58
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 24 April 1873.
oordeel is, dat zoodanig bevel van hooger gezag dient uit te
gaan. Het is echter verre van hem om het oordeel van den ge
neeskundige in dezen uit te sluiten integendeelmaar hij
zou de bepaling willen doen luiden indien de burgemeesterden
geneeskundige gehoorddit noodig oordeelt Het is mogelijk, dat hij
de zaak verkeerd opvat; doch naar het hem voorkomt is de be
paling niet goed.
De Voorzitter merkt op, dat de bepaling is overgenomen
uit de bestaande verordening, waarin ze onder art. 11 wordt
aangetroffen. Overigens meent hij te mogen verwachtendat
de geneeskundige de eerste zal zijndie de wenschelijkheid uit
spreekt dat het lijk van een aan eene besmettelijke ziekte over
leden persoon op de voorgeschreven wijze wordt behandeld.
De heer Bloembergen stemt toe, dat het oordeel van den
geneeskundige in dezen wel degelijk moet gelden; maar dit belet
niet, dat naar 6pr.'s oordeel de burgemeester de autoriteit is,
die het noodige bevel moet uit te vaardigen.
De heer Attema acht de voorgestelde bepaling zeer goed.
Tegenover de bedenking van den heer Bloembergen stelt spr. de
vraagof de burgemeester wel anders zal beslissen dan de ge
neeskundige wenscnelijk acht. Bij de voorgestelde bepaling legt
men den burgemeester een band op, die naar 'tspr. voorkomt
niet anders dan heilzaam kan zijn. De burgemeester zal nu aan
de verklaring van den geneeskundige gebonden zijn. Stel echter,
dat de burgemeester in zijne beslissing vrij is dan dunkt
spr.zal hij toch niet van het oordeel van den geneeskundige
durven afwijken.
De heer van Slotordijck moet op eene in de discus
sie begane onjuistheid wijzen. Volgens art. 7 zal het in
de kleederen begraven niet geschieden op bevel van den burge
meester maar rust de verpligtiDg daartoe op de betrekkingen
van den overledenewanneer de geneeskundige het noodig oor
deelt dus ook zonder bevel van den burgemeester. In het idee
van den heer Bloembergen zou men eerst krijgen het oordeel
van den geneeskundige en daarop, zegt spr.', komt het hier
hoofdzakelijk aan en vervolgens nog hebben af te wachten
het bevel van den burgemeester. Spr. gelooft nietdat dit in
de economie dezer verordening past. Zooals hij reeds zoo straks
zeide moet men hier niet te veel bezwaren scheppen, die in den
regel onwaarschijnlijk zijn.
De heer Bniin8nia wijst op art. 1waar de geneeskundige
boven burgemeester en wethouders staat. Daarin wordt aller
eerst eene verklaring van den geneeskundige gevorderd vóór dat
burgemeester en wethouders kunnen handelen. Ook met het
oog daarop heeft spr. geen bezwaar de voorgestelde bepaling
aan te nemen.
Art. 7 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen;
alleen de heer Bloembergen verklaarde zich er tegen, doch ver
langde geen stemming.
Nadat achtereenvolgend de artt. 89 en 10 zonder hoofde
lijke stemming waren goedgekeurdwordt de geheele verorde
ning aan de stemming onderworpen en daarbij met 18 tegen 1
stemdie van den heer van der Meulen aangenomen.
Vervolgens opent, de Voorzitter de algemeene beraadslaging
over het ontwerp-besluit tot wijziging van de verordening op
het begraven en de begraafplaatsen.
Geen der leden daarover het woord verlangendewordt de
considerans aan de orde gesteld.
De heer Suringar herinnert aan het bij de zooeven vastge
stelde verordening genomen besluit, om in plaats van //heeft
beslotengelijk hij besluit bij deze" te lezen //besluit."
De Voorzitter antwoordt, dat er geen bezwaar tegen is om
die verandering ook hier aan te brengen.
