80 erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 24 Julij 1873. doch zoo langzamerhand is de zaak verwaterd en heeft men ook de bewaarscholen onder het toezigt van de schoolcommissie ge- bragt. Nu deze minwettige toestand, als ware het, is geho mologeerd nu de adressant het radicaal bezit van hoofdon derwijzer enindien hij zich tot de concurrentie had willen leenenwelligt elders eene betere finantiële positie had kunnen bekomen nu bestaan er naar spr's. meening allezins redenen tot verhooging van het tractement. Spr. vindt in het rapport eene uitdrukkingdie hem niet aangenaam heeft ge stemd. Burgemeester en wethouders zeggen het niet raadzaam te achten„dat aan de steeds klimmende eischen van dezen „ambtenaar worde toegegeven". Deze uitdrukking heeft spr. inderdaad ontstemd. Ieder, die den adressant kent, zal het wil len toestemmen dat hij 't allerminst eischen doet en ook dat hij zijne verzoeken op de allerbeleefdste manier inkleedt. Spr. gelooft, dat men hier niet mag spreken van „steeds klimmende eischen In het rapport wordt voorts nog als argument bijgebragtdat men eene wettelijke regeling der bewaarscholen wil afwachten. Maar zal de adressant nog zeer lang kunnen wachten. Men weet tochhoe het met het wettenmaken in ons land gaat. Niet dan na groote moeite en na verscheidene phases te hebben doorloo- fienkomen ze tot standenwat eene wet op de bewaaracho- en aangaatmen zal nog menig minister van binnenlandsche zaken kunnen verslijten eer die wet zal zijn vastgesteld. De heer JBruinsma kan zich niet met het gevoelen der beide vorige sprekers vereenigen. Ofschoon ook hij hulde brengt aan de bekwaamheid en den ijver van den adressant, meent hij toch, dat men bij het toekennen van tractementen de billijkheid moet in acht nemen. Er is gezegddat de raad zedelijk ver- pligt was het tractement te verhoogen. Tegen deze bewering stelt spr. over, dat men dan ook zedelijk verpligt is tot verhoo- nvan het tractement der onderwijzeressen aan de beide an- bewaarscholenwier bezoldiging nagenoeg de helft bedraagt van die des adressants. Met het oog op dit groote verschil mag spr. niet tot verhooging der jaarwedde van den adressant mede werken. Hij moet er voorts op wijzendat nog voor weinig tijd de jaarwedde met ƒ200 is verhoogd. Spr. wenscht hier ook op de billijkheid te letten en zal zich daarom niet met het in te dienen amendement vereenigen. De heer Attema geeft, in antwoord op het door den heer Bruinsma gesprokenete kennendat men niet bevreesd moet zijn voor net scheppen van een precedent. Elk verzoek moet op zich zelf worden beoordeeld. Hier heeft men te doen met het adres van den onderwijzer Hogenhuisdie zijne vooruitzig- ten op bevordering bij het lager onderwijs heeft opgeofferdmet aan net hoofd der bewaarschool te blijven. En daarin vindt spr. de bijzondere verpligting van het bestuur om zijne jaarwedde te verhoogen. Wat betreft de onlangs toegekende verhooging merkt spr. op, dat het daartoe strekkend besluit is genomen bij gelegenheid van de behandeling der gemeentebegrooting en zijn oorsprong had ook al weër in de exceptionele positie van den adressantdat hij namelijk nimmer kan deelen in een pensioen fonds. Dit is de aanleiding geweest om hem eene verhooging van ƒ200 toe te staan, ten einde hij zich daarmede het uitzigt op eene uitkeering op zekeren leeftijd in de eene of andere maatschappij zou kunnen koopen. Thans komt de adressant een beroep doen op de verordening tot regeling van de bezoldiging der onderwijzers aan de lagere scholen en verzoekt eerbiedig met deze te worden gelijk gesteld. Spr. gelooftdat men dit verzoek wel van het vroeger genomen besluit tot verhooging moet scheiden. Spr. meent ten slottedat al is de adressant nu strikt geno men niet aan eene lagere school geplaatst, de omstandighe den ten zijnen aanzien van dien aard zijn dat hij met de an dere onderwijzers, op wie het genoemd art. 6 ziet, moet worden gelijk gesteld en men onbillijk zoude handelen, indien men niet ook aan hem het vooruifzigt op verhooging van bezoldiging na twaalf- of vijf en twintigjarigen diensttijd opende. Hij stelt dien tengevolge voor „het verzoekzooals dat is gedaanin zijn ge- „heel toe te wijzen". De heer Bruinsma merkt nog opdat ook de onderwijze ressen aan de andere bewaarscholen evenmin als de adressant uitzigt op pensioen hebben. Hierop wordt het voorstel van den heer Attema in rondvraag gebragt en met 17 tegen 2 stemmendie van de heeren Diiks en Bruinsma, aangenomen. 4. Benoeming van eene hulp onder wij teres aan de Fransche dag kostschool voor jonge jufvrouwen. Mejufvrouw Petronella Wilhelmina van Amerom te Ede wordt met algemeene stemmen benoemd. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders op het adres van dtn bode der stads armenkamer om verhooging zijner bezoldigingmet htt' op dat voorstel in de vorige vergadering door den heer van Valkenburg voorgesteld amendement. (Zie bladz. 75 en 76 van het verslag). De heer Attema zal het door den heer van Valkenburg ge daan voorstel, om de jaarwedde van den bode met 100.-te verhoogen ondersteunen. Hij is in de gelegenheid geweest om zich op de hoogte te stellen van de werkzaamheden van den bode en heeft daardoor de overtuiging gekregen dat deze door de wijziging der wet werkelijk zijn vermeerderd. Die vermeer dering is een gevolg hiervan dat de onderscheiding tusschen binnen- en buitenarmen die voor de wijziging der wet bestoDd, met de in werking treding daarvan is komen te vervallen. Doch spr. heeft nog een ander argument; bet is dit, dat de bode niet alleen de personele belasting moet betalen, per jaar circa 26.- maar ook voor het onderhoud van de verzamelplaats der armen moet zorgenzonder daarvoor eenige vergoeding te ontvangen. Daarbij in aanmerking nemendedat de bezoldiging reeds voor 30 jaar op ƒ500.- is bepaald, vindt spr. voldoende redenen om voor het voorstel te stemmen. De heer Bruinsma zal niet terug komen op hetgeen hij in de vorige vergadering de eer had in het midden te brengen. Alleen wenscht hij op te merkendat de heer Attema heeft gesproken van het onderhoud der verzamelplaats van de armen, doch dat hem zoodanige verzamelplaats niet bekend isof het moet den gang zijn. De heer Attema antwoordtdat hij met onderhoud heeft bedoeld het bruikbaar en netjes houden van het voor de uit- deeling gebezigd lokaaldit een en ander geschiedt op kosten van den bode. De heer Suringar zoumet het oog op het talrijk gezin van den bodede gevraagde verhooging gaarne wilier toestaan; maar Da hetgeen hij in de vorige vergadering over diens werk kring heeft gehoord, komt het hem voor, dat hij voor zijn werk ordentelijk wordt beloondook met het oog op de bezoldiging van den secretaris-boekhouder, die 800.- bedraagt. De Voorzitter zal zich onthouden van eene herhaling van 't in de vorige vergadering gesprokenemaar meent toch de vergadering er nog op te moeten indachtig makendat in ver gelijking met de bezoldiging van andere ambtenarende voor gestelde verhooging niet is aan te raden. Hij moet dus ernstig tegen de aanneming van dat voorstel waarschuwen. Dat reed» voor 30 jaar de bezoldiging op 500.- is bepaald, is volstrekt geen reden tot verhooging. De heer Attema heeft zoo straks gezegd, dat men ieder geval op zich zelf moet beschouwen. En neemt men nu hier in aanmerkingdat de bode boven zijn tractement heeft vrije woning, brand en geneeskundige hulp, zonder nog te spreken van emolumentendan gelooft spr.dat het niet raad zaam is aan het verzoek te voldoen. Hierop wordt het amendement van den heer van Valken burg strekkende om de jaarwedde van den bode met ƒ100,- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 24 Julij 1873. 81 Se verhoogen in omvraag gebragt en verworpen met 12 tegen R stemmen, die van de heeren Duparcvan Valkenburg, Buma, han der Meulen Attema, van Eijsinga en Wiersma. I De conclusie van het voorstel van burgemeester en wethou ders wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen; linde dientengevolge besloten 1°. Aan C. P. van Essen, bode der stadsarmenkamer alhier, je kennen te geven dat er naar 's raads oordeel geene termen bestaan tot inwilliging van het bij adres van 27 Mei 11. door hem {edaan veizoek tot verhooging zijner jaarwedde doch dat de epaling krachtens welke hem ingeval van ziekte kosteloos ge- eeskundige hulp en medicijnen worden verstrekt, van heden af [lok van toepassing is voor zijn gezin. 2°. De laatste alinea van art. 72 van het reglement op het pestuur van de stadsarmenkamer te lezen als volgt /.Hij geniet, behalve de voordeden in het laatste lid van art. "1 vermeld, voor zich en zijn gezin, kosteloos geneeskundige hulp." 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot beschikbaarstelling per som voor de stichting van een schoolgebouw in de Schoolstraat. De conclusie van het voorstel luidt als volgt: «Ten behoeve der stichting van een gebouw voor de tussehen- jschool le klasse alhier, overeenkomstig het plan en bestek, be doeld bij raadsbesluit van 26 Junij 1873, no. 13, benevens voor de aanschaffing van het in die school benoodigd meubilair, ver wen van het gebouw enz.beschikbaar te stellen eene som van 37.000. Deze conclusie wordt door de vergadering buiten discussie en [oofdelijke stemming aangenomen. 7. Nader rapport der commissiebelast met htt onderzoek naar de tnschelijkheid en noodzakelijkheid van de oprigting cener school van xiddelbaar onderwijs voor meisjes. (Zie bijlage no. 8.) De heer Westenberg dient de volgende motie van orde in 1°. Het rapport der commissie, belast met het onderzoek naar Je wenschelijkheid en noodzakelijkheid van de oprigting eener pool van middelbaar onderwijs voor meisjes, voor alsnog niet n behandeling te nemen. I 2°. Den voorzitter uit te nnodigen het voorstel tot behande- tfng van dat rapport aan de orde te stellen in eene der raadsver gaderingen van November 187'1. J 3°. Aan de commissie sub 1 genoemd voorloopig 's raads dank 'te betuigen voor het door haar ingesteld onderzoek en de uitge- Iragte rapporten. *s' I Tot toelichting dezer motie voert spr. aan, dat hij het betreurt, "at deze zaak reeds nu aan de orde is gesteld. Hij verschilt met le commissie van opiniewaar deze aan het slot van haar nader- apport als haar gevoelen uitspreekt, dat, het hoog tijd woidt, lat de raad omtreDt liet beginsel van middelbaar onderwijs voor eisjes eene beslissing neme. Wat toch vraagt spr. -is hier 5 zaak? De raad slaat tegenover eene kwestie, waarbij hij, eer dan bij ecnig anderede voorlichting behoeft van deskun- igen en van de ondervinding, om zich eene op overtuiging ge- (aseerde opinie eigen te maken. En wat leert nu de van des- lundigen verkregen voorlichting? In al de rapporten bestaat groot Verschil van zienswijze, niet over ondergeschikte punten, maar i ï>ver zaken die het hart der kwestie raken. De schoolopziener in 41e district en dc commissie van toezigt over 't middelbaar on- Ijerwijs staan lijnregt tegenover elkander bij de raadscommissie Mt bijna het spreekwoord: „zooveel hoofden zooveel zinnen"; lok daarbuiten doet zich hetzelfde verschijnsel voor en men be seft slechts het. artikel van professor Naber in liet gidsnummer jan Junij te lezen (een artikel dat spreker overigens van deze j'aats niet wenscht te beoordeelen) om de overtuiging (e krijgen af de zaak op verre na nog niet in staat van wijzen is. En de 'raktijk vraagt spr. levert deze meer afdoende resultaten? lj betwijfelt het. Om maar een paar punten te noemen over het programma der leervakken heerscht een groot verschil van gevoelen en het gezamenlijk onderwijs van jongens en meisjes aan dezelfde iurigting wordt door sommige deskundigen heftig bestredendoor auderen met vuur verdedigd. Deze verschilpun ten zijn nog verre van uitgemaakt. Toch meent spr., dat bij al dit verschil duidelijk blijkt, dat het middelbaar onderwijs voortreffe