46 Verslag der handelingen van dcu gemeenteraad te Leeuwarden, van 15 Maart 1873.
vreemd aspesf gekomen, alleen doordien de aannemingsom
booger isdan het op de begrooting uitgetrokken bedrag. Nu
kan spr. zich voorstellen datindien de post, op de begrooting
uitgetrokkenware uitgeputburgemeester en wethouders zou
den zeggen we kunnen het werk niet gunnenomdat er geen
geld genoeg op de begrooting staatdoch dit is hier niet het geval
op het betrekkelijk art. is nog genoeg beschikbaar. En dienten
gevolge gelooft spr. dat er op het oogenblik ook daarom niet de
minste aanleiding bestaat de gunning van een werk goed te keu
ren dat volgens de gemaakte ramiug niet te hoog is aangenomen,
maar waarvan de aannemingsom echter overtreft het bedragge
raamd bij de begrooting, toen welligt de wal nog niet in
zoodanigen mingunstigen toestand verkeerde als thans het ge
val is. Spr. heeft ook de gemeentewet geraadpleegddoch ook
daarin geen enkele bepaling gevonden aan welke de raad de
bevoegdheid zou kunnen ontleenen om in deze zaak eeue beslis
sing te nemen.
De heer Bloembergen wenscht op te merkendat de oor
zaak waarom burgemeester en wethouders gemeend hebben de
goedkeuring van den raad te vragendaarin gelegen isdat
men bij de begrootingals onderdeel van een art.voor het hier
bedoeld werk eene zekere som heeft aangebragten nu spreekt
van zelfs dat, indien dat werk eenige honderde guldens meer
dan de toegestane ƒ100 moet kosten en voor de andere onder
deden de daarvoor geraamde sommen moeten worden besteed
dan het geheele art. zal moeten worden overschreden. Dit is ech
ter niet zeker. Integendeel is het te voorziendat de voor het
geheele art. toegestane som misschien toereikend zal kunnen zijn
doordien voor de bij andere onderdeelen daarvan opgenoemde
werken minder wordt vereischt; doch dit neemt niet weg dat
voor het hier bedoeld onderdeel slechts ƒ100, en dus nagenoeg
450 te minis toegestaan en met het oog daarop meenden
burgemeester en wethouders magtiging te moeten vragen om het
werk tot een zooveel hooger bedrag te gunnen het in 't mid
den latende in hoever later eene verhooging van het art. zal
noodig zijn. Ook vroeger de heer Duparc zal zich dit zeker
wel herinneren is meermalen soortgelijke magtiging van den raad
gevraagd wanneer de aannemingsom de gemaakte raming te boven
ging. Spr. weet wel, dat bij de begrooting is voorop gestelddat
de op de onderdeelen van artt. aangebiagte sommen niet als ver
bindend moeten worden beschonwd maar hoofdzakelijk als te
zijn aangebragt tot justificatie van li®t totaal van het art.doch
dit is een voorbehoud van den raad tegenover gedeputeerde sta
ten en neemt niet weg, dat burgemeester en wethouders zich
niet verantwoord achten wanneer zij het werk zonder goedach
ten van den raad tot eene zooveel hoogere som, dan waarop deze
heeft kunnen rekenen gunden. Overigens zij nog opgemerkt
dat ook wel degelijk de gunning van het werk door burgemees
ter en wethouders zal geschieden doch vooraf zal de raad zijne
goedkeuring opzigtens het te koste leggen dier hoogere som heb
ben uit te sprekenfen einde later bij de rekening aanmerkin-
geu te voorkomen.
De heer RengÖl'S verschilt met den heer Bloembergen in
zienswijze. Ook reeds hij de behandeling der zaak bij het dage-
lijksch bestuur heeft hij eene andere opinie verdedigd. Met een
enkel woord wenscht hij thaus daarop terug te komen. Is hij het
met den heer Bloembergen eensdat door de plaatsing van een
post op de begrooting nog volstrekt niet een latitude wordt ge
geven omtrent de som voor welke burgemeester en wethouders
geregtigd zijn een werk aan te besteden minder goed kan hij
zich vereenigen met diens oordeelals zoude hier eene goedkeu
ring van den raad te pas komen. Blijkt het, dat de raming van
een werk hij de begrooting te laag is men doe vóór de aan
besteding een voorstel tot verhooging van het artikel. Doch nu
men eenmaal tot de aanbesteding is overgegaan wetende dat
het. werk niet voor het op de begrooting uitgetrokken bedrag
zal worden aangenomennu staat men voor een fait accompli
en gelooft spr. niet, dat de raad goedkeuring behoeft te geven.