Na aldus te zijn gewijzigd wordt de considerans en vervolgens
het geheele besluit zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
4. Voorstel van de verordening-commissie tot het vaststellen
verordening op het houden of mesten van varkens binnen de bebo\
kom der gemeente. (Zie bijlage no. 5)
De Voorzitter opent de beraadslaging over de algemect
strekking der verordening.
De heer Rengers zal zich tegen deze verordening verklarei
Bij meer dan eene gelegenheid heeft hij zich een voorstandi
betoond van maatregelen tot bevordering van reinheid en gezoni
heid in de gemeentemaar of nu juist de varkens aan eene zo
strenge controle moeten worden onderworpen betwijfelt hijt
hij vindt voor deze bewering grond in de door de commissie ge
geven toelichting. Is spr. wel ingelichtdan is binnen de ko;
der gemeente slechts éóne varkenmesterij en wordt daarin mai
één varken aangetroffen; voor dit eene varken dus zal eeneyer
ordening worden vastgesteld. Doch nu kan spr. moeijelijk aaoD-
men, dat de aanwezigheid van dat ééne varken een zoo groot gf
vaar voor de gemeente medebrengt. Wil men de zaak goedano
vatten dan moet men naar het oordeel van spr. verder gaan en o l
de slagthuizen en andere dergelijke inrigtingen in de verordenir;
betrekken. Om die eene mesterij behoeft men de vrijheid der ingeze
tenen niet nog meer aan banden te leggen. Spr. zal daarom tenr
hij beter mogt worden ingelichttegen de verordening stemmer
De heer Duparc brengt den vorigen spreker onder de aacj
dacht, dat de aanbieding der verordening een gevolg is van eenj
opdragt van den raad zeivenwaaraan de commissie verpligi
was uitvoering te geven. Wat nu betreft de opmerking, date:
in deze gemeente slechts ééne mesterij met één varken aanwezi;
is eene opmerkingdie spr. bij gemis van eene statistiek ii
dezen niet zal weerspreken wenscht spr. den heer Rengen
hebben gevraagdof hij soms met het vaststellen der verordi
ring wil wachten tot dat er veel mesterijen in de gemeente zij
en zij reeds veel kwaad hebben berokkend Is het vraasr
spr. verder niet oneindig veel beter preventieve maatregi
te nemen dan laterzooals te Groningen het geval is geweest;
tot repressieve de toevlugt te moeten nemen? In Groningen
waren in der tijd een groot getal mesterijendaar vond mei
ze in enkele straten als ware hethuis aan huis. Hier is hel
kwaad nog zeer gering; het bepaalt zich tot slechts eene mesterij
maar spr. gelooftdat de leden dezer vergadering indien u
de door de vereeniging tot bevordering van volksgezondheid gehoii'
den lokale inspectie reeds van die ééne mesterij hadden bijge
woondeenstemmig zouden hebben verklaarddat daartege:
iets moet gedaan worden. Die vereeniging is door de gehoui
inspectie tot de overtuiging gekomendat varken-mesterijen u
de kom der gemeente moeten worden geweerd. Zij heeft daa
omtrent in der tijd gerapporteerden haar advies woog zot
zwaar bij den raad dat hij met eenparigheid de opdragt aat
de verordening-commissie deed eene verordening ter vaststelling
aan te bieden. De commissie nu heeft daaraan voldaan niet al
leen omdat haar de opdragt was verstrektmaar ook uit volle
overtuiging, dat hier voorziening volstrekt noodig was. Eu,
nu, zegt spr.is 't toch veel beter tegenover ééne mesterij dan
tegenover b. v. een vijftigtal te staan en dan des te meer par
ticuliere belangen te moeten treffen. Spr. gelooft met het aan
gevoerde de noodzakelijkheid der verordening genoegzaam tt
hebben aangetoond.
De algemeene beraadslaging wordt hierop gesloten en de con
siderans aan de orde gesteldwaarin op voorstel van den.
Voorzitter in plaats van nheeft beslotengelijk hij besluit tt
dezewordt gesteld „besluit."
Het intitulé wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Art. 1.
