28
Verslag der handelingen van den gemeeuteraad te Leeuwarden, van 13 February 1873.
2. Rapport van 't onderzoek eener aanvrage van den schuttersraad om
magtiging tot af- en overschrijving op de schutterij-beqrootivg dienst 1872.
In overeenstemming met de conclusie van 't rapport wordt de
gevraagde magtiging verleend.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van dm
pachter van bruggelden S. Beerentsom vergoeding van schade wegens
stremming der scheepvaart.
Zich vereenigende met de conclusie van het voorstel wordt
door de vergadering besloten
Aan Simon Beerentspachter der opkomsten van de blaauwe
en witte bruggen op het Vlietvan gemeentewege toe te ken
nen als vergoeding van schade door hem geleden tengevolge
der stremming van de scheepvaart door de boomsbrug tijdens die
brug werd vernieuwdeen bedrag van drie en twintig gulden.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders betrekkelijk eene tijdelijke
opheffing van het stads werkhuis.
De conclusie van het voorstel luidt:
//Met den 1 Mei 1873 voor den tijd van één jaar de werkver
schaffing van gemeentewege in het stads werkhuis tc staken."
De Voorzitter deelt mede, dat heden bij hem isiDgekomen
een te dezer zake betrekkelijk schrijven dat hij evenwel heeft
ter zijde gelegdomdat het ongeteekend en daarenboven op on
gezegeld papier gesteld is.
De heer van der Meulen zal zich niet met het voorstel
vereenigen. Hij heeft de stukken nagegaan en ook tengevolge
daarvan erkent hij gaarnedat eene hervorming van het werk
huis met groote moeijelijkheden gepaard zal gaan. Of er even
wel geen doelmatiger manier van werken te vinden isdit meent
hij te mogen betwijfelen. Hij beschouwt het werkhuiszoo als
hetfhier ter plaatse is ingerigt, als bedeelingeene bedeeling in
arbeidop gelijke wijze als de armenkamer bedeeling geeft in
geldbrood en dergelijke. Nu is het zijns inziens de vraagof
er tusschen het werkhuis en de armenkamer niet een na&uwer
verband in het leven zou zijn te roepen en of op die wijze het
werkhuis niet meer vruchten zou opleveren dan thans het geval
is. Spr. wil hiermede in het allerminst niet te kennen geven
dat de tegenwoordige directie van het werkhuis niet alles doet
om den bloei der instelling te bevorderenevenmin wil hij be
weren dat voogden der armenkamer de zaak beter zouden be
hartigen maar hij gelooftdat een naauwer verband tusschen
beide instellingen zeer gewenscht is. Het is waardat de kos
ten van het werkhuisvergeleken bij het getal personen die er
door worden gebaat, enorm hoog zijn, zoodat men wezenlijk
huiverig moet zijnom de werkverschaffing van gemeentewege
te bestendigen doch spr. is bevreesd dat juist door de ophef
fing van de eenige instelling tot bekoming van werkde aan
vragen des te grooter zullen worden. Bekend is hetdat velen
met tegenzin in het werkhuis werk komen zoekendat de
meesten liever alle mogelijke pogingen aanwenden om zich op
andere wijze te redden maar wanneer de gelegenheid tot be
koming van werk zal zijn opgeheven dan zullen vele behoefti-
gen zich bij de armenkamer aanmelden op gronddat er voor
hen geen gelegenheid tot werken bestaat. Voornamelijk om deze
laatste overweging zal spr. tegen de conclusie stemmen.
Dé Voorzitter had zichtoen de heer van der Meulen het
woord vroeggevleiddat deze eenig licht over dit moeijelijk
vraagpunt zoude hebben verspreid, want voegt hij er bij
burgemeester en wethouders zijn er niet dan noode toe overge
gaan voor te stellen, om de werkverschaffing gedurende één iaar
te staken. Doch spr ziet zich in zijne illusie teleurgesteld, daar
de heer van der Meulen zelf verklaartdat het werkhuis niet
deugt. De spreker heeft gezegddat het werkhuis eene bedee
ling is; en juist dit, merkt spr. op, is het groote gebrek; het
moest geene bedeeling zijnhet moest de bedeeÜDg voorkomen
het moest de menschen er van terughouden bedeeling te vragen.
