•j r-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 24 Julij 1873.
derheid in de commissie. Spr. komt met alle kracht, die in
hem ishiertegen op. Wat is gebeurd Op één lid na wilden
al de leden der commissie eene middelbare schoolmaar op ver
schillende wijze. Ten slotte echter zijn die vier leden het om
trent het hoofdbeginsel geheel eens geworden, zonder daaraan
in 't minst te kort te doen hebben sommige leden slechts van
hunne individuele meening iets laten varen. En nu vraagt spr.
aan een ieder of de belangen van stad en lande op die wijze
biet veel beter worden bevorderd dan wanneer in onze staats-
ligchamen ieder steeds zijn eigen wil tracht door te drijven
De aanneming der motie zou spr. ten hoogste betreuren. Even
zeer als het lager, heeft hij het m ddelhaar onderwijs lief, en
hij vreest dat, indien tot het uitstel wordt besloten, de raad
van Leeuwarden niets minder zal worden dan de risée van hit
publiek
De heer van Eijsinga wenscht een kort woord aan te voe
ren ter beantwoording van den heer Dirks. Vooraf wenscht hij
dat geachte lid zijne ingenomenheid te kennen te geven over
zijDe zoo onbewimpeld gegeven verklaring van een voorstander
van 't middelbaar onderwijs voor meisjes te zijn. Wat spr.
evenwel bevreemdt i9 dit, dat de heer Dirks gezegd heeft, dat
er eigenlijk alleen verschil heerscht tusschen de beide rapporten der
raadscommissie doch dat de ontvangen adviezen vrij eenstemmig
zijn. Spr. wenscht met het oog op di« bewering te vragen of
er van overeenstemming sprake kan zijn indien men naast het
advies van den schoolopziener dat van de commissie van toe-
zigt of ook de adviezen van de drie heeren inspecteurs naast
elkander legt? Maar dit doet hier ook minder ter zake: de
adviezen zijn gevraagd om de zaak van alle kanten te kunnen
bekijkenterwijl op de conclusie van het nader rapport eene
beslissing van den raad wordt gevraagd. Op de oorzaken van
het verschil tusschen de beide rapporten der commissie is be
reids door den heer Attema gewezen. Spr. kan er nog bijvoe
gen dat juist hij zoowel bij het eerste als bij hel tweede rap
port de oprigting van eene middelbare school mot driejarigen
cursus heeft voorgestaan. Hij zou dus den naam kunnen dra
gen van het consequente lid en toch verklaart hij dat hij
zoo het hem mogelijk ware geweest, gaarne met het conciliante
voorstel zou hebben willen medegaan.
De heer Attema heeft er van gesproken dat men heter had
gedaan met eerst advies in te winnen en daarna de zaak door
eene raadscommissie te doen onderzoeken. Nu dit echter niet
is geschied is ervolgens spr. ook niets in gelegen dat de
raadscommissie door de adviezen die gevraagd waren met het
doel om licht te verspreiden tot eene andere zienswijze is ge-
bragt. Dit een en ander in antwoord op het door den heer
Dirks gesprokene, waarop spr. zich verpligt achtte het antwoord
niet schuldig te blijven.
De heer Westenberg zal met een kort woord enkele te
gen zijne motie aangevoerde 1 ezwaren trachten te rcfuteren.
Het verschil van opinie in dezen is zijns inziens een strijd tusschen
ja en neen maar hoe vorige sprekers met de rapporten in de
hand kunnen volhouden dat die stukken geen tegenspraak be
vatten is hem een raadsel. Mogelijk zal men kunnen beweren
dat de hoofdgedachte, middelbaar onderwijs voorde vrouw,
door de meerderheid wordt beaamd, inaar dan moet spr. er op
wijzen dat ook hij gezegd heeft, //dat het middelbaar onderwijs
„voortreffelijke elementen bevatmaar dat men nog niet het
„middel schijnt te hebben gevonden cm de/.e op de beste wijze
„in toepassing te brengen." Dit was spr's hoofdmotief en nu
vraagt hij: wnt heeft, men aan iets, dat goed is, zoo men
nog niet de beste middelen kent om er dat go< de uit ie halen
Nu wenscht. hij de behandeling een goed jaar uit tc stellen. Wat
een schrikkelijke langen tijd! roept men en ziet er als't ware
den val in d r middelbare school voor meisjes. Spr. wenscht
te vragen hoelang dan de wet op het middelbaar onderw ijs reeds
heeft gewerkt en van welk tijdstip dc eerste middelbare school
voor meisjes daglcekent? En hierop lettende kan men dan
in gemoede zeggen, dat er niets meer te verbeteren valt, - dat
-men alles naar de bestaande gegevens reorganiserende goed han-
delt? kan men dan iemand kwalijk nemen, dat hij om meer
licht te krijgen een groot jaar wil wachteu, de verdere examens
gadeslaan, zijn nut wil doen met de feilen door auderen begaan
De lieer Attema zeide in spr's binnenste te hebben gelezen dat
alleen voorliefde voor de inrigting der school van jufvrouw Plaat
hem de motie in den mond zou hebben gelegd 't is bekend dat
de heer Attema (ot de harten kan spreken, maar in de harten
lezeu kan hij althans in dit geval niet. Spreker heeft gezegd
dat het onvoorzigtig zoude zijn nu eene beslissing te nemen en
daarmede bestaande goede inrigtiDgen in de waagschaal te stel
len. Dit zou dan alleeu raadzaam zijn indien verandering drin
gend noodig ware; dat en niets anders is gezegd; en met die woor
den alleeu trad spr. als ridder voor de bestaande scholen op.
