Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 27 February 1873.
dat spr. op het oog heeftwaarbij is bepaalddat het onder
wijs in de oude talen en aanverwante vakken aan twee leeraren,
een rector en een conrector, is opgedragen en dat voorts zullen
worden aangesteld een leeraar in de wiskunde en een of meer
leeraren voor de levende talen. Verder heeft spr. het oog op
art. 9waarbij de jaarlijksche bezoldiging van de in art. S ge
noemde leeraren wordt bepaald. Nu meent hij wel te weten
dat het collegie van curatoren in dezen diligent is en zich met
de nieuwe organisatie bezig houdtmaar dit neemt niet weg
dat hij zich verpligt acht de zaak onder de aandacht te brengen
en daaromtrent inlichting te vragen. Het is waar, dat art. 7 de
benoeming van de leeraren afhankelijk stelt van eene voordragt,
niet van burgemeester en wethouders in overleg met heeren curato
ren, maar van heeren curatoren uitsluitend en dat men dus in zoover
die voordragt kan afwachtendoch dit verhindert nietdat bur
gemeester cn wethouders voor de uitvoering der verordening ver
antwoordelijk zijn. En met het oog daarop vraagt spr. wat er
in dit opzigt reeds geschied is en wat in het algemeen het col
legie zich voorstelt te doen m. a. w. wat de raad van de zijde
van het collegie heeft tegemoet te zien
De Voorzittor i8 in staat reeds dadelijk op de gedane vraag
te antwoorden. Heeft hij het goeddan wenscht de heer van
Eijsinga den loop der zaak te weten. En wat dat betreft be
gint hij met te zeggen dat de toestand van het gymnasium op
dit oogenblik reeds met de letter der verordening in overeen
stemming iser is een rectoreen conrectoreen docent voor
de wiskunde en een voor de levende talen. Spr. kan er bij me-
dedeelen dat reeds voor eenigen tijd door burgemeester en wet
houders een schrijven is gerigt aan curatoren waarbij zij deze
verzochten te willen mededeelen op welke wijze zij het onder
wijs in de wigkunde ea de levende talen wenschen te hebben
verdeeld met opgave tevens van de jaarwedden die zij aan de
leeraren wenschen te hebben toegekend. Naar aanleiding van
dat schrijven is er eene correspondentie gevoerddie gevolgd is
door eene langdurige conferentie. Ofschoon er nog eenig ver
schil van gevoelen bestaattwijfelt spr. echter niet ot burge
meester en wethouders zullen het wel met curatoren eens wor
den. Men is dus op weg om tot eene oplossing te geraken
zegt spr. en hij hoopt dat burgemeester en wethouders wel
dra in staat zullen zijn voorstellen ter zake aan den raad te
doen. Voor het oogenblik echter is hij niet bij magte iets be- jj
paalds mede te deelen.
De heer van Eijsinga bedankt voor de bekomen inlichtin
gen en verklaart dat hem aangenaam is daaruit te bemerken
dat de zaak in behandeling is en de raad daaromtrent weldra
voorstellen te wachten heeft. Een punt is hem echter niet regt
helder geworden. Hij meent te hebben verstaan dat de voor
zitter zeide, dat het onderwijs in de oude talen in orde was.
Doch nu is hem niet bekend dat de plaats van den onlangs
eervol ontslagen conrector weder is vervuld. Wel weet hij
dat er aan het gymnasium een prseceptor ismaar dezen keilt
de tegenwoordige verordening niet. Hoe nu de toestand sluit
met de verordeningdit is spr. niet helder.
De Voorzitter erkent, dat de opmerking van den heer van
EijsiDga volkomen juist is. Hij heeft trouwens ook meer het
doel gehad om te doen uitkomen dat alles geregeld was met
het oog op het belang van de leerlingen. Maar waarheid is het,
dat de tegenwoordige prseceptor nog tot conrector zal moeten
worden benoemd. Spr. houdt zich overigens overtuigd dat ook
de heer van Eijsinga meer op den voorgrond stelt het belang
van de leerliogen dan wel of een der titularissen al of niet
den rang bezit, waarop hij volgens de verordening aanspraak
heeft. Hij gelooft het dus io den grond der zaak met den spre
ker eens te zijn.
