S i*=W" 22 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 23 Januarij 1873. b. dat burgemeester en wethouders den wachter bij de Vrou- wenpoortbrugP. Bourgonjeuit zijne betrekking hebben ont slagen op gronddat hij niet overeenkomstig zijne instructie voor de bediening der brug heeft gezorgd; c. dat de eerste veiling van de bouwterreinen naast de rijks hoogere burgerschool zal plaats hebben op den 10 Februarij a. s. d. dat de gelegenheid tot het aanvragen van perccelen bouw terrein tusschen de zuidergracht en het spoorweg-station wordt opengesteld den 27 Februarij e. k. en de eerste busopening is bepaald op 5 Maart d. a. v. IV. De Voorzitter deelt mede, dat het in de vorige verga dering genomen besluit tot het aangaan eener overeenkomst met liet gemeentebestuur van Leeuwardcradeelin zake het weder- keerig verleenen van hulp bij brand in eene der beide gemeen ten (zie verslag der zitting van 9 Januarij jl. bladz 5)ook door het bestuur dier gemeeete is goedgekeurd behoudens eene wijziging van weinig beteekenenden aard. Het betreft namelijk de bepalingdat van de drie door de gemeente Leeuwarderadeel beschikbaar te stellen spuiten dén in de schrans onder Huizum zal worden geplaatst. Nu is het gemeentebestuur van Leeuwar deradeel op het oogenblik niet bij magte om in de Schrans eene bergplaats voor de spuit te bekomen waardoor het genoodzaakt wordt deze voorloopig te Huizum te plaatsen. Maar om dit te kunnen doen dienen in artikel 1 van het besluit de woorden iftn de Schranste worden geroijeerd. Spr. acht deze zaak van niet veel beteekeniswaarom hij voorstelt terstond tot de be handeling daarvan over te gaan. Nadat de vergadering in de behandeling der zaak had genoe gen genomenwordt door den voorzitter voorgesteld om in art. 1 van het besluit te roijeren de woorden //in ae schrans." Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. V. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op den op- roepingbrief aangebragte punten 1. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van M- S. Hirsch om op nieuw met eene gratificatie te worden begiftigd. Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten: Aan Meijer Samuel Hirschvroeger openbaar onderwijzer al hier, over 1873 eene gratificatie uit de gemeentekas toe te ken nen ten bedrage van een honderd vijf en twintig gulden. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van II. R. Stoettom verhooging zijner bezoldiging als leeraar in het regtlijnig en bouwkundig teekenen aan de burger dag- en avondschool. De conclusie van het voorstel strekt omvoorbehoudens goed keuring van heeren gedeputeerde staten te besluiten na. Met wijziging van onderdeel II sub« van 's raadsbesluit van 11 April 1872 goedgekeurd door heeren gedeputeerde sta ten bij resolutie van 18 April 1872 no. 27, te bepalen, dat aan de burgerdag- en avondschool in deze gemeente werkzaam zal zijn een leeraar voor het onderwijs in het regtlijnig en bouwkun dig teekenen op eene bezoldiging van J 600. i,b. te bepalen dat het sub a vermeld besluit wordt gerekend in werking te zijn getreden op den 1 Januarij 1873." De heer Attoma merkt op datgelijk uit de stukken blijkt de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs het ver zoek van den heer Stoettom zijne bezoldiging met f200 te verhoogenondersteunt. De gronden daarvoor zijn in haar ad vies opgenomen. Ze bestaan hoofdzakelijk hierindat de heer Stoett thans evenveel lesuren heeft als de leeraar in het hand- teekenen en boetserende heer Molkenboeren dat de reden die er vroeger toe leidde, om het tractement van den laatsten hooger te stellen als dat van den eersten heeft opgehouden te bestaan. Sedert de reorganisatie van de avondschool een maatregel, die aanvankelijk met gewenscht gevolg is bekroond is wel voornamelijk het bouwkundig teekenen het zwaartepunt van het onderwijs geworden. Het is bekend, dat het verschil in jaarwedde zich hierop baseertdat de heer Molkenboer