De heer Attema, vervolgt spr heeft verder gezegd, dat
hijliever dan de behandeling uit te stellen zoude willen dat
het geheele rapport werd afgestemd doch nu moet spr. er nog
maals oj) wijzen, dat juist zijne motie beoogt dit laatste te voor
komen. Zoolang hij lid van den raad is en hij stelt er eere
in dit te kunnen zeggen heeft spr. nog nimmer een voorstel
afgestemd, dat den vooruitgang van het onderwijs beoogde;
doch daarom ook wil hij thans niet genoodzaakt worden te kie
zen tusschen eene afstemming van liet voorstel of aanneming zon
der overtuigd te zijnen terwijl het hem bekend isdat er le
den zijn die bij eene dadelijke, behandeling zich tegen de con
clusie zullen verklaren heeft hij gemeend dit door de indiening
der motie te moeten voorkomen. Als eerlijk man meent hij de
kwestie van het middelbaar onderwijs der vrouw met de motie
een groote dienst te doen.
De heer Bruinsma verklaart een voorstander er van te
zijn om ook het meisje gelegenheid te geven tot het ontvan
gen van middelbaar onderwijsdoch dat hem dit niet zal weer
houden om de motie aan te nemen. Hij doet dit, omdat de
premissen van het rapport z. i. niet voldoende zijn om daaruit
den aard der conclusie te kunnen verklaren. Als hij toch in de
conclusie ziet voorgesteld de oprigting van twee scholendan
volgt daaruitdat daar tegenover twee andere scholen zullen
worden opgeheven. Maar vraagt hij hoe komt het dan
met de hoofdonderwijzeressen dier scholen in wier aanstelling
niet staat „tot wederopzeggens." Spr. verlangt vooraf zeker
heid omtrent de wijzew aarop men die zaak kan schikken.
Sommige leden hebben beweerddat de zaak voldoende is
voorbereid. In zooverre men daarmede bedoelt liet beginsel van
de oprigting eener middelbare school voor meisjes kan spr. die
bewering toestemmen, dewijl men in dit opzigt vrij eenstemmig
ismaar dit is spr. niet genoeg hij had ook gaarne gezien
dat men eene berekening van kosten had geleverd. Deze vindt
men wel in liet verslag der commissie van toezigt over 't mid
delbaar onderwijs en in de missive van d< n heer Sleijn Parvé.
Ook zoude hij willen hebben gewetenof men geheel nieuwe
schoolgebouwen derkt tc stichtendan wel of men meende de
tegenwoordige fransche school voor eene middelbare school te kun
nen inrigten. Van deze zaken had in 't rapport der commissie
z. i. althans wel iets mogen worden gezegd.
Öpr. heeft hooren beweren d:-.t het programma een punt van
ondergeschikt belang raakthij echter beweert het tegendeel
immers welke leervakken zullen worden onderwezen Onder de
ze mist hij in 't verslag van de commissie van toezigt op 't mid
delbaar onderwijs b. v. dc hygiene.
Ook is het volgens zijn gevoelen nog niet uitgemaakt welke
de beste is: eene school met drie- dan wel met vijfjarigen cur
sus. bijaldien nu de raad mogt besluiten om dc motie van het
geachte lid den heer Westenberg niet aan tc nemen dan acht
spreker zich verpligt, hoe ongaarne ook, dc punten van con
clusie der commissie tc verwerpen. Om a! deze redenen zal
hij zich met dc motie verecnigcu.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 24 Julij
1873.