Ons allen is het bekenddateenmaal over den dorpel geko
men van de plaats, waar bedeeling gegeven wordt, de moed en
veerkracht uit den arme is geweken. Juist dit, zegt spr.moest
worden voorkomen. Door een naauwer verband tusschen armen
kamer en werkhuis is dit niet te bereiken. Tusschen beide in
stellingen moest een onoverkomelijke hinderpaal bestaan. Die in
een werkhuis ismoest geacht worden ver van de armenkamer
te zijn. Heeft spr. het goed dan was er in de dagentoen hij
voogd der armenkamer was tusschen beide instellingen wel dege
lijk verbandin zooverre namelijkdat het werkhuis eene voor
waarde van bedeeling was en dat er aan de werklieden eene
premie werd toegekend. De kosten van het werkhuis zijn in
spr.'s oog niet zoo grootwauneer men althans het oog vestigt
op de som in deze gemeente voor het armwezen op de begroo
ting uitgetrokken. Gaarne wil hij dan ook erkennendat hij
behoort heeft tot de optimistendie gehoopt hadden het werk
huis te kunnen in stand houden. Hij is daarvoor echter terug
gedeinsd de toestanden zijn veranderdde menschen leeren lie
ver zich zelf te reddenniet dan in den uitersten nood gaan ze
naar eene instellingwaar werk wordt gegeven. Hij meent dus,
dat het voorstel teregt i9 gedaan. In allen gevalle beoogt hpt
ook slechts eene proefneming. Wanneer het in den volgenden
winter blijkt, dat er behoefte aan gelegenheid tot werkverschaf
fing bestaatdan verzekert spr. zal er van de zijde van
het dagelijksch bestuur een of ander voorstel worden gedaan.
De conclusie van het voorstel wordt hierop aangenomen met
17 tegen 2 stemmen, die van de heeren de With en van der
Meulen.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling der re
tributie* te betalen door houders van lijnbanen op gemeente-grond.
De conclusie van het voorstel luidt aldus
//Goed te keurendat ten behoeve van Hermanus van der
//Meulen Anne ZwolsmanKarei Poortman en Michiel Poort-
„maa tot wederopzegging regt van opstal blijft gevestigd op de
//terreinen thans bij hen voor lijnbanen op het Oldehoofster kerk-
z/hof in gebruik, en zulks onder anderen onder verpligtingdat
//voor bedoeld regt van opstal wegeus elke lijnbaan jaarlijks aan
z/de gemeente worde betaald eene retributie van 4".
De heer van Sloterdijek heeft het woord gevraagd, om in
opzigt tot deze zaak eene bedenking in het midden te brengen.
Hij wil echter aanvangen met hulde te brengen aan de be-
moeijingen van het dagelijksch bestuur, die in dezen eene zeer
weldadige bedoeling hebben gehad. Het geldt hier toch niet
meer of minder dan de verzekering van de regten der gemeente
op gemeente-grond waarover zoo dikwijls twist is gevoerd en
waaruit meer dan eens onaangename gevolgen zijn voortgevloeid.
Evenwel en hiermede is spr. tot zijne bedenking genaderd
om op den duur zich te vrijwaren tegen aanspraken vau parti
culieren moet men de zaken regelen op eene wijzedie volko
men regtsgeldig en alzoo in staat is voor het vervolg alle zoo
danige aanspraken vruchteloos te maken. En hieraan voldoet,
meent hij de voorgestelde maatregelniet omdat daarbij eene
publiek-regtelijke zaak bij privaat-regtelijk contract zal worden
geregeld. Immersbij de stukken Jigt een afschrift van een
contract tusschen den heer burgemeester en de bezitters der lijn
banen waarbij10. rectificatie van kadastrale misstelling ver
zocht, en 20. een voortdurend regt van opstal op gemeente
grond gevestigd wordt. Tegen het eerste heeft spr. geen be
zwaar omdat zoodanig verzoek geene bepaald privaat-regtelijke
handeling of overeenkomst is, maar zijne bedenking betreft het
tweede der genoemde onderwerpen, waarbij een zakelijk regt
wordt gevestigd op publieke gemeente-grond dit gaat naar zijne
meening ni^t op. Zulk eene regeling van het gebruik van een
publiek gemeente-werk bij privaat contract is niet volkomen
regtsgeldig en het beoogde en zoozeer gewenschte doel wordt
daardoor niet bereiktomdat bij mogelijke nietig-verklaring dier
overeenkomst de oude regten en aanspraken herleven en het ge
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 13 February 1873.