Spr. deell daarom in hoofdzaak de beschouwingen van den heer
Duparc en zal zich dus tegen de conclusie verklaren.
De heer Duparc merkt opdat het grooto puntwaarop
hier alles aankomtdit isdat de som waarvoor het werk is
aangenomen niet de vóór de besteding door den architect ge
maakte raming te boven gaat, en met het oog hierop gelooft
hij met deD heer Rengers dat men vóór de besteding bij den
raad had moeten komen met te zeggen er is te weinig geraamd
de post dient derhalve te worden verhoogd. Het tegenwoordige
voorstel daarentegen beoogt eene goedkeuring der gehouden aan
besteding en nu mogegelijk de heer Bloembergen zeide, vroe
ger meermalen op dezelfde wijze gehandeld zijn spr. echter
herinnert zich dit niethet kan zijn dat het zijne aandacht is
ontgaan doch voor het vervolg wil hij dan van zijnen kant
met dit stelsel hebben gebroken hij wil zich niet lecnen tot
goedkeuring van zaken aie niet tot de competentie van den raad
behooren.
Geen der leden verder het woord verlangendewil de Voor
zitter de conclusie aan de stemming onderwerpen.
De heer Duparc hoort zich toeroependat men in het ge
geven geval geen zuivere stemming zal krijgen. Hij namelijk
zou tegeu de conclusie stemmen op grond dat hij de raad niet
bevoegd acht in deze zaak te beslissendoch aan de stem van
een ander zou teu grondslag kunnen liggendat men de aanne
mingsom te hoog acht. 'tIs daarom, dat hij eene motie voor
draagt strekkende om zich onbevoegd te verklaren de gevraagde
goedkeuring te verleenen.
De heer Bloemborgöll zal zich tegen deze motie verklaren,
omdat hij vreest, dat men daarmede een zeer moeijelijk antece
dent voor burgemeester en wethouders zal stellen. Wat toch
vraagt spr. is hier het geval? Op de begrootiag is voor het
werk ƒ100 aangebragt; nu wordt de aanbesteding uitgeschreven,
zouder dat bij burgemeester en wethouders de wetenschap bestaat
dat het meer zal kostende aanbesteding wordt gehouden en
eerst nu geeft de architect zijue ramingde billetten worden
geopend en blijken de op de begrooting aangebragt© som te
overtreffen. Nudunkt spr.zou het de gereed el ij kste weg zijn
een voorstel te doen om in plaats van 100 550 voor het be
trokken onderdeel toetestaandoch daartoe bestaat geen dadelijke
noodzakelijkheidomdat de post met meer andere posten in
verband staat en één artikel uitmaakthet overschot op die
andere posten geeft welligt gelegenheid tot bestrijding van het
te kort op dien eenen post. Doch nu zal naar spr's oordeel nie
mand het wrakendat burgemeester en wethouders vóór de
gunning magtiging vragen om een hooger bedrag dan op de
begrooticg voor dit onderdeel van het artikel is uitgetrokken
voor het werk te besteden en het werkonder voorbehoudzoo
noodigvan versterking van het art.te gunnen. Dit meent
spr. is de gezonde zin der zaak. Door het uitspreken van
onbevoegdheid brengt men burgemeester en wethouders op het
standpunt om het werk niet te guDncn.
De heer Duparc wordt door de redenering van den heer
Bloembergen versterkt in zijne opiniedat de raad niet wel zou
handelen wanneer hij de voorgestelde conclusie aannam. Waarop
toch komt het hier aan Nergens anders antwoordt spr.
dan dat de post in het algemeen ten langen laatste blijken zal
te laag geraamd te zijn. Hij herhaalt het echter: men heeft aan
besteed op de raming van den architect, die hooger is dan het
op de begrooting uitgetrokken bedragen nu is dus het eenige
middel om de zaak in het reine te brengen dit, dat burgemees
ter en wethouders magtiging vragen om den post te versterken.