De heer J" ongsma zegtdat de verordening van
zijne hand afkomstig is en dat het dus bevreemding kan verwek
ken door hem daaromtrent eene opmerking te hooren maken.
Men zal echter toestemmendatwanneer iemand een stuk
gedrukt voor zich heeft, het duidelijker tot hem spreekt. Zoo
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 24 April 187S. 5»
ook hier. Dit staat vastdat men het mesten van varkens wil
tegen gaan. Nu wordt in art. 1 bepaald dat het houden of
mesten van varkens binnen de bebouwde kom der gemeente ver
boden is. Daar wordt dus in het meervoud gesproken en nu
zou men kunnen meenen dat het mesten van één varken niet
verboden is. Spr. meent daarom in consideratie te moeten ge
ven om te lezen een varken of varkens.
De heer van Rijs Inga gelooftdat het bezwaar van den
vorigen spreker werkelijk illusoir is. Juist de heer Jongsma zal
door de ambtelijke betrekkingdie hij bekleedtgeleerd heb
ben dat eene gezonde interpretatie niet kan medebrengen eene
toepassing als waarvoor hij bevreesd is. Als men toch nagaat
dat in het wetboek van strafregt gesproken wordt van //het toe
brengen van slagen" en dat dit niet verhinderd om iemand
die slechts één slag toebrengtschuldig te verklaren dan ge
looft spr.dat eene nadere omschrijving in deze verordening als
zeer overbodig inag worden aangemerkt.
Art. 1 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen
alleen de heer Rengers verklaarde zich er tegendoch verlangde
geen stemming.
Art. 2.
De heer Buma wenscht de reden te vernemenwaarom in
dit art. niet de beambten der stads reiniging worden genoemd
terwijl ze wel zijn opgenomen in de zooeven vastgestelde veror
dening op de besmettelijke ziekten. Spr. zou meenendat die
beambten met nog te meer regt hier dienen te worden vermeld,
omdat het opsporen van varkeninesterijen meer eigenaardig bij
hun werkkriDg te huis behoort.
De heer Duparc merkt opdat de beambten der stadsrei
niging in de verordening op de besmettelijke ziekten niet zon
der doel zijn opgenoemdnamelijk om toe te zien op het be
graven of verbranden van de kleederen het beddegoed enz. van
aan besmettelijke ziekten overleden personen waarvan de tweede
alinea van art. 7 gewag maakt.
De heer Buma antwoordt, dat het bij art. 8 der verordening
op de besmettelijke- ziekten het opsporen en constateren van
overtredingen geldtterwijl bij art. 2 dezer verordening last
wordt gegeven tot het binnentreden van woningen.
De heer Duparc meent in herinnering te moeten brengen
een geval, dat zich bij de in 1871 geheerscht hebbende pok
ken-epidemie in deze gemeente heeft voorgedaan. Toen zouden
namelijk voorwerpen, die met een poklijder in aanraking waren
geweest, op het aschland worden begraven. Evenwel werden
die voorwerpen heimelijk weggenomen en zijn toen een bron
van verspreiding der smetstof geworden. Met het oog op de
mogelijkheiddat zoo iets zich weer zou kunnen voordoen en
de beambten der stadsreiniging uit den aard hunner betrekking
dit het eerst zouden ontdekken heeft de commissie gemeend
hen tot het opsporen en constateren der overtredingen mede te
moeten aanwijzen.
De heer Attoma gelooft, dat de opmerking van den heer
Buma gegrond is en dat het opnoemen van de beambten der
stadsreiniging als eene verbetering dezer verordening mag wor
den aangemerkt. Uit den aard hunner betrekking zullen die be
ambten spoedig zien waar eene mesterij van varkens wordt ge
houden.
De Vooruitter deelt na gehouden overleg met de leden der
commissie mededat tegen de door den heer Buma gewenschte
aanvulling geen bezwaar bestaat.
De heer Buma stelt hierop voor in art. 2 te lezen //Aan
burgemeester en wethoudersde ambtenaren en bedienden van
politie en de beambten der stadsreiniging, enz."