29
sloten contract zelfs het bezit van derden niet zou hebben gestuit.
Het betreft hier het gebruik maken van een gemeente werk
de straatdat het publiek eigendom der gemeente is. Daarvan
kan ieder het noodig gebruik makenmits men daardoor het
gebruik van anderen niet belemmere of bemoeijelijke. Maar in
dit geval wordt door enkele particulieren met uitsluiting van
ieder ander, gebruik gemaakt van een publiek gemeente-werk,
en nu gelooft spr. dat zoodanig gebruik niet bij een privaat-
regtelijk contractmaar bij verordening moet worden geregeld
en dat de daarvoor bedongen retributie bij wijze van belasting
moet worden geïnd. Hij gelooftdat dit de manier isdie hier
moet worden gevolgd. Tenzij hij beter mogt worden ingelicht,
zal spr. zich op grond van liet aangevoerde tegen het voorstel
verklaren.
De Voorzitter merkt op, dat het terrein, waarop de lijn
banen zijn aangelegd, niet is puklieke weg, maar het privaat
ieigendom der gemeente. Het is gronddie aan de gemeente
behoortgelijk als b.v. een huiseen stuk land enz. Spr. kan
dus niet begrijpen hoe men het gebruik van dien grond bij ver
ordening zou behooren te regelen.
De heer Duparc heeft soortgelijk bezwaar als de heer van
Sloterdijekmaar is van oordeeldat de zaak wel op andere
wijze als bij verordening zou zijn te regelen. Omdat het hier
geldt grond die valt ouder de toepassing van art. 230 der ge
meentewet, zou men eerst kunnen besluiten hem aan de pu
blieke dieöst te onttrekken; dan is hij geheel ter beschikking
van den raad en kan men er een privaat-regtelijk contract over
aangaan. De vraag is intusschenof de grond privaat- dan wel
publiek-regtelijk eigendom d<*r gemeente is. Is liet eerste waar,
't geen de voorzitter beweerdedan vervalt spr's. bezwaar. Is
de grond echter voor de publieke dienst bestemd dan gelooft
hijdat inderdaad moet worden gevolgd den weg door den heer
van Sloterdijek aangegevendat isbij algemeenen maatre
gelbij verordening, opzigtens het gebruik daarvan voorschrif
ten te geven.
De heer Rengers merkt opdat de toestandwaarin de
grond sedert jaren lang heeft verkeerd, genoegzaam aanduidt,
dat het grond isdie al voor lang aan de publieke dienst is
[onttrokken en dus gelijk staat met de overige private eigendom
men der gemeente. Ten overvloede blijkt dit ook hieruitdat
hij een kadastraal nummer draagt. Publieke wegen enz. worden
inet geen nummer ten kadaster aangewezendaarvoor wordt
|ook geen grondbelasting betaald; voor dezen grond daarentegen
wel. Spr. stelt dit geval min of meer gelijk rnet hetgeen hier
meermalen heeft plaats gehad dat men namelijk st.ooken on-
bruikoaren grond tijdelijk aan de publieke dienst heeft onttrok
ken en bij overeenkomst aan particulieren afgestaan. Hij wil
toegeven, dat er mogelijk in 't algemeen wel iets voor de mee
ning van den heer van Sloterdijek pleitmaar ziet toch geen
overwegende noodzakelijkheid om nu voor deze lijnbanen eene
afzonderlijke verordening in het leven te roepen althans niet
uit overweging, dat hier gebruik wordt gemaakt van de publieke
straat, dewijl de grond reeds sedert jaren feitelijk aan die be
stemming is onttrokken.
De Voorzitter gelooft zelfs, dat het niet mogelijk is tot eene
schikking te geraken anders als op de gevolgde wijze. De
raad kan wel eene verordening maken op het gebruik van ge
meente-grond maar spr. gelooft nietdat men ooit door zoo
danige verordening den grond ten kantore van hypotheken op
naam der gemeente zou hebben kunnen doen overschrijven.
V il men in de toekomst de zaak bij verordening regelen
spr. heeft er niets tegen maar hij weet geen middel om de be
staan hebbende verwarring op andere wijze uit de wereld te
krijgendan bij een gewoon contract.
fceer van Slotördijck wil erkennendatwanueer de
grond het privaat eigendom der gemeente iszijne bedenking
niet opgaat. Hij betwijfelt dit echter en gelooftdat een on
derzoek dit niet zal aantoonen. De kadastrale te naamstelling
maakt zijns inziens nog niet uit, dat de grond privaat eigendom
is. Men zal evenmin kunnen zeggendat de algemeene begraaf
plaats het/privaat eigendom der gemeente is, omdat ze onder
een kadastraal nummer is ingedeeld. Dat de grond als privaat
eigendom der gemeente is beschouwd doet ook nog niets af.