Nu wordt de raad geroepen tot goedkeuring van de aanbesteding
van een werkwaarvan de aannemingsom op zich zelve niet te
hoog is. Spr. zou zich het vragen van zoodanige goedkeuring
nog kunnen voorstellenwanneer bij herhaalde besteding een
ongunstig resultaat ware verkregen. Wanneer in zoodanig geval
burgemeester en wethouders magtiging vroegen tot gunniDg van
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden
van 15 Maart 1873.
47
1 het werkniettegenstaande de aannemingsom de gemaakte
I raming overtreftdoch in dit geval bestaat aan zoodanige mag-
I tigiDg niet de minste behoefte.
ft De Voorzitter gelooft, dat de leden het over de zaak zelve
I behoorlijk eens zijn m.iar dat het verschil hoofdzakelijk in den
1 vorm moet worden gezocht. Ten einde nu aan dat verschil niet
I te veel tijd te verspillen stelt hij voor de conclusie aldus te
I wijzigen dat ze luidt//Burgemeester en wethouders te mag-
I tigen om in afwachting van nadere voorstellen tot wijziging
I /,van art. 1 der Ie afdeeling van hoofdstuk III (uitgaven) der
I //gemeentebegrooting dienst 1873 dat art. te verhoogen met
I nf 450." Indien de vergadering dat voorstel goedkeurt zal er
I bij burgemeester en wethouders tegen de gunning van het werk
I geen bezwaar bestaan. Op dit oogenblik echter bestaat daartegen
bedenkingomdat anders de gelegenheid zou zijn benomen tot.
bestrijding der noodzakelijke uitgaven voor andere in het artikel
vermelde werken.
De heer Dirks zal zich met de gewijzigde conclusie vereeni
gen vooral met het oog op de toekomst. Hetzelfde verschijnsel,
dat zich ten aanzien van deze walbeschoeijing heeft voorgedaan,
dat namelijk de aannemingsom het op de begrooting uitgetrok
ken bedrag heeft overtroffenzal zich zeer zeker ook voordoen
in opzigt tot andere werken. De begrooting toch is reeds ver
leden najaar opgemaaktterwijl intusschen de prijs van de
materialen aanmerkelijk is gestegenzoodat het te voorzien is
dat van vele werken de op de begrootiog gestelde som zal wor
den overtroffen. Men heeft du9 meer soortgelijke voorstellen te
wachten en daarvoor acht spr. de nu gewijzigde conclusie
den geleidelijksten weg te zijn.
De Voorzitter wil hierop de motie van den heer Duparc in
omvraag breDgen.
De heer Duparc meentdat aan de gewijzigde conclusie de
prioriteit moet worden toegekend.
De Voorzitter is het niet met den heer Duparc eens hij
meentdat de motieals de wijdste strekking hebbendehet
eerst aan de stemming moet worden onderworpen.
De heer Duparc verklaart hierop zijne motie intetrekken
dewijl de gewijzigde conclusie zoo conciliant isdat hij er zich
nu geheel mede kan vereenigen.
I gCIICCI IUCUC new B
Hierop wordt de gewijzigde conclusie met algemeene stemmen
aangenomen de heer Jongsma was bij de stemming niet ter
vergadering tegenwoordig.
IV. De Voorzitter, het noodig achtende eene zitting met
gesloten deuren te houdenheft de openbare vergadering tijde
lijk op.
V. Na heropening der vergadering wordt in behandeling ge
nomen het voorstel van burgemeester en wethouders omtrent het
adres van den heer J. Doumahoudende verzoek om niet goed
te keuren de voorloopige toewijzing door burgemeester en wet
houders aan de commanditaire bouwvereeniging van de percee-
len bouwterrein no. 1 tot en met 6, mede door hem (adressant)
aangevraagd maar in plaats daarvan aan burgemeester en wet
houders op te dragenom aan hem en gemelde bouwvereeniging
de gelegenheid te gevenom voor de bedoelde zes perceelen
tegen elkander op te bieden.
De Voorzitter deelt mededat burgemeester en wethouders
hebben goedgevonden in de conclusie van het voorstel eenige wij
ziging te brengen. Oorspronkelijk strekte de conclusieom aan
den adressant te kennen gegeveu, dat er naar 's raads gevoelen
geene gronden bestaan om het verzoek in te willigen. Thans
stelt het collegie voor de conclusie te doen luiden //Aan den
//adressant te kennen te geven dat zijn verzoek niet ontvanke
lijk is."
