V erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 13 February 1873. 34 naamd niets tegen hem de gewone burgerkleeding te doen dra gen. Men zou daardoor de thans voor zijne kleeding uitgetrok ken som bij zijne jaarwedde kunnen voegen en deze in plaats van op 700 op f 750 op f 760 bepalen. 8pr. gelooft ten slotte, dat het voor de zaak zelve gewenscht is een inspecteur en een onder-inspecteur aan te stellen. Dit is hetgeen hij bij de alge- meene beschouwingen meende te moeten aanvoeren Hierop wordt art. 1zooals het door dc commissie is gewij zigd, aan de orde gesteld. De heer Suringar verklaart zich te vereenigen met het door burgemeester en wethouders voorgedragen art. 1. Ook hem komt het wenschelijk voor een inspecteur en een onder-inspecteur aan te stellen. Met de aanstelling van twee inspecteurs zou men twee raasten op een schip krijgen. De heer Dirks kan zich ook niet met het voorstel der com missie vereenigen. Hij stelt daarom voor, om, gelijk als in het oorspronkelijk ontwerp, in art. 1 te lezen: „een inspecteur en een onder-inspecteur." De heer Buma kan liet bezwaar van den heer Suringar niet dcelen. Elders heeft men ook verschillende inspecteursdie daarom nog niet met elkander in rang gelijk staan. Daar wordt dan b. v. de oudste in dienst als de hoogste in rang en dus als de verantwoordelijke persoon aangemerkt. Hetzelfde zou men ook hier kunnen doen. De heer Wiersma zal zich op de gronden in het rapport aangevoerd niet met het amendement van den heer Dirks ver- cenigen. Hij kan er nog bijvoegendat hij niet Kan inzien waarom er eerder conllicten zullen rijzen bij 't aanwezig zijn van twee inspecteurs, dan b. v. van twee politieagenten der le, 2e of 3e klasse. Ilij kan niet aannemen aat het gevaar voor con flicten juist bij de inspecteurs begint. Op de aangeduide wijze voortredenerende zou men in 't geheel geen regeling Kunnen ma ken waarbij meer personen van deuzelfden rang worden aan gesteld. Daarentegen acht liij veel meer gevaar in het aanstel len van een inspecteur en een onderinspecteur. De halfslachtig heid van laatstbedoelden ambtenaar verhiudert het daarvoor een eenigzins ontwikkeld en beschaafd menseh te vinden. De woor den van den voorzitter bevestigen 8pr. in dit vermoeden. „Wan neer er bezwaar bestaat tegen het dragen van uniform zeide de voorzitter welnu, dan zie ik geen bezwaar het dragen „van uniform voor hem niet verpligtend te stellen." Spr. gelooft echter, dat hier niet de uniform als grootste bezwaar kan gel den. Het moet meer hierin gezocht worden dat de onderinspec teur de zonuenbok èn van het personeel èn van zijne chefs zal zijn. Zijne positie zal blijken onhoudbaar te zijn. Spr. acht het daarom wenschelijk, dat er twee inspecteurs aangesteld worden. De heer Jongsma merkt op, dat er in de commissie van rapporteurs in dit opzigt eene minderheid en eeue meerderheid bestaat. Hij acht zich verpligt te verklaren dat hij de minder heid uitmaakt en hij grondt zich hierop, dat de voorgestelde reorganisatie voor Leeuwarden te weelderig is. Aan hetcreëeren van 1 inspecteur en 21 politiedienaren van lageren rang is voor de gemeente op den duur zoodanig bezwaar verbonden dat spr. meent, dat eene regeling van pensionering daaraan moet voorafgaan. Dat punt is evenwel thans buiten debat. Spr. zal zich tegen de verordening verklaren omdat zoodanige weelderige uitbreidingals hier wordt voorgesteldvolstrekt niet door de omstandigheden wordt geboden. De heer Dirks gelooftdat het beroep van den heer Wiersma op de aanstelling van meer agenten le, 2e en 3e klasse niet opgaat. Hij het leger heeft men dezelfde onderscheiding. Hoe lager rang, des te meer titularissen. Aan het hoofd van een regement slaat één kolonelop hem volgt één luitenant-kolo nel; hier wil spr. één inspecteur en één onderinspecteur. De heer Westenberg is van oordeeldat de door den heer Dirks gemaakte vergelijking met het leger niet doorgaat. Daar althans geldt als