M
De heer van döP MguIöD. verklaart van liet hem verleende
woord afstand te doen.
De heer Jongsma zegtdat eene uitdrukking van den heer
Attema zijne bijzondere attentie heeft getrokken hij bedoelt
deze, dat ieder lid zich zal hebben af te vragen, of hij voor of
tegen eene middelbare school voor meisjes is. Die uitdrukking
is zeer geschikt om indruk te makenmaar naar 't spr. voor
komt dient de vraag anders te worden gesteld; hij gelooft, dat
de leden zich de vraag moeten stellen „kan ik onder de be
staande omstandigheden nu reeds tot het oprigten eener middel-
„bare school voor meisjes besluiten?" Spr. houdt zich overtuigd,
dat, indien de raad op dit oogenblik een besluit nam overeen
komstig de conclusie van de commissie, hij in dezelfde positie
komt als de mandie een toren ging bouwen zonder de kosten
daarvan vooraf te berekenen - een besluit voor de toepassing
waarvan hij misschien later welligt zoude terugdeinzen.
Volg het voorbeeld van andere gemeenten is er geroepen
doch spr. verandert die uitroep aldus: „volg dat voorbeeld na,
„als gij de zekerheid hebt bekomen dat men in die andere ge
beenten geen berouw heeft over den gedanen stap, en dat men
„daarop nieuw vóór dezelfde kwestie geplaatstook weder
„hetzelfde besluit zoude nemen." Spr. meent te wetendat
indien men in enkele gemeenten op nieuw voor de kwestie
stondmen eene andere regeling zou tot stand brengen dan
waartoe men voor weinige jaren heeft besloten. Moeijelijk kan
het daarom opgaan iemanddie wil temporiserengelijk te
stellen met iemanddie geen middelbaar onderwijs wilen spr.
protesteert daarom wel uitdrukkelijk tegen die kwalificatie die
inen aan zijn standpunt tracht te geven.
Spr. roept herinnering hetgeen is geschied met de burgerdag-
en avondschool. Eerst na lang talmen heeft de raad toen de
bij de wet gestelde termijn op het punt stond van te expireren
een overhaast besluit in die zaak moeten nemendat welligt
door meer dan een lid dezer vergadering met spr. wordt be
treurd. Had men toen ter tijd gewetenwat burgerdag- en
avondscholen zijn men zou eene betere regeling hebben in
het leven geroepen. Het gering getal leerlingen van die
school en de herhaalde wijzigingen die men in de vakken van
onderwijs en in de schoolgelden maaktestrekken toch niet ten
bewijze, dat dat overhaaste besluit goed is geweest. Indien men
destijds meer had onderzocht en langer had gewachten de cl- j
ders opgedane ervaring had geraadpleegd misschien ware die
zaak dan beter gereüsseerd. Met dit een en ander voor oogen
vraagt spr., waarom niet gewacht? Hij althans gelooft, dat
men over 15 maanden digter bij de waarheid zal staan dan he
den en bovendien zal men door de motie Westenberg aan te
nemen uitwerken dat de regeling van middelbaar onderwijs op
's raads agenda blijftterwijl hijbij verwerping van de motie,
nog niet ae aanneming van het voorstel van de commissie durft
voorspellen.
De heer van Eijsinga kan niet berusten in het door den
heer Bruinsma geavanceerdedoch aangezien eene wederlegging
daarvan hem zou brengen op den inhoud van het rapportziet -
hij voor het oogenblik daarvan af, zich voorbehoudende later
daarop terug te komen.
De heer Attoma heeft hetzelfde te zeggen in opzigt tot het
door den heer Jongsma gesprokene.
De heer Dirks antwoordt den heer van Eijsinga die hem
op eene onjuistheid heeft indachtig gemaakt dat hij heeft
bedoeld de adviezen van al de autoriteiten van het middelbaar
onderwijsbenevens die der plaatselijke schoolcommissie alhier.
Hierop wordt de beraadslaging gesloten de motie van den
heer Westenberg aan de stemming ouderworpen en in haar ge
heel aangenomen met 12 tegen 7 stemmen die van de heeren
Wiersma, van SloterdijckDuparc, Dirks, itooseboom Attema
en van Eijsinga.
Niets verder aau de orde zijnde wordt de vergadering door
den voorzitter gesloten.
v