De heer van Eijsinga vraagt of de toevoeging niet meer
eigenaardig bij art. 4 behoortwaar het opsporen en constateren
van overtredingen wordt opgedragen.
De Voorzitter merkt op, dat de toevoeging aan art. 2 nog
niet uitsluit om ook art. 4 met de beambten der stadsreiniging
aan te vullen. In ieder geval zal men ook de magt tot het biu-
nentreden der woningen aan de beambten der stadsreiniging
moeten toekennenwanneer men hun het opsporen en constate
ren van overtredingen opdraagt.
Art. 2, in den voorgesteldeu zin gewijzigd wordt zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
Art. 3 wordt onveranderd aangenomen.
Art. 4 wordt op voorstel vau den Voorzitter gewijzigd als
volgt
//Het opsporen en constateren van de overtreding dezer ver-
z/Ordening is opgedragen aan de ambtenaren en bedienden van
//politie en de beambten der stadsreinigiug."
Hierop wordt de geheele verordening aan de stemming onder
worpen en daarbij met 17 tegen 1 stem, die van den heer Ren
gers aangenomen. (De heer Oosterhoff had voor de stemming
de vergadering verlaten).
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vastitelling der be
zoldiging van leeraren aan het gymnasium.
De conclusie van het voorstel luidt als volgt
waTe bepalen, dat het onderwijs in de levende talen aan het
gymnasium zal gegeven worden door twee leeraren waarvan
de eene zal worden belast met het onderwijs in de Fransche en
Engelsche talen en de andere met dat in de Duitsche taal.
„b. Vast te stellen de jaarwedde van:
1°. den conrector op j 1000
20. den leer in de wiskunde op ƒ700;
3°. den leeraar in de Fransche en Engelsche talen op ƒ900;
4°. den leeraar in de Duitsche taal op ƒ500."
Geen der leden over de algemeene strekking van liet voorstel
het woord verlangende te voeren wordt punt a der conclusie
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Punt b.
De heer Duparc heeft uit de stukken gezieudat cura
toren van het gymnasium de bezoldiging van den leeraar in
de Fransche en Engelsche talen op j 950 wenschen bepaald te
zien. Zij voeren daarvoor nog al bondige redenen aan. Gewig-
tige bezwaren bestaan er bij hen tegen de voorgestelde tracte-
mentsregelingdien docent betreffende, daar zij het niet billijk
achten zijne bezoldiging, die waarlijk niet overdreven hoog was
te verminderen. Burgemeester en wethouders stellen echter voor
de jaarwedde op 900 te bepalenalzoo 50 lager dan cura
toren wenschen. Spr. heeft echter daarvoor in het voorstel geen
redenen zien aanvoeren. Hij zou zich zeer goed met het voorstel
van curatoren kunnen vereenigen hij rekentdatindien dat
collegiedat met den omvang der betrekking van nabij bekend
is, redenen vindt voor het voorstel om de bezoldiging op 950
te stellen, zoodanig voorstel zeer aannemelijk mag worden geacht.
De Voorzitter merkt op, dat curatoren oorspronkelijk/950
voor den hier bedoelden docent hebben voorgedragen maar la
ter, na verschillende besprekingen met burgemeester en wet
houders, ia het voorstel om de jaarwedde op ƒ900 te stellen
hebben berust.
De heer Attema meent in een der brieven van curatoren
eeue uitdrukking te hebben gezienwaarbij zij verklaren inge
nomen te zijn met het door burgemeester en wethouders gedaan
voorstel in zake de tractementsregeling.
Den heer Duparc was van de mondelinge bespreking niets
bekend. Bij de stukken heeft hij alleen twee brieven van cu
ratoren gevonden en daaruit bleekt hemdat zij over het alge
meen met de door burgemeester en wethouders gewenschte re
geling te vreden warenmaar de bezoldiging van den docent
Nauta op ƒ950 wenschen bepaald te zien.
De heer Rengers acht de zaak uit het oogpunt van gemeen
tebelang niet van zooveel gewigt om daarover nog veel woor-