92 A erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 14 Augustus 1873. verordening toch zal men het beginsel dienen uit te maken vóór de vaststelling van het salaris. De Voorzitter maakt den heer van der Meulen er op op merkzaam dat het beginsel toch in allen gevalle door den raad zal worden uitgemaakttenzij art. 5 der voorgedragen verorde ning wordt verworpen. Immers art. 5 luidt„De in art. 1 ge doemde beambten vervullen hunne betrekking overeenkomstig *hun te verstrekken instructiendie worden vastgesteld door den z/raad of door burgemeester en wethoudersieder voor de be ambten door deze collegiën te benoemen." Nu ligt het in den aard der zaakdatzoodra de verordening zal zijn vastgesteld het eerste werk van burgemeester en wethouders zal zijn het concipiëren van de noodige inatruotiën. Voor deze niet zijn vast gesteld zal men niet tot de benoeming overgaan. Op die wijze vervalt dus het bezwaar van den heer van der Meulen, daar de betrokken ambtenaren reeds voor hunne benoeming met zeker heid zullen kunnen wetenwat zij doen of niet doen mogen. Spr. veroorlooft zich nog iets in het midden te brengen ter beantwoording van den heer Jongsma. Deze namelijk vroeg van waar die bekeering bij burgemeester en wethouders De keus van het woord bekeering geeft spr. den indrukdat die om keering van denkbeelden door hem wordt goedgekeurd. Hij kan ook daarom met zijn antwoord kort zijn. Reeds dikwijls was bij burgemeester en wethouders de vraag overwogen, of het personeel bij de architectuur niet diende te worden versterkt. Meermalen zijn zij daaromtrent met den architect in overleg getredenmaar tel kens erlangden ze de verzekering, dat er aan versterking geen behoefte bestond. En nudunkt spr.lag het ook in den aard der zaakdat het collegie deze zienswijze tot de zijne maakte. Doch toen nu onlangsop de bij vernieuwing aan den architect gedane vraagde erkenning werd verkregendat het noodig was versterking aan te brengennu lag het óók in den aard der zaak dat burgemeester en wethouders, hunne neiging van vroeger volgende, er voor waren om aan de door den architect gevraagde versterking te voldoen. Spr. vleit zichdat de bekeering van burgemeester en wethouders den heer Jongsma uit het aange voerde duidelijk zal zijn geworden. De heer van der Meulen zegt, in antwoord op het door den voorzitter gesprokenedat hij zoo straks het oog had op de artt. 2 en 3bij welke de bezoldiging wordt geregeld. Vóór deze wordt bepaald acht hij hel noodzakelijkdat worde uitge maakt of de ambtenaren zich al dan niet met werkzaamheden ▼oor particulieren mogen bezig houden of andere bezoldigde ambten mogen bekleeden. De heer Jongsma wil niet met den voorzitter in het strijd perk treden over de beteekenis van het door hem gebezigd woord /bekeeringmaar zal er zich bij bepalen om tegenover het aan gevoerde tot bestrijding van zijn denkbeeld, eeuige argumenten in 't midden te brengen. De redenering van den heer Attema komt zijns inziens hierop neer: „zie op Utrecht". Vergelijkingen met andere gemeenten zegt spr.gaan in den regel mankmaar deze vergelijking doet het in zeer ruime mate. Wat Utrecht geeft is voor Leeuwarden volstrekt geen norma, dewijl de be volking dier gemeente meer dan het dubbel vau die van Leeu warden bedraagt. In de tweede plaats vloeit uit de redenering van den heer Attema voort de beschuldiging, dat spreker te veel op de ge volgen van de aanneming der verordening ziet. Hij echter ge looft, dat het zeer nuttig is op het einde eener zaak te letten. Bovendien hij heeft ook niet hooren bewerendat hij zoo mis heeft gezien. Wat die gevolgen betreftspr. herhaalt het ze zullen niet uitblijven. De heer Attema wil elk verbod tot het verrigten van parti culiere werkzaamheden hebben weggelaten. Spr. neemt de vrij heid te observerendat die spreker eigenlijk gezegd tweeslach tige ambtenaren wilambtenarendie voor een gedeelte moeten leven van het tractcmcnt hun door de gemeente gege ven voor een ander deel van particulier werkwaarvoor spr. zoo bevreesd is. De heer Bruinsma heeft gewezen op de verordening voor de ambtenaren aan de gasfabriek, en spr. wordt daardoor bevestigd in zijne meeningdat een zoo belangrijk beginsel als dat, waar van hier de rede isbij deze verordening behoort te worden uit gemaakt. Het is hem niet ontgaan dat volgens art. 5 de in- structiën door den raad zullen worden vastgesteld doch niette genstaande blijft hij het wenschelijk achten de bepaling in deze verordening op te nemenomdat deze komt ter kennis van het publiek en de instructie niet. 