ookl bevoegd is tot het geven van onderwijs in het boetseren. Toll dus ver is van het onderrigt in het boetseren weinig gebruik ge l maakt, en uit den aard der zaak, omdat het aan de verstge- vorderden gegeven wordt; maar spr. gelooft niet, dat daarom het verschil in jaarwedde moet blijven beslaan. Burgemeester en wethouders erkennen de juistheid der feiten in het adres en in het advies der commissie ontwikkeld ze wenschen ook eeoe verhooging van bezoldiging toe te kennen maar ze willen toch eenig verschil behouden omdat volgens hun de leeraar in het liandteekenen moeijelijk te vervangen is. Spr. gelooftdat deze bewering op een misverstand berust. Hij is van meeningdat de leeraar in het bouwkundig teekenen evenmin gemakkelijk is te vervangen. De heer Stoett heeft een diploma van de ko ninklijke academie van wetenschappendat hem bevoegdheid geeft, om als leeraar aan eene middelbare school op te treden. Men kan wel een architect als deskundige nemen maar 't is de kwestie, of zoodanig iemand wel aan eene inrigting van mid delbaar onderwijs onderrigt mag geven. Waarlijk personen volgens de wet op het middelbaar onderwijs tot het onderrigt in het bouwkundig tnekenen bevoegdzijn niet zoo gemakkelijk te vinden. Spr. gelooft dus, dat er allezins redeuen bestaan, om het verzoek in te willigen en den heer Stoett dezelfde be looning toe te kennen als aan den heer Molkenboer. Zooals reeds door de commissie van toezigt is opgemerkt, moe ten beide gedurende een evengroot aantal uren onderwijs geven, 't Is op grond van het aangevoerdedat spr. voorstelt de bezol diging van den adressant in plaats van niet ƒ100 met J 200 te verhoogen en dientengevolge te brengen op ƒ700. De heer Bloembergen zal zich niet met het voorstel van den heer Attema vereenigen. De anderedoor den heer Attema bedoelde docentheeft toch in ieder geval in één vak meer on derrigt te geven dan de adressant. Zij het al waardat voor het oogenblik van dat vak niet veel gebruik wordt gemaakt zeker blijft het toch dat hij ook voor dat vak is benoemd. En wanneer men nu de bezoldiging van den eenen verhoogtzal men welligt later weder genoodzaakt zijn die van den anderen te verhoogen wanneer hij ook aan meerbedoeld vak eenige uren moet besteden. 8pr. meent althans, dat oek voor dat vak be paalde uren zijn aangewezen. De heer Duparc merkt opdat het door den heer Bloem bergen aangevoerde een geheel nieuw argument isdat niet bij burgemeester en wethouders heeft gegolden. Is spr. intusschen wel onderrigtdan heeft de heer Molkenboer niet meer les uren dan de heer Stoettook danwanneer hij onderrigt ia het boetseren moet geven en al ware het anders dan zouden het toch zeer weinige uren zijn. Het hoofdargument van bur gemeester en wethouders isdat er tusschen de tractementen van beide leeraren eenige speling dient te bestaan. Zij ontken nen echter niet, dat het getal lesuren voor beide op dit oogen blik gelijk is. Spr. gelooft niet, dat men in dit geval het ge tal vakkenwaarin een leeraar onderrigt geeftop de weeg schaal moet leggenook bij andere inrigtingen van onderwijs geschiedt dit niet. Hij deelt het argument van den heer Attema, dat de diensten die de heer Stoett in zijne betrekking bewijst, van dien aard zijn, dat ze waardig mogen worden geacht, om met ƒ700 te worden beloond, en hij gelooft, dat men op die wijze het vraagpunt moet stellen. Het voorstel van den heer Attema wordt hierop met 11 te gen 8. stemmen, die van de heeren Bruinsma Brunger, Dirks, JongsmaHommesRooseboomvan der Meulen en Bloember gen aangenomen. De aldus gewijzigde conclusie wordt vervolgens zonder hoof delijke stemming aangenomen. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders in zake de overdragl van een gedeelte gedempte sloot aan P. P. Tanja. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 23 Januarij 1873. 23 In overeenstemming met de conclusie van het voorstel wordt besloten 10. In te trekken 's raadsbesluit van 24 October 1872 no. 4. 20. Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten van Friesland aan Piebe Piers Tanja, koopman en olie slager alhier, in eigendom over te dragen het gedeelte sloot, door paaltjes afgeperktgelegen tusschen den Ilarlingertrekvveg en het erf van den molen de Jongetegen betaling eener koop som- van veertig gulden en verder op voorwaarden door burge meester en wethouders in overleg met den heer Tanja nader te bepalen. 4. Schrijven van de vergadering van leeraren der rijks hoogere bur gerschool naar aanleiding van de missive van den schoolopziener in het le district van Frieslandbeschouwingen behelzende over de oprig- ting eener middelbare school voor meisjes in deze gemeerde. De Voorzitter geeft te kennen dat hij dit punt pro memo rie op den oproepingbrief heeft gebragtomdat in de vorige vergadering over het drukken daarvan discussie is gevoerd. Het is thans de vraag, of, nu het stuk ter visie heeft gelegen, een der leden een voorstel tot het drukken zal willen aoen. De heer van. Eijsinga is in de vorige vergadering niet te genwoordig geweestdoch meent na eene aandachtige lezing van het verslag te mogen vertrouwendat het toen door den heer Attema gedaan voorstelom het schrijven der leeraren in de bijlagen tot het verslag van 's raads handelingen op te nemen thans gevoeglijk in behandeling kan worden genomen. Hij wenscht daarom mede te deelen de redenen waarom hij de opname van dat schrijven in de bijlagen van het verslag nietnoodig, ja zelfs verkeerd acht. Hij zal niet in herhaling treden van de in de vorige vergadering plaats gevonden uitvoerige beschouwingen slechts enkele punten wenscht hij daaruit op te nemen. In de eerste plaats dan is er door een der sprekers beweerddat men door het drukken van dit schrijven geenszins een antecedent voor de toekomst zoude scheppenomdat men iedere zaak af zonderlijk moet beoordeelen. Naar epr.'s inzien is dit gemakke lijk te zeggen maar hij is overtuigd datwanneer in 't vervolg dergelijke zaak zich voordoetmen niet zou nalaten op het iu dezen genomen besluit een beroep te doen. Een ander lidhet voorstel van den heer Attema bestrijdende, heeft gewezen op de gevolgen van het drukken van dit schrijven, en heeft gevraagd, of men dan ook niet tot het drukken zou dienen te besluiten, indien de onderwijzers bij het lager onderwijs eene nota omtrent deze aangelegenheid bij den raad indienden. Spr. gaat nog een stap verder dan dat geëerde lid. Wat vraagt hij zou er gebeurenwanneer de schoolopzienerna kennisneming van het schrijven der leerarenzich geroepen achtte dat schrijven te weerleggen Zou meu dan ook daarvoor de kolommen van het bijblad niet moeten openstellen? Waar zou men dan echter blij ven? Of zou men daarmede moeten voortgaan tot dat men van oordeel isdat de kwestie genoegzaam toegelicht is en het verder debat over de zaak sluiten In waarheid gelooft spr. dat men te ver zou gaan met dit schrijven te doen drukken. Hij is van oordeeldat redenen van courtoisie of van billijkheid welke laatste z. i. niet eens aanwezig zijnden raad niet mo gen afleiden van het standpuntdoor hem ingenomen toen hij tot uitgifte van een verslag zijner handelingen besloot. Spr. zal zich bij dit weinige bepalen. Mét opzet heeft hij een debat over den inhoud van het schrijven willen vermijden. Alleen heeft hij het woord willen voerenom de stem te motiverendie hij te gen het voorstel van den heer Attema zal uitbrengen. He Voorzitter vraagt, of er thans een voorstel wordt ge daan om het schrijven der leeraren te doen drukken De heer Attema meendedat het door hem in de vorige vergadering gedaan voorstel was aangehouden. Is dit niet het geval (hetgeen hij uit de vraag van den voorzitter meent te moe ten opmaken) dan is hij gaarne bereid het gedaan voorstel te herhalen en bij vernieuwing voor te stellen, om het schrijven der leeraren in de bijlagen tot het verilag van 's raads hande lingen op te nemen. De