regeldat de oudste kapiteinbij ontstentenis van den majoor, bataillonskommandant is. Spr. zal zich niet met het voorstel van den heer Dirks vereenigen omdat hij van oordeel isdat men voor de betrekking van inspecteur menschen van zekeren stand in de maatschappij moet hebben. Door het aanstellen van een onder-inspecteur creéert men een ambtenaar, die in zekeren zin half vleesch en half visch is. Nadat nog de heer Wiersma had opgemerkt, dat het bij het leger niet de gewoonte is aan het hoofd van de eene kompag- nie een kapitein en aan dat van de andere een luitenant te plaatsenen de heer Dirks daarentegen had erkend dat al mogt eene vergelijking van de politie met het leger niet geheel en al opgaan hij het toch wenschelijk blijft achten dat aan het hoofd van eene kompagnie politiedienarenslechts ééu kapitein (één inspecteur) even als bij de militie zijen geen twee kapiteins of inspecteurs van gelijken rang zullen zijn wordt het amendement van laatstgenoemden verworpen met 11 tegen 8 stemmen, die van de heeren Oosterhofi, Dirks, Suringar, Brunger, van Val kenburg Bloembergen van Eijsinga en Attema. Het door dc commissie van rapporteurs voorgedragen art. 1 wordt hierop aangenomen met 16 tegen 3 stemmendie van de heeren Jongsma, van Eijsinga en Oosterhoff. Art. 2zooals het door de commissie is voorgedragen. De Voorzitter heeft zoo straks over de pensionering niet in discussie willen treden doch geeft thans in bedenkingof ook bij dit art. aan den wensch van de commissie van rapporteurs kan worden tegemoet gekomen. De commissie heeft bezwaar tefoen bet creëeren van zooveel ambtenaren zonder dat er te vens waarborgen bestonden dat door deze aan een op te rigten pensioenfonds zou worden gecontribueerd. Zoo ergensdan be staat er bij dit art.waarbij eene verhoogir.g van bezoldiging wordt voorgedragen, tevens gelegenheid eene bepaling op te ne men waarbij de bevoegdheid wordt voorbehouden om de vast te stellen regeiing van pensionering op de aan te stellen titularissen van toepassing te verklaren. Zonder daarvan een voorstel te willen maken geeft spr. in bedenkingof het geen overweging verdient aan dit art. toe te voegen eene alinea van volgenden inhoud„Van deze tractementen zal worden ingehouden het „bedrag, dat bij latere verordening voor een pensioenfonds kan „worden bepaald." De heer Rengers verklaart zich tegen zoodanige toevoeging, op grond hiervan datnu eenmaal de pensioen-kwestie is geëcar- teerd zij niet weer langs indirecten weg er moet worden inge- bragt. Deze kwestie is niet zoo en passant uit te maken. Met bedoelde toevoeging wordt bovendien reeds bij voorbaat aange nomen datwanneer er eenmaal eene regeling van pensionering tot stand zal komen het storten eencr contributie daarvan eene hoofdvoorwaarde zal uitmaken. Dit wil spr. niet. Hij zal gaarne eene verordening op het verleenen van pensioen tegemoet zien doch wenscht de kwestie op dit oogenblik te laten rusten. Wan neer eenmaal eene regeling tot stand komtdie op billijke grond slagen rustdan twijfelt hij er geen oogenblik aanof de amb tenaren zullen er zich gaarne aan onderwerpen. De heer Jongsma heeft niet goed begrepenof de voorzit ter in bedenking gal eene alinea aan 't art. toe te voegendan wel daartoe een voorstel heeft gedaan. Mogt het laatste niet het geval zijndan is hij bereid een ter zake betrekkelijk voor stel in te dienen. De Voorzitter heeft alleen het wenschelijke der zaak in het licht gesteld en naar aanleiding daarvan gevraagd of het nood zakelijk was eene alinea aan het slot van het art. toe te voegen. De heer Jorgsma stelt hierop voor eene alinea van volgen den inhoud aan 't art. toe te voegen „Wanneer eene regeling „der pensioenen van gemeenteambtenaren en bedienden zal zijn Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 13 February 1873. 