84 Verslag der handelingen van den gemeen lijk zal zijn als thans. Hij wenscht te wijzen op hetgeen men reeds in andere gemeenten heelt gedaan om daarvan overtuigd te worden hebben de leden slechts de Haarlemmer Courant van gisteren bij de hand te nemen waarin een verslag over het eindexamen van de in die gemeente bestaande bloeijende inrig- ting voor middelbaar onderwijs van meisjes voorkomt. De voorsteller heeft verder gezegddat men het over de eischen van het programma niet eens wasmaar spr. verwacht dat. dit wel altijd zoo zal blijven en daarbij is het programma zijns inziens eene zaak van ondergeschikt belang. Zoo aeht hij het onderwijs in het boekhoudeneenvoudig ingerigt, hoogst nut tig, ja onmisbaar voor meisjes een onderwijs dat anderen ver werpen. Ook de kwestie van het gemeenschappelijk onderwijs aan jongens en meisjes is door den voorsteller aangeroerd ofschoon daarvan in geen der rapporten ernstig sprake is. En teregt wilde men ditspr. zou er zich sterk tegen verklaren. Zie hier de redenenwaarom spr. eene discussie over het voor en tegen van de zaak op heden zou wenschen. Gaat hij na hoe veel scholen er sedert de korte werking der wet zijn verrezen dan kan het niet uitblijvenof in de meeste groote steden zal weldra eene hoogere burgerschool voor meisjes tot stand komen. Het is wat de Franscheu noemen i,une question d'herlogeeene kwestie van tijdvan wanneer Spr. zou het gaarne ziendat hier hoe eer hoe liever dergelijke inrigting in 't aanzijn werd geroepen. Hij vreest in dit opzigt voor geene proefneming veel meer vreest hijdat er anders hoe langer hoe meer ongeluk kige huwelijken in de gegoede standen zullen worden gesloten indien men aan de jongens wel maar aan de meisjes niet de ge legenheid geeft om zich naar de behoeften van den tijd te be kwamen. Spr. verklaart ten slotte een groot voorstander van 't middelbaar onderwijs voor meisjes te zijnomdat hij(dc uit zonderingen daargelaten)van het tegenwoordige meer uitgebreid lager onderwijs niet vele goede degelijke vruchten heeft gezien. Hij verlangt degelijkgeen oppervlakkig onderwijs. De heer van dör Meulen ondersteunt de motieevenwel op andere grondendan daarvoor door den voorsteller zijn aan gevoerd. Hij is niet bevreesd voor eene proefnemingwant wil men wachten tot dat de volmaaktheid zal zijn bereiktdan loopt men gevaar geheel achteraan te komen. Bestond er bij aanne ming der conclusie ook kansdat de school spoedig zal zija opgerigt spr. zou zich tegen de motie verklaren. Over het geheel genomen is hij een voorstander van het beginsel om dc zaken uit te voeren in de volgorde als waarin daartoe is beslo ten indien geen zeer urgente zaken zooals b. v. maatregelen ter voorkoming of beteugeling van besmettelijke ziekten enz. hieraan in den weg staan. Let spr. nu op hetgeen er zoo voor en na besloten is, dan vindt hij, dat op uitvoering wachten het besluit tot stichting van een schoolgebouw voor de tusschenschool le klasse, waarvoor dezen morgen de fondsen zijn beschikbaar gesteld - dat tot stichting van een schoolgebouw op Olde Gali- leën - idem van een beursgebouw, - idem tot voltooijing van de uitbreiding der gemeente enz. En dit in aanmerking nemende gelooft spr.datzoo al heden tot de stichting van de twee in de conclusie begrepen scholen werd besloten, de uitvoering daar van niet eerder te denken is dan in het jaar 1875. Met het oog op het bestaande verschil van meening acht spr. uitstel tot No vember 1874 [raadzaam. Er zouden zich andere gezigtspunten kunnen opdoen, die eene verandering in het nu te nemen be sluit zouden Vnoodig maken. Indien men dus nu al tot het op- rigten der middelbare school beslootzou men toch welligt later weer van voren af aan moeten beginnen. Spr. ziet derhalve in de verdaging niet het minste bezwaar, dewijl het te voor zien is,rdat het nu te nemen besluit toch niet tot eene vroegere stichting zal leiden dan wanneer de behandeling tot November 1874 wordtjuitgesteld. De heer Suringar heeft de motie ondersteund en wenscht daarvan rekenschap te geven. Hij heeft de motie hooren noemen ^raad te Leeuwardenvan 24 Julij 1873. eene motie van wanordede voorzitter