Geen der leden verder het woord verlangende, wordt de ver
gadering door den voorzitter gesloten.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 13 Maart 1873.
43
Vergadering van Donderdag 13 Maart 1873.
Tegenwoordig 20 leden afwezig de lieer Hommes.
Voorzitter de heer burgemeester.
I. De notulen der vorige vergadering worden gelezen eft
goedgekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt
1. Het rapport van het door de daartoe benoemde commissie
ingesteld onderzoek van jle rekening van het stadswerkhuis
orer 1872.
2. Idemvan eene aanvrage van het bestuur van het stads
ziekenhuisom magtiging tot af- en overschrijving op de begroo-
tiug dier instelling, voor de dienst 1872.
3. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot het
doen van af- cn overschrijvingen op de gemeentebegrooting
dienst 1872.
4. Idemop adressen van G. Schafraad J. Rodenburg en D.
Wiemershoudende verzoek om ecno strook grond, gelegen
achter hun toebehoorende huizen aan de Nieuweburen aan lien
in eigendom over te dragen.
Voormelde stukkeu zijn ter inzage gelegdom in eene vol
gende vergadering te worden behandeld.
5. a. Een adres van den heer J. Douma, houdende verzoek,
om niet goed te keuren de door burgemeester en wethouders
gedane voorloopige toewijzing van do bouwperceeleu nummers
een tot en met zes aan de commanditaire bouwvereeniging maar
in plaats daarvan aan heeren burgemeester en wethouders op te
dragen, om aan gemelde vereeniging en hem, adressant, de
gelegenheid te geven om ten overstaan van hun collegie voor
de bedoelde zes perceelen tegen elkander op te bieden.
b. Een ter zake betrekkelijk voorstel van burgemeester en wet
houders.
De Voorzittor verzoekt de leden de aandacht op deze zaak
te vestigen, omdat hij het, zoowel in het belang van den adres
sant als in dat van de zaak zelve, wenschelijk acht, dat nog
heden de stukken in behandeling worden genomen en zoo moge
lijk tot eene beslissing gebragt. Hij zal met een enkel woord
het feit vermelden ten einde de beoordeeling der zaak voor de
leden gemakkelijk te maken. Bij de opening der billet ten tot
aanvrage van bouwterreinen, op 5 Maart, bleek het, dat door
den heer Douma was ingeschreven voor zes achtereenvolgende
perceelen, de perceelen, namelijk, aangeduid met nummers een
tot en met zes, gelegen ten nooiden van het huis van Pieter de
Boer. Bij eene andere aanvrage werd door de commanditaire
bouwvereeniging ingeschreven voor de perceelen een tot en met
achttien, zoo ook voor een drietal andeie perceelen, die echter
bij de beoordeeling dezer zaak buiten rekening kunnen blijven.
Burgemeester en wethouders hebben met het oog op het bepaalde
in art. 7 der voorwaarden (waarbij aan hun door den raad de
bevoegdheid is gegeven tot al of niet provisionele toewijzing)
aan de bouwvereeniging de perceelen een tot en met achttieu
toegewezen en dus de aanvrage van den heer Douma, als ovei-
troffen wordende door die der bouwvereenigingterzijdegesteld.
Hierin nu heeft de heer Douma niet kunnen berusten waarom
bij thans komt bij den raad met het verzoek om de gedane
provisionele toewijzing nietig te verklaren en hem gelegenheid
te geven om ten opzigte van bedoelde zes perceelen tegen de
bouwvereeniging te kunnen concurreren. Het eenigste argument
dat hij daarvoor met eenigen schijn van grond aanvoert, is dit,
dat tusschen de perceelen zes en zeven eene (let welgeprojec
teerde straat op de teekcnin'g is aangebragtwaardoorvolgens
hem de serie van nummers verbroken wordt en de perceelen
zes en zeven niet kunnen worden aangemerkt als aan elkaar
grenzende. Op dit aambeeld wordt door den adressant in zijn
adres gedurig geslagen. Dit zegt spr. is in het kort de
de toestand der zaak en indien de vergaderingzich met zijne
Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant.
opinie vereenigendekon goedvinden haar dadelijk af te doen
dan stelt hij voor terstond tot de behandeling daarvan over te
gaan.