35 „tot stand gebragt, zullen de hiergenoemde titularissen genood zaakt zijn van hunne wedde daarin zoodanig bedrag te storten „als alsdan zal worden bepaald." De heer Attoma moet, op gevaar af van te worden aange zien als een tegenstander eener pensioenregelingverklaren zich niet met het door den heer Jongsma gedaan voorstel te kunnen vereenigen. Hij gelooft, dat, wanneer eene kwestie als de on derhavige wordt gesteld in zulke pertinente bewoordingen als het voorstel bevatmen zich dan ook van de zaak een helder begrip moet vormen. En wanneer men nu eene studie maakt van de vraagof een eigenlijk pensioenfonds voor gemeente ambtenaren bestaanbaar is, en daarbij dedenkt wat er alzoo ge contribueerd zal worden dan zal men tot de uitkomst geraken dat zoodanig pensioenfonds tot de onmogelijkheden behoorttenzij het van gemeentewege worde gesubsidiëerd. Maar dan zegt spr. is de zaak wel van zooveel belangdat men haar reserveert tot eene afzonderlijkegezette behandeling. Trouwenshet is te voorzien dat het niet lang zal duren dat er een voorstel ter zake wordt gedaan de zaak is reeds zoo menigmaal ter sprake geweekt. Maar spr. gelooft niet, dat men nu reeds moet uit spreken hoe en wat er van de pensioenregeling zal worden. Wat waar is voor de politiebedienden zal evenzeer van toe passing z;jn voor alle andere ambtenaren. Vreemd zal het dus klinken voor de politiebedienden inzonderheid eene bepaling te stellen in deze verordening en voor alle overige ambtenaren niet Spr. gelooftdat de kwestie van pensionering thans ter kwader ure is aan de orde gesteld. Naar zijn oordcel moet ze au fond eo op zich zelve behandeld worden. Hij moet dus zijne stem onthouden aan een voorsteldat raauwelings zonderd at de zaak behoorlijk is onderzochteen pensioenfonds beoogt met korting op de tractementen. Om daaraan zijne goedkeuring te kunnen schenken moet hij cijfers en juiste gegevens voor zich hebben. De heer Duparc acht het niet alleen niet wenschelijk zoo danige bepaling als de voorgestelde op te nemen maarmet het oog op het groot getal ambtenaren der gemeenteook ge vaarlijk. Wat toch ligt aan dat voo'stel ten grondslag? 8pr. meent de vrees, dat, wadneer men bij deze verordening daar omtrent niets bepaalt, men later niet het regt zoude hebben de ambtenaren te verpligten tot deelneming in een eventueel op te rigten pensioenfonds Daarin ligt eene soort van zwakheid op gesloten. En daarenboven wanneer men al de bepaliDg in de verordening opneemtdan is men wel in zijn regt tegenover de politiebedienden maar vraagt spr. hoe staat men dan te genover dc andere gemeenteambtenaren 8pr. moet dus tegen het opnemen der bepaling waarschuwen. Men geeft zich daar door blooten dit moet een gemeentebestuur 't allerminst doen. De heer Bloembergen zegt, dat het door den heer Attema esprokene ook door hem wordt gedeeld. In vroeger tijd heeft ij deel gemaakt eener raadscommissiebelast met het onder zoek omtrent de wenschelijkheid en uitvoerbaarheid van het op- rigten van een pensioenfonds voor de gemeentelijke ambtenaren en bedienden en daarbij de ervaring kunnen opdoen dat het oprigten en in stand houden van zoodanig foBdsuit en door bijdragen van de ambtenaren zeiven aan zeer veel bezwaren en ernstige bedenking onderhevig is. Iets anders is het, indien de raad voor het verleenen van pensioen regelen wil vaststellen om dan van gemeentewege in de bestrijding der kosten te voorzien. In dit geval zal het te verleenen pensioen nog altijd iets wezen, wat men den ambtenaren toekent boven hun tractementboven hetgeen men oordeelt hun te moeten toeleggen om behoorlijk te kunnen leven. Maar dan behoeft eene bepaling als de voorge stelde niet in de verordening te worden opgenomen. De heer Wiersma is het niet eens met de sprekers, die in het opnemen der voorgestelde bepaling gevaar meenen te zien. Met die bepaling wordt nog geenszins een beginsel vastgesteld maar wordt alleen de mogelijkheid behouden tot toetreding in het pensioenfonds van de politiedienaren. Spr. komt het echter, met het oog hieropdat de voorzitter de zaak het eerst heeft