Voorzitter gelooft, dat de heer Attema in eene dwaling verkeert. Hij meent dat de laatste woordendie hij in de vo rige vergadering tot hem rigtte deze zijn *dat een besluit om «het schrijven ter visie te leggen nog geenszins belet om in eene //volgende vergadering een voorstel tot het drukken er van te //doen." Daarom heeft hij dan ook de zaak op den oproeping- brief aangebragt, ten einde de leden en speciaal den heer At tema in de gelegenheid te stellen een nieuw voorstel te doen. De heer Westenberg zal in dit bijzonder geval het voorstel van den heer Attema ondersteunenhij wenscht echter zijne stem te motiveren, omdat hij, in 't algemeen beschouwd, de zienswijze van den heer van Eijsinga deelt. Ilij zal hier in geene appreciatie hoegenaamd komen van de argumentenin de rap porten van den schoolopziener en de leeraren der hoogere bur gerschool ontwikkeld maar alleen het principe van billijkheid op den voorgrond stellen. Wat toch is gebeurd? Het rappor van eerstgenoeinden ambtenaar bevat beschouwingen over de int rigting ea toepassing van het middelbaar onderwijsteregt of ten oriregtespr. laat dit hier geheel op zijne plaats zien niet particulierenmaar de vertegenwoordigers vau dat onderwijs iu dit stuk grieven, bewijsvoeringen, die zij meenendat niet juist ziju, en daartegen leveren zij eene memorie bij den raad in. Waar nu dat ligchaam eenmaal besloten heeft die grieven open baar te maken door ze te doen drukken in de bijlagen tot het verslag van 's raads handelingen, komt het spr. voor, dat de eenvoudige billijkheid eischt ook de tegenbedeukingen langs den- zelfdeu weg onder de oogen van het publiek te brengen. Hij meent overigens bij deze gelegenheid te moeten opmerkendat het voor 't vervolg aaubeveliug verdient, om bij de beslissing over het doen drukken van 't een of ander rapport tevens te bepalen, of dit zal geschieden akcen voor de leden van den raad, dan wel ten bate van het publiek. Ware toch ten op- zigtevan het rapport van den schoolopziener in eerstgeuoemdeu zin beslistdan zou thans deze discussie geen reden van be staan hebben. De heer Duparc kan kort zijnhij heeft slechts een enkel woord toe te voegen aan hetgeen door hem in de vorige ver gadering is aangevoerd. Met genoegen heeft hij van den inhoud van het schrijven der leeraren kennis genomen en hij kan zich thans op een geheel ander standpunt als in de vorige vergade ring plaatsen. Het is hem nl. gebleken, dat het de leeraren min der te doen is om zich persoonlijk te regtvaardigendan wel de hoogere burgerschooldie hun lief iste zuiveren van een blaam door den schoolopziener ten onregte daarop geworpen. En hierom en ook omdat het voor geen der leden een geheim isdat de hoogere burgerschool te Leeuwarden langen tijd met vooroordeelen heeft te worstelen gehadvooroordeelendie zonder eene wederlegging van het advies van den schoolopzie ner ligt op nieuw wortel kunnen schietenacht spr. liet van zooveel belang, dat het schrijven worde gedrukt. Eene juiste beoordeeling van de inrigtingwaaraan door Leeuwarden zoo veel waarde moet worden gehecht, acht spr. wel van zoodanig gewigt, dat hij volgaarne er too medewerkt om eene weerleg ging van daartegen aangevoerde grieven algemeen bekend ie maken. Spr. drukt op de woorden waards voor Leeuwardenen hij gelooft in dit opzigt geen tegenspraak te zullen ontmoeten. Hij veroorlooft zich er op te wijzen, dat de raad, de vert-gen- woordiger van de gemeentenarenin 1864 zich expresselijk tot de hooge regering heeft gewend met het verzoek eene rijks hoo gere burgerschool in deze gemeente te vestigen, dat de raad zich volgaarne heeft onderworpen aan de door den minister van biDnenlandsche zaken gestelde voorwaarde om van gemeente wege daarvoor een gebouw te stichtendat de raad ook la ter niet geaarzeld heeft eene ruiling van terrein tot stand te brengenwaardoor de inrigting een' grooteren tuin verkreeg

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 2