zeide een der spre kers moet daarbij maar steeds op zijn qui vive zijn om te wakea dat de leden niet buiten de orde gaan. Spr: vraagt ech ter, of dit den voorzitter zoo zwaar zal vallen? Hij ver laat zich gerust op diens activiteit en zal zijne waarschuwing, mogt het noodig zijn gaarne ontvangen en opvolgen. Voor hij echter van zijne ondersteuning van de motie rekenschap geeft wenscht hij de verklaring af te leggen dat hij door hetgeen hij zeggen zal niet als een tegenstander van het middelbaar onder wijs voor meisjes wil worden aangemerkt. De raad staat thans (zegt spr.) voor een belangrijk vraagstuk, voor een beginselwaarvan de aanneming en toepassing van groot gewigt en ver reikende gevolgen isen daarom verecnigt spr. zich met den wensch van den voorsteller, om niet met overhaasting of ligtvaardigheid te werk te gaan. Maar zegt men wat al rapportenwat al adviezen zijn er niet uitge- bragtHet is zoozegt spr. doch waartoe hebben al die rap- fiorten en adviezen geleid Tot eene verdeeldheid van gevoe- en die niet anders dan op eene conciliante wijze eene meer derheid in de commissie heeft kunnen vormen. Is dit, vraagt hijzoo als het behoort Moet niet een vaste overtuiging en geen transactie met beginselen tot eene conclusie leiden Spr's. meening isdat men niet moet transigeren om toch maar tot eene conclusie te komen. Hij is er intusschen verre af om de leden der commissie van die verdeeldheid een verwijt te maken want die verdeeldheid is algemeen en bestaat niet het minst bij de mannen van 't onderwijszoowel van 't mid delbaar als van het lager onderwijs. In dien soms vrij heftigen strijd der gevoelens acht spr. het echter niet geraden tot de Be handeling over te gaan en eene eindstemming over de conclusie van het Nader Rapport te verhaasten. Is er trouwens zoo veel gewaagd bij dit uitstel Of is dan werkelijk de actuele toestand van het lager en meer uitgebreid lager onderwijs voor meisjes, in deze gemeente zoo hoogst gebrekkig, zoo verontrustend? Spreker wil zich niet scharen aan de zijde van hen die zoo veel smaad werpen op de Fransche dag- en kostschool voor jonge jufvrouweneene inrigtingdie hij uit ervaring zeer heeft leeren waarderendie bij het beschaafd deel der bur gerij zoo goed staat aangeschreven die buiten af eene zoo gun stige reputatie heeften wier grootste zonde schijnt te bestaan in hetgeen zij te veel geeft. Spr. wil dat verder voortgezet on derwijs niet in bescherming nemen vooral niet waar de gele genheid tot het genieten van middelbaar onderwijs kan worden gegeven. Hij wil echter opmerken dat hem geen enkel voorbeeld bekend isdat ergens in ons vaderland door eenige magt dat verder voortgezet onderwijs aan eene school van meer uitgebreid lager onderwijs is belet of verboden. Doch zegt spr. dit roert de kwestie niet hij heeft de motie ondersteund en blijft dat doen omdat hij bij uitstel eer meent te zullen winnen dan verliezen. Hij wil zich wachten voor eene stemming, waarbij welligt de geheele zaak het geheele beginselgevaar loopt van worden afgestemd. Door een der leden heeft hij hooren zeg gen dat deze geen bezwaar had tegen het nemen eener proef. Dezen verwijst spr. naar het meerbedoeld artikel in dc Oida waarin op het gebied van het onderwijs elke proefneming ten sterkste ontraden en absoluut verwerpelijk genoemd wordt en waarin men wordt aangemaandniet tot eene verandering over te gaan voor en aleer men de overtuiging heeft dat daarmede verbetering zal worden verkregen. De heer Attoma gelooftdat de discussie in allen gevalle toch dit nut heeft opgeleverd dat het meer duidelijk is geworden waaraan het moet worden toegeschreven dat men meent gebrek aan licht te hebben. De voorsteller wenscht beter te worden in gelicht en enkele leden hebben hem hierin ondersteund. Ziet spr. wel, dan is dit enkel toe tfe schrijven aan het verschildat fusschen de beide rapporten der raadscommissie heerscht, daar integendeel bij de gehoorde specialiteiten volkomene overeenstemming wordt op gemerkt. Spr. intusschen vindt dit verschil een natuurlijk ver- Verslag der handelingen van den gemeen! schijnsel. l)e zaak is verkeerd opgezet en daardoor is de raads commissie gekomen voor het onaangenaam dilemma om audcre voorstellen te doen dau ze primitief had gedaan. Dit is daaraan toe te schrijven, dat de raadscommissie is begonnen te werken en haar werk aan de bcoordeeling van de schoolautoriteiten is onder worpen. Na kennisname van de ingekomen adviezen heeft de raadscommissie ingezien dat ze in sommige opzigten had gedwaald. Maar spr. vraagt, of daarom uitstel van meer dan een jaar noo dig is? Zullen de leden dan eene andere opinie hebben verkre gen? Spr. kan zich dit niet voorstellen. Op dit oogenblik acht hij ieder lid in staat naar belmoren te kiezen. De groote meer derheid van de commissie, immers, blijft vasthouden aan het in voeren van 't middelbaar onderwijs voor meisjes. Het verschil bestaat slechts hierin, of men eene school met drie dan wel met vijfjarigen cursus zal oprigten. De lieer Dirks heeft opgemerktdat er primitief twee leden waren die wenschten te temporiseren en dat een van deze twee daarvan is terag gekomen. Spr. aarzelt niet tc verklaren dat hij dat lio is. Hij wenschte aanvankelijk te zien of het denkbeeld \an gemengd ouderwijs niet zou zijn te verwezenlijken doch de ervaring heeft hem doen zien, dat dit deckbeeld in ons land wel nimmer populair zal worden. Hij laat daarom dat denkbeeld met gerustheid varen. Een lid blijft er dus nog over dat voor als nog wil blijven wachten maar zegt spr. men gelieve wel te observeren, dat liet standpunt van dat liJ een geheel an der is dan dat van den voorsteller der motiewant dat lid wil geen middelbaar onderwijs voor dat liet lager is verbeterd. De voorsteller der motie daarentegen werpt eene dilatoire exceptie op. Waarvoor? vraagt spr. en antwoordt het niet te be grijpen. Van waar toch zal na de ontvangen adviezen nog meer Jicht opdagen De heer van der Meulen heeft verklaard de motie te onder steunen echter op andere gronden dan door den voorsteller zijn bijgebragt. Spr. heeft zich verpligt. geacht die gronden wat van Daderbij te bezien, en vraagt hij waarop komen ze neer? Nergens anders dan hieropdat de raad geen cardinaal besluit mag nemen voor en aleer de door den spreker genoemde wer ken zullen zijn uitgevoerd. //Al besloot de raad ook lieden tot de stichting der school zoo zeidc de heer van der Meulen toch zal ze niet eerder dan in 1875 kunnen worden gebouwd." Ziet spr. weldan zal er in het stelsel van den heer van der Meulen iu den eersten lijd van niets nieuws sprake moge zijn, en dit, dunkt hem, kan toch kwalijk de bedoeling zijn. In ieder geval zal men indien heden het besluit tot oprigting der school wordt genomen toch veel verder zijn dan wanneer men daartoe over 15 maanden besluit, wanneer cr eveneens andere werken zullen zijn uit tc voeren. Spr. gelooft dusdat het argument van den lieer van der Meulen geen uitstel der behandeling wettigt. Over 15 maanden zal men het zijns inziens evenmin eens zijn a's uu. Ilij meent, dat men thans licht genoeg heeft om de vraag te kunnen beantwoorden of men eene middelbare school wil of niet. Van deze vraag heeft men zich hier slechts reken schap te geven; en is deze eenmaal uitgemaakt, dan zal het overige met liet programma enz. wel volgen. Spr. durit ten de zen niet cenig vertrouwen verwijzen naar de in de verechillende rapporten voorkomende gegevens. Is het eenmaal aan de toe passing toe, dan zal ineu uit die rapporten veel nut kuqnen trek ken. De voorstelling, als zou men, thans besluitende in den zin der conclusie, eene gevaatlijke proefneming wagen, komt spre ker oi.juist voor. Maar men moet den moed hebben om liet bestaande meer uitgebreid lager onderwijs aan eene critiek te onderwerpen. Dan rijst de vraag, of men dat bestaande meer uitgebreid lager onderwijs kan loslaten om daarvoor middelbaar in de plaats tc krijgen. Spr. ineent in het biuneust van den voorsteller te lezen dat de bestaande fransche school voor jonge jufvrouwen voor hem een dierbaar pand is; doch hij gelooft, (Ut, indien er al eene middelbare school wordt opgerigt, in de plaats van die inrigting, men daarom nog niet het onderwijs :raad te Leeuwardenvan 24 Julij 1873. 