besprokenminder noodzakelijk voor bewuste bepaling in de verordening op te nemen. Hij acht haar meer op hare plaats in de aanstelling van de betrokken titularissen. En au de voorzit ter het denkbeeld in 't midden bragtconcludeert spr.dat het wel aan dezen kan worden overgelaten om de bepaling in de aanstelling in te lasschen. De heer Westenberg voegt zich bij de voorstanders van het ameudement. Zijns inziens wordt door de aanneming daar van nog Diets geprejudiciëerd. Hij acht het wel wat gewaagd de titularissen zonder eenig voorbehoud aan te stellen want dan zal het aan de ambtenaren staan of ze al dan niet tot het fonds zullen toetreden Nu de raad staat voor de vermeerdering van het getal politiedienaren heeft het zijne goede zijde den ambte naren op te leggen, zich aaa de vast te stellen regeling te onder werpen. Hij stelt hierin persoonlijk nog te meer belang omdat hij wel degelijk wildat de ambtenaren tot het fonds zullen contribueren. Hij zou ook niet wetenwaarom gemeenteamb tenaren die een even groot tractement hebben als rijksambtena ren niet even goed als deze tot een pensioenfonds een zeker bedrag kunnen bijdrageD. Den Voorzitter komt het zeer bezwaarlijk voor, om in dc aanstelling der politieagenten eene bepaling als de door den heer Wiersma gewenschte op te nemen. Wil men de agenten aan eene korting onderwerpendan dient ditnaar spr.'s inzien bij deze verordening te worden bepaald. Ook te Groningen geschiedt dit. Daar bestaat een pensioenfonds uitsluitend voor de politie dienaren. Spr. kan niet zeggen dat hij zoo iets voor Leeuwar den goedkeurthij zou alle ambtenaren in het fonds willen doen deelen. Dat de uitvoerbaarheid van zoodanig fonds zóóveel stu die vereischtkan hij niet gelooven. In Groningeu bestaat het reeds sedert eenige jaren. Wel is het personeel hier niet zoo grootmaar spr. zou toch geen bezwaar maken om uit de re geling volgens deze verordening een fonds voor de politiebedien- aen te creëeren dochzooals gezegd hij zou dit onbillijk vin den tegenover de andere gemeenteambtenaren. De heer Jongsma hoort zich toefluisterendat zijn voorstel niet zooveel ruimte geeft als de bepaling door den voorzitter aan de hand gedaan. Hij antwoordt hierop dat hij al formulerende, het idee van den voorzitter meende terug te geveri? Hij wil daarom zijn voorstel gaarne voor beter laten varen. Aan dat voorstel intusschen is door de discussie een karakter gegeven dat het nitt heeft. Hoofdzakelijk toch zegt het niets anders dan: „als dit gebeurt zal dèt geschieden." Men heeft zich het pensio neren als een schrikbeeld voorgestelddat steeds naar mate men er naar kijktzonder het goed te bezien steeds in omvang toe neemt doch spr. gelooftaat het eene zeer eenvoudige zaak is. Hij weetdat zich voor eenige jaren eene commissie met de zaak heeft bezig gehouden hij wil aannemendat die commis sie het moeijelijke er van heeft ingezien; maar hij gelooft, dat ook de heer Bloembergen wel zal willen toestemmendat men in den loop van jaren van gevoelen kan veranderen. En wan neer nu spr. ziet, dat in Zwolle, eene gemeente nog kleiner dan Leeuwardenen ook elders reeds een fonds bestaat en dat de pensionering goed marcheertdan twijfelt hij niet of ook hier zal het wel kunnen bestaan. Hij wil echter aannemen, dat het niet kan bestaan t zonder subsidie uit de gemeentekasmaar dan acht hij het toch nog oneindig veel verkieslijker eene sub sidie te geven aan een fonds volgens vaste regelendan aan afzonderlijke personen naar luim van den dag. De tegenwoordige toestand is zijns inziens niet houdbaar. Neem de som die thans aan gratificatiën enz. wordt uitgegevenneehi eens zooveel zegt spr. en subsidieer daarmede een fondsdan doet de raad toch veel beterdan telkens gratificatiën aan bijzondere perso* nen toe te kennen. De heer Attema wil aannemendat al ..het door den heer Jongsma aangevoerde waar kan wezen maar is daardoor nog

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 5