't Is daarom dat hij voorstelt aan art. 1 de volgende alinea toe te voegen »,De sub ab, c en d genoemde ambtenaren mogen ten be- /hoeve van bijzondere personen of zedelijke ligchamen geenerlei «werkzaamheden verrigten of andere bezoldigde ambten of //bedieningen bekleeden, dan met toestemming van burgemeester wen wethouders." De heer Bruin8ma kan zich bij nadere overweging met het door den heer Jongsma voorgedragen amendement vereenigen. De voorzitter heeft gezegddat de vaststelling der instructn - aan de benoeming zal voorafgaan. Spr. zou dit zeer geraden achtenindien de organisatie tegen zekeren tijd in werking trad. Doch indien de raad het wenschelijk achtdat zoo spoedig mo gelijk tot de aanstelling wordt overgegaandan komt het spr beter voor de instructiën later te makenhetgeen ook daarom nog meer verkieslijk isomdat men alsdan zal kunnen zien hoedanig de zaak marcheert. En met het oog op dit laabte acht spr. de aanneming van het amendement wenschelijkdao althans weten de sollicitanten dat ze niet dan met toestemming van burgemeester en wethouders particuliere werkzaamheden mogen verrigtea. De Voorzitter ziet in de aanneming van het amendement geen bezwaarvooral niet nu daaraan is toegevoegd de uitdruk king ,/dan met toestemming van burgemeester en wethouders Ware die clausule niet aan het verbod verbonden dan zou spr. de aanneming van het amendement ten sterkste moeten ontra den in de eerste plaats, omdat men dan hooger tractement zou moeten geven en in de tweede plaats, omdat men in dat geval van de mededinging zou uitsluiten personen wier kunde en ont wikkeling ook voor de gemeentenaren van zeer veel nut kan zijn. De heer Attema moet opkomen tegen de in het amendement gebezigde formule //geenerlei werkzaamheden verrigten." Hem dunkt dat dit veel te ver gaat en dat daarenboven het verbci onmogelijk is toe te passen. Men kan een verbod wel zoo sterk maken, dat het zijn straf in zich zclvcn vindt. Zoo zal hetoek met deze bepaling zijn zegt spr. Stond er nog //geenerM plannenbestekken of berekeningen maken" dan zou lid amendement nog aannemelijk zijn voor de voorstanders van eenige beperking. Doch, zooals het nu luidt, streeft het verbod stel lig het doel voorbij dat de heer Jongsma beoogt. Spr. geeft daarom dat geachte lid in overweging het amendement te wij zigen daar het volgens zijne meening, zooals het ligt, zeil? niet voor de voorstanders van de beperking aannemelijk is. Doch al wordt ook die wijziging aangebragtdan nog zal spr. zich er tegen verklaren. Hij heeft zich voorgestelddat de te creëren betrekking van hoofdopzigter eene betrekking iszeer geschikt voor een jong menschdie het examen als ingenieur heeft afge legd en zich door waarneming daarvan in de praktijk wil be kwamen. Maar vraagt spr. zal zoodanig iemand niet da delijk er voor afschrikken, indien men hem beperkt in de be; voegdheid om ook voor particulieren werkzaam te zijn Hij weet weldat de bepaling tamelijk onschuldig isnu er staat z/dan met toestemming van burgemeester en wethouders;" maar - dunkt hem voor deze zal het moeijelijk zijn die toestemming te weigeren. Voor eene weigering van den kant van burgemeester en wethouders zullen, jde praktijk zal het leeren, al hoogst zelden dc noodige motiven bestaan. Spr. zou daarom gaarne ziendat Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 14 Augustus 1873. 98 men deze ambtenaren even vrij liet in dit opzigt als de opzig ters bij den provincialen waterