwvereeniging
den schijn op zich, als hield hij hier eene oratio pro domo.
Toch moet hij vragenof het van eene associatie is te vergen
dat zij de verschillende door haar in eens gekochte terreinen
alle binnen twee jaar bebouwe niet alleenmaar ook de huizen
voltooid hebbe. Hij voor zich kan met gerustheid verklaren, dat
met die bepaling alle speculatie feitelijk onmogelijk wordt ge
maakt. Voor 'toverige heeft hij de vraag enkel gedaan, omdat
hij voor eene inkrimping van den termijn van bebouwing geen
motiven heeft kunnen vinden; ook het aangevoerde door den
voorzitter heeft hein niet overtuigd. En wat de tweede bepa
ling betreft spr. is begonnen te erkennen dat zij uit een regts-
kundig oogpunt is te verdedigenmaar of het doorvoeren daar
van met de billijkheid is overeen te brengenmeent hij te mo
gen betwijfelen. Hij heeft daarom het voornemen bij de behande
ling van art. 19 nader op een en ander terug te komen.
De VoorzittGr merkt op, dat de heer Wiersma zoo bepaald
op den termijn van twee jaar drukt. Hij meent daarom onder
de aandacht te moeten brengendat volgens art. 18 de teeke-
ningen van de te bouwen huizen eerst binnen vijf maanden na
de provisionele gunning ter goedkeuring moeten zijn aangeboden.
Stel nu dat met de goedkeuring der teekening en de opmaking
der acte van overdragt eene maand verloopt, dan kan er toch
1/g jaar verloopen nadat men het plan heeft opgevat een huis te
bouwen zoodoende wordt de termijn ingewikkeld op 2 1/2 jaar
verlengd en zoodanig tijdsverloop heeft men naar spr's gevoelen
voor het bouwen van een huis niet noodig. Men dient zich toch
ook eenigermate <e vrijwaren tegen het denkbaar gevaldat
eene associatie alle terreinen in beslag neemt, waarmede men
Diet het doelde bebouwingzou bereiken. Overigens heeft cr
voor de inkrimping van den tijd van bebouwing geen ander
motief bcstaau dan dat bijna alle terreinen aan de noordzijde
der gracht binnen het jaar zijn bebouwd.
De heer BlOGmbergGn bevestigt het door den voorzitter
aangevoerde dat er geene bepaalde aanleiding aan misbruiken
ontleend voor het inkrimpen van den termijn van bebouwing
heeft bestaan. Maar juist met het oog daarop kan hij te gemak
kelijker zijne adhaesie schenken aan hetgeen door den heer
Wiersma is geavanceerd. Hij moet erkennen, dat met het oog
op de waarschijnlijkheid dat eene associatie zich de zaak aan
trekt het wel wenschelijk is den termijn van bebouwing iets
ruimer te stellen. Ook in andere plaatsen geschiedt dit, 0. a.
te Deventerwaar ook een zeer uitgestrekt terrein in handen is
gekomen van eene associatie. Toen deze een twee a drietal ge
bouwen had vond men gegadigdenaau wie ze werden verkocht
of verhuurd en daardoor bekwam men de middelen tot verde
ren aanbouw maar eene nadere kennismaking met de inrigting
dier gebouwen gaf bij opvolgenden bouw hier en daar naar het
verlangen der gegadigden aanleiding, dat eene andere inrigting
werd aangebragt, en zoo zijn er reeds verschillende gebouwen
na elkander verrezen. Uit dit oogpunt beschouwd erkent spr.
wel eenige waarde te hechten aan het denkbeeld van den heer
Wiersma, zoodat wanneer door dezen op het betrokken art. eene
wijziging wordt voorgedragen hij er zich denkt bij te voegen.
Hij is het met den voorzitter eens dat het niet de zucht moet
zijn zich maar van de terreinen te ontdoen integendeelde be
bouwing er van moet hoofdzaak blijven maar hij gelooftdat
men ook niet de zaak moet overdrijven hij althans is van oor
deel dat de aanvragen zich wel naar de behoefte zullen regelen.
Voor eene associatie" is het van belang onderscheidene terreinen
iu eens te bekomen maar voor de bebouwing dient haar den
noodigen tijd te worden gelatenomdat dit een nog al belang-
j rijk kapitaal vordert.
De algemeene beraadslaging wordt hierop gesloten en art. 1
van de ontwerp-bepalingen aan de orde gestelddat zonder
L; hoofdelijke stemming wordt aangenomen.
Art. 2.
De heer WGStenberg vraagtof nu ook de grond benoo-
digd voor het maken der stegen door de koopers moet worden
l betaald
De VoorzittGr beantwoordt deze vraag toestemmend.
De heer WostGliberg zegtdat dit hem zeer onbillijk voor
komt, - nog te meer nu de stegen geheel in het publiek belang
zullen worden gemaakt. Hij stelt daarom voor aan het art. eene
tweede alinea toetevoegen van volgenden inhoud„Voor den
„grond benoodigd voor de stichting der verpligte stegen wordt
wgeenc koopsom berekend."