De lieer Suringar vraagtof de Voorzitter met de door
hem gebezigde uitdrukking bedoeltdat de raad zich zou ver-
eenigeu met zijne opinie ten aanzien van liet naastliggen der
perceelen, of wel in opzigt tot het wenschelijke van de dadelijke
behandeling der zaak
De Voorzitter antwoordt, dat hij het laatste bedoelt.
Hierna wordt overeenkomstig het gedaan voorstelbesloten
de zaak terstond in behandeling te nemen.
De Voorzitter verzoekt den secretaris om van het adres
lecture te geven.
De heer Duparc gelooftdat dit wel achterwege kan wor
den gelaten omdat al de leden van den raad een afdruk van
het adres hebben ontvangen.
De Voorzitter zegt, dat dit hem onbekend wasdewijl noch
hij, noch de wethouders zoodanig afdruk hebben ontvangen. In
dien de vergadering dit goed vindtheeft hij voor zich er niets
tegen om de lezing van het adres achterwege te laten.
Geen der leden dc lezing van het adres verlangende, woidt
lecture gegeven van het voorstel van burgemeester en wethou
ders waarvan de conclusie strekt om te besluiten //dat er naar
,/'s raads gevoelen geene gronden bestaan om des adressants vcr-
//zoek in te willigen."
De heer Attema zou aan de vergadering willen verzoeken
terug te komen op haar vóór de lezing van het voorstel
genomen besluit tot dadelijke behandeling dezer zaak. Hij ge-
gevoelt zich bezwaardom zoo in eens in deze aangelegenheid
een oordeel te vellen en zou gaarne in de gelegenheid wen
schen te worden gesteld om het advies van burgemeester en wet
houders met naauwgezetheid te kunnen overwegen. De leden
hebben gelegenheid gehad de motiven van den adressant te le
zen rationeel is liet daarom voor hen ook de tegenbeschouwin-
gen van burgemeester en wethouders met aandacht te kunnen
nagaan. Spr. acht het gevaarlijk thans zoo in eens een besluit te
nemen als hij de conclusie wordt voorgesteld. De zaak is ook voor
de toekomst wel van zooveel gewigtdat spr. vrijheid vindt tot
het doen van een voorstelom de behandeling aan te houden
hetzij tot de volgende vergaderinghetzij tot eene intusschcn te
houden buitengewone bijeenkomst.
De VToorzitter merkt -opdat de zaak vau weinig ingewik-
kelden aard is. Beschouwt men haar in verband met dc voor
waarden van uitgifte der bouwterreinen en met de bepalingen
der gemeentewetdan is het geheele adres gelijk aan de stern
eens roependen in de woestijn. Immers men staat voor een
fait accomplier is reeds eene provisionele toewijzing geschied
krachtens de magt aan burgemeester en wethouders bij de voor
waarden gegeven. Het voorstel strekt alleen om de zienswijze
van het collegie tegenover den adressant te verdedigen. Uitstel
der behandeling zal niets aan de zaak veranderen en ofschoon
spr. niet tegen dat uitstel iszoo moet hij dit toch opmerken.
De heer vail Eijsinga ondersteunt het voorstel van den heer
Attema. Toen het besluit tot dadelijke behandeling genomen
werd, was er, nog geen lecture gegeven van het voorstel Van
burgemeester en wethouders. En wanneer nu spr. al aanstonds
verklaart het eens te zijn met de zienswijze van den voorzitter,
dat namelijk de raad in deze zaak geene beslissing behoeft te
nemen omdat de uitvoering der voorwaarden van uitgifte aan
burgemeester en wethouders is opgedragendan moet hij er te
vens bij te kennen gevendat die zienswijze niet in de conclu
sie is weergegeven daarbij althans wordt van den raad eene
verklaring uitgelokt, dat hij met de handeling van het collegie
instemt. En daarom acht spr. het niet onbillijkdat de leden
met aandacht kunnen kennis nemen van de in het voorstel bij-
5