De heer van der Meulen verklaart het woord te hebben
gevraagd tot het indienen mede namens de heeren Suringar,
Duparc, Jongsma, Westenberg, Buma en Dirks van volgende
motie:
//De raad
//Overwegende dat de door burgemeester en wethouders voor
gestelde conclusie bedoelt te adviseren tot eene afwijzende be
schikking op het verzoek van den heer J. Douma, terwijl door
de aanneming dier conclusie in verband met de daarbij aange
voerde motivende raad een oordeel zonde uitspreken over de
door het collegie gevolgde handelwijze bij den verkoop van
bouwterreinen;
//Overwegendedat de opdragt om die terreinen te verkoopen aan
burgemeester en wethouders door deu raad is verstrekt zonder
voorbehoud van nadere bevestiging of goedkeuring.
Overwegende, dat dientengevolge de raad eveuzeer incompe
tent is om de toewijzing dier bouwterreinenzooals die door
burgemeester en wethouders heeft plaats gehad, goed te keuren,
als om die te vernietigen of ongedaan te inaken
//Overwegende, dat de raad dus evenmin het voorstel van
burgemeester en wethouders als het verzoek van deu heer J.
Douma in overweging mag nemen
//Verklaart zich onbevoegdverzoekt burgemeester en wet
houders den adressant hiervan kennis te geven en gaat over tot
de orde van den dag."
De heer van Slotordijck is, wat betreft de voorgestelde
motie, van oordeel, dat do conclusie daarvan juist is, dewijl
zijns inziens tegen een besluitwaarbij de raad zich incompe
tent verklaart, weinig is in te brengen. Het eenige, wat daar
tegen zou zijn aan te voeren is ditdat burgemeester en wet
houders de zaak bij den raad hebben ter sprake gebragt en deze
in de vorige vergadering tot in overweging neming ran het
voorstel heeft besloten. Overigens meent spr.dat er tegen de
competentie van den raad zooveel is aan te voerendat hij
het niet noodig acht met argumenten deswege voor den dag te
komen. Doch een ander punt is erdat hij niet met stilzwijgen
mag voorbij gaan het is namelijk ditdat de motie betrekking
heeft op de primitive conclusie van het voorstel van burge
meester en wethouders. Wil men dus de motie aangenomen
ziendan dienen hare overwegingen? in overeenstemming met de
nieuwe conclusie te worden gewijzigd. Wat die nieuwe conclu
sie betreftgeloolt spr. nietdat daartegen veel is in te bren
gen omdat ze eenvoudig eene verklaring van incompetentie
behelst. Evenwel moet hij daaraan zijne stem onthoudentenzij
de daaraan voorafgaande premissen worden gewijzigd. Het voor
stel toch bevat premissen waarin de adstructie der incompeten
tie van den raad eeue zeer neederige plaats bekleedt; ze strek
ken hoofdzakelijkom de door burgemeester en wethouders ge
huldigde interpretatie van art. 7 der voorwaarden in het licht te
stellenen evenmin als eene conclusiedie tot iucompetent-ver-
klariDg strekt uit zoodanige premissen kan voortvloeijen
even bezwaarlijk is het voor spr. zich te vereenigen met eene
conclusiedie volgt op premissenwelke hij niet kan deelen.
De heer van der Meulen erkentdat de motie gesteld is
met het oog op de oorspronkelijke conclusie en dat het derhalve
dienstig is de eerste overweging daarvan te wijzigen. Hij stelt
mitsdien voorom in plaats van //bedoelt te adviseren tot eene
afwijzende beschikking op het verzoek" te lezen„strekt tot niet
ontvankelijk verklaring van /iet verzoek
De heer Attema merkt op, dat, wanneer hij zich niet met
de motie vereenigthet dan alleen hierom zal zijndat naar
zijn oordeel de raad op het v&rzoek eene beschikking moet nemen;
en die beschikkiug moet naar zijne meening inhoudendat de
adressant in zijn verzoek niet ontvankelijk wordt verklaard, om
dat de beslissing op de aanvragen om bouwterreinen aan burge
meester en wethouders is opgedragen zonder dat daarran appel
op den raad is toegelaten. Spr. heeft in dien zin een voorstel
geformuleerddoch wanneer hij goed ziet is voor dat voorstel