De heer BlOGmborgGü zal zich niet met het amendement
vereenigen omdat hij de noodzakelijkheid der voorgestelde be
paling volstrekt niet inziet. Het denkbeeld dat het uitsluitend
verpligte stegen zijnkan dunkt hem niet opgaandewijl de
verpligting wordt gesteld in het belang van de eigenaren zelven.
Naar het hem voorkomt hebben de koopers van een perceel
aan het bezit eener steeg groote waarde te hechtenzóó groot
zelfs, dat het hem geenszins zal verwonderen, dat er veelmeer
stegen zullen komen dan op de plannen zijn aangebragt. In het
algemeen geeft eene steeg aan een pand groote waarde. Menig
een zou, naar spr's meening, zich er gaarne eene niet onaan
zienlijke uitgaaf voor willen getroostenomdat hij daardoor niet
alleen gelegenheid krijgt zijn huis over de geheele lengte van
licht en lucht te voorzien maar ook tot opslag van verschillende
objecten. En daarom meent hij dat het bedrag der koopsom
van den voor eene steeg benoodigden grond wel degelijk door
het te verkrijgen gerief en gemak wordt opgewogen. Hij ziet
dus volstrekt geen reden den grond daarvoor gratis aftestaan.
Wanueer de gemeente zich speciale regten op de steeg voorbe
hield - wanneer ze b. v. in het stelsel van den heer Rengers
werd dienstbaar gemaakt voor den afvoer van faecale stoffen
het zou nog iets anders zijn. Maar nu ze bloot in het algemeen
belang, het blusschen van brand, waarbij ook allezinsbetrokken
is het naastliggend pand wordt gemaakt nu bestaat er geen
afdoenden grond de koopsom niet over dat gedeelte te doen
uitstrekken.
De heer WGStGüberg gaat van een ander beginsel uitdan
de vorige spreker. Men maakt de stegen in het belang der
publieke veiligheid en nu gaat het niet op te zeggen dat
zoolang ze aan de publieke dienst onttrokken zijn particuliere
6tegen zijn. Spr. herhaalt het de stegen, hier te maken,
worden uitsluitend gemaakt in het belang der publieke veilig
heid en daarom mag men voor den daarvoor benoodigden grond
geene koopsom in rekening brengen.
De VoorzittGr moet den vorigen spr. opmerkendat volgens
zijn stelsel de schoorsteenen in dezelfde categorie vallen wijl
ook deze met het oog op de publieke veiligheid op eene bepaalde
wijze moeten worden gebouwd. De stegen vervolgt spr.
blijven privaat eigendom. Het eenige is, dat bij gelegenheid van
brand ae steeg wordt gebruikt in plaats van den gang van een
huis wantmen lette er wel optot dit laatste heeft men bij
brand de bevoegdheid. Daarenboven brengen de stegen voor de
eigenaars van huizen wel degelijk genot mede de heer Bloem
bergen heeft dit reeds voldoende aangetoond. Eu daarbij1 -
ieder, die een pand koopt, koopt geen kat in den zak. Hij is
er mede bekend dat op het gekocht perceel de verpligting tot
het maken eener steeg rust. Hij kan zich evengoed een perceel
aanschaffenwaarop die verpligting niet rust. Ook bedenke
men dat de gemeente in der tijd zelve den grond heeft gekocht
en betaalden er dus geen reden bestaat hem gratis aftestaan.
Het amendement van den heer Westenberg wordt hierop ver
worpen met 12 tegen 7 stemmen die van de heeren Duparc
Buma, Rooseboom, van Valkenburg, Brunger, Westenberg en
▼an Sloterdijck.
Art. 2 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemmen aange
nomen.
Art. 3. L
De VoorzittGr merkt opdat het moeijelijk is thans reeds
te bepalenwanneer de gelegenheid tot aanvrage van terreinen
zal worden opengesteldomdat dit geheel van de nog te ver-
rigten prepatoire werkzaamheden afhangt. Hij geeft daarom in
overweging burgemeester en wethouders te magtigen zoowel in
art. 3 als in art. 5 den opengelaten datum intevullen.
De heer van Slotordijck is overtuigd van de moeijelijk-
heid om nu reeds e-en datum vasttestellenwaarop de gelegen
heid tot aanvrage van terreinen zal worden opengesteldhij
heeft daarom geen bezwaar dit aan burgemeester en wethouders
overtelaten. Toch zou hij opzigtens de vordering der prepatoire
werkzaamheden wel eenige inlichting willen hebbenof men
namelijk nog in dit voorjaar de uitgifte kan tegemoet zienzoo
jain welke maand.
De VoorzittGr kan moeijelijk op 14 dagen ft 3 weken na
bepalen wanneer de terreinen zullen worden uitgegeven wel
kan hij de verzekering geven dat het stellig in de bedoeling
van burgemeester en wethouders ligt den meest mogelijken spoed
te maken.
Dc gevraagde magtiging wordt hierna zonder hoofdelijke stem
ming aan burgemeester en wethouders verleend.
De artt. 3 en 4 worden vervolgens zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Art. 5.
De Voorzitter Stelt namens burgemeester en wethouders
voor aan dit art. toetevoegen de woorden„des namiddags ten
„één ure."