Was er bij de conclusie voorgesteld vóór het verleenen van regt
van opstal den groud aan de publieke dienst te onttrekken, dan
zou spr. geen bezwaar hebben zich daarmede te vereenigen.
Voor hem blijft het nog steeds de vraag, of op de voorgestelde
wijze alle aanspraak op den grond voor goed is af te snijden.
Om dat doel te bereiken moet het contract aangegaan wezen
door de daartoe bevoegde partijen en moet liet daarbij geregelde
onderwerp voor zoodanige privaat-regtelijke overeenkomst vat
baar zijn. Nog steeds is hij niet oveituigd, dat de grond het
privaat eigendom der gemeente is. Hij zou het daarom van be
lang achten hieromtrent een onderzoek in te stellen, tenzij het
dagelijksch bestuur de verzekering geeftdat het bij onderzoek
is geblekendat de grond privaat eigendom is. Is dit niet ge
schied, dan denkt hij een voorstel te doen tot aanhouding der
zaak en opdragt aan den archivarius om te onderzoeken of de
grond privaat- of publiek eigendom der gemeente is.
De Voorzitter ziet in de redenering van den heer van Slo
terdijek niet het minste nut. Het doel dat men zich had voor
gesteld eene regeling van de bestaande verwarringis volko
men bereikt. De verwarring was zelfs zoo grootdat er gespro
ken werd van vijf lijnbanen terwijl er maar vier zijn. Daar
omtrent heeft men een onderzoek ingesteld waarbij iiet bleek
dat enkele lijnbanen met den daarbij behoorenden groud in vol
len eigendom bij contract van den eenen op den anderen zijn
overgedragenniettegenstaande de gemeente slechts vergunning
tot gebruik van den grond had verleend. Thans is de zaak met
een gering offer tot een gewenscht resultaat gebragt. 8pr. ge
looft dus niet, dat men in het belang der gemeente zou hande
len met het instellen van een onderzoek. Het contract, waarbij
de regten der gemeente op den grond worden erkendis reeds
gesloten en thans wordt voorgesteld bij voortduring het regt
van opstal tegen J 4 per jaar voor iedere'lijubaan toe te staan.
De zaak is dus geheel in staat van wijzen en behoeft slechts de
goedkeuring dezer vergadering.
Den heer Bloembergen komt het voor, dat hier geen on
derzoek noodig is. Hij gelooft, dat bij vele leden der vergade
ring nog wel de herinnering zal levendig zijn hoedanig vroeger
ter plaatse de toestand was. Er was toen daar een vaarwater,
waaraan het Oldehoofster kerkhof grensdewelk kerkhof later
buiten gebrmk is gesteld waarna men vergunning heeft gegeven
tot het daarop bouwen van lijnbaanhuisjes. Er beslaau dus reeds
huisjes en voor deze wordt voorgesteld het regt van opstal te
bestendigen. Voorts is er vergunning gegeven om van den grond
tel* uitoefening van het beroep van lijnslager gebruik te maken.
Dit is dus ook iets wat reeds bestaat, en wanneer men nu voor
die vergunningen eene retributie vaststeltdan gelooft spr.dat
dit iets is, wat geheel binnen de bevoegdheid van den raad is.
Bovendieu gelooft spr.dat men in het oog moet houden dat
de hier genomen maatregel van specialen aard isdat hij strekt
om iets, wat iu ongeregeld c-n staat verkeert, in een beteren
toestand fe brengen. Wel degelijk dient men er voorts op te
letten dat bij de gesloten overeenkomst de zaak zóó is gere
geld dat het verleende regt niet duurzaam ismaar ten allen
tijde kan worden opgezegd.
De heer Jongsma acht den genomen maatregel zoodanig in
liet algemeen belang te zijndat hij hem volkomen toejuicht.
De gesloten overeenkomst erkeDt niet alleen het regt der ge
meente op den grond maar zij behelst ook eene dading over
betwiste en beweerde regtenzij maakt in 't kort een einde aan
eene kwestieuze zaak. De heer van Sloterdijek beweert, dat