lijke elementen bevatdoch dat de beste middelen nog niet zijn gevonden om die elementen in de praktijk tot hare juiste waarde te brengen; en nu rijst de vraag, of het verstandig, of het voor ziglig is in dien stand stand der zaak eene beslissing te nemen eene beslissingdie het bertaan der tegenwoordige inrigtingen van lager ouderwijs voor meisjes in de waagschaal stelt. Zoo danige beslissing zou spr. slechts in een geval geregtvaardigd achten in het geval namelijk dat voorziening dringend noodza kelijk - dat iedere verandering ten deze reeds daarom eene ver betering zou zijn. Die noodzakelijkheid bestaat gelukkig niet: alle rapporten beamen dit en de groote grief, een weinig dillet- tantisme in vakken buiten het lager onderwijs op de school van jufvr. Plaat, bewijst het. De motie nu heeft ten doel een over haast besluit te keer te gaan en vooral ook om deleden, welke met spreker van het middelbaar onderwijs ook voor de vrouw in de toekomst veel heil verwachten, niet in de treuiige nood zakelijkheid te brengen de conclusie van het rapport af te stem men alleen omdat zij eene beslissing voor dit oogenblik ontijdig achten. Spr. heeft in de motie een termijn gesteld, ten einde de zaak levend te houdenhij wil slechts uitstel van behandeling geen afstel. Acht men den termijn te kort, spr. zal zich in dit opzigt gaarne naar het gevoelen zijner medeleden schikken doch hij voor zich heeft de overtuiging, dat men voor eene belangrijke zaak als de onderhavige wel een jaar noodig heeft, om zich naar behooren te prepareren. De heer Jongsma gelooft, dat het geen verwondering zal baren wanneer hij verklaart, dat hij de motie met svmphatie be groet. Hij toch is het lid der commissie dat wenschte de rege ling van het middelbaar onderwijs voor meisjes voorloopig nog te laten rusteD. Voor dat gevoelen zijn in het nader rapportbuiten de schuld van den rapporteurgeene motiven opgegeven en ter wijl het zoo ongemotiveerd daar staat, zal spr. zich veroorloven met een kort woord die motiven bloot te leggen. Hij zet voorop, dat hij behoort tot degenen, die gevoelen, dat het onderwijs voor meisjes iu het algemeen niet is geregeld zooals het behoorde te zijn: doch die op dit oogenblik nog niet zien kunnen dat het mid delbaar onderwijs voor meisjeszooals het thans reeds op som mige plaatsen van het vaderland wordt gegeven verbetering in dien toestand zal te weeg brengen. Van dit gevoelen was spr. reedstoeu hij dc eer genoot van tot lid der commissie te wor den benoemd en hij is door de behandeling der zaak bij do commissie in dat gevoelen versterkt en waarom? omdat het middelbaar onderwijs, het bij uitnemendheid ontwikkelend onder wijs voor hem nog niets meer is dan een begripover welks be- teckenis men nog twist. De geleerden zijn het nog op verre na niet eens in welke vakken onderwijs moet worden gegeven aan meisjes en aan wie (mannen of vrouwen) dat onderwijs moet worden toevertrouwd. Zie daar belangrijke kwestiëndie eerst dienen te worden beslist voor en al eer men kan zeggen dat de zaak eene gestalte heeft gekregen; en zoolaDg dit niet is geschied, kan spr. in het middelbaar onderwijs het remedie voor de kwaal niet zien. Hij gelooft, dat men de meisjes tegenwoordig veel laat loe ren wat ze niet noodig hebben en daar tegenover veel onthoudt waarvan ze later nut kunnen tiekken. Zal het middelbaar onderwijs dat le veel wegnemen het ontbrekende aanvullen Spr. gelooft liet niethet zal dit op dit oogenblik te Leeuwarden niet, omdat het meisjeniet i9 voorbereid en omdat men er nog naar zoekt hoedanig het verbeterd onderwijs voor meisjes moet worden ingerigt. Men wil het middelbaar onderwijs dienstbaar maken om het meisje in staat te stellen in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien. Naar spr.'s overtuiging echter is het middelbaar onderwijs thans zooda nig ingerigtdat het gelcgeuiieid geeft tot bet vormen van uit-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 2