85 van de tegenwoordige hoofdonderwijzeres behoeft te derven. Hier geldt het eene kwestie van verbeteringen spr. gelooftdat er Diernand zal worden gevondendie niet de besta inde school zal willen laten varen om er eene middelbare voor in de plaats te krijgen. Hij herinnert er slechts aandat bij de behandeling van de begrooting voor dit dienstjaar in de sectiën van den raad door een der leden de vraag is gesteldof de iurigting van de Fransche school voor meisjes zich riiet beweegt iu haar programma op een terreindat het hare niet is en dat verder reikt dan de verordening toelaat De commissie van rapporteurs heeft daar van in haar verslag moeten melding maken waarvan eene am pele bespreking in deze vergadering liet gevolg is geweest. Spr. is van oordeeldat mea aan die schoolwel eens genoemd eene semi-middelbare schoolniet zóó moet vast, houdendat men zelfs de kans om iets beters te krijgeu voor langen tijd buiten sluit. Hij zag ten 3lotte nog liever het geheele rapport der commissie verworpendan dat er besloten werd de behan deling er van 15 maanden uit te stellen. Immers in het eerste geval zou men eene zuivere stemming en uitspraak hebben en zou het duidelijk zijn, wie voor-, wie tegenstanders zijn. De heer Duparc zou, indien men hier zat, om elkander com plimenten te maken de heereu Atterna eu Dirks hulde breugen voor de wijzewaarop zij de motie hebben bestreden. In zeke ren zin is er door den heer Atterna reeds veel gezegdwat spr. van plan was nog in het midden te brengen. Er is echter toch een en auder nog voor hem overgebleven. Wie vraagt hij veroordeelen het middelbaar onderwijs het meest? Het zijn juist die mauncndie niet bij 't middelbaar onderwijs zijn geplaatst, in geen betrekking daartoe staan. Men heeft herhaaldelijk een beroep gedaan op een artikel van professor Naber in de Gids, dat ook spr. met groote aandacht heeft gelezendoeh, is spr. wel onderrigtdan zendt diezelfde professordie tegen het middel baar onderwijs optrekt, zijne jongens naar de hoogere burger school voor jongens te Amsterdam en zijne meisjes naar de mid delbare school voor meisjes aldaar. Ook in de aan het lager onderwijs gewijde bladen treft men menigmaal eene bestrijdrng van 't middelbaar ouderwijs aan en deze raad zelf is nog niet lang geleden gesaisisscerd geworden van een meer of min afkeu rend oordeel van iemand die tot het lager onderwijs in betrekking staat. Spr. vraagt echter: op wie moet men zich in dezen het meest verlaten, op mannen, die het middelbaar onderwijs doceren of er toezigtop houden, of op hen, die hij zou willen noemen leeken in het vak Ook iu deze zaak is spr. de waarheid gebleken van het spreekwoord, dat er niets nieuws onder de zou is. Toen jaren geleden de zoogenaamde Fransche scholen werden in liet leven geroepen barstte daartegen een ware storm los. Er werd gezegd dat op de bestaande scholen genoeg werd ouderwezen, dat meu de jongvns nu allen tot geleerden tot professors zou ma ken. Eu toch zal wel ieder willen toestemmendat de oprig ting dier scholen zeer gelukkig is geweest, dat ze zeer heilzaam hebben gewerkt en nog steeds werken. Maar de wereld staat niet stil. Wij moeten nu heel iets auders hebben dan vóór ruim eene halve eeuw. Daartoe strekt het middelbaar onder wijs óók voor de vrouw wier meerdere aeslhetische ontwik keling vooral eene noodzakelijkheid is geworden. Tot weder- legging van het door den lieer van der Meulea geleverd betoog heeft spr. mede een argument aan te voeren. Dat geachte lid zeidedatindien er kans bestond op eene spoedige stichting der schoolhij tegen de motie zoude stemmen. Doen nu vraagt spr. dat lid, of door aanneming der motie de zaak niet juist veel later zal gereed komen //Er zijn nog zooveel andere wer ken uit te voeren" zeide de heer van der Meulen doch spr. is van gevoelen, dat, indien men op dezen grond de behandeling van liet rapport uitstelde, de raad op nieuw de beschuld:ging zou moeten hoorenhem dezer dagen in zeker strooibiljet naar het hoofd geworpenvan het zoogenaamd materialistisch streven van onzen tijd ia dc hand te werken. De heer 8uringar heeft gesproken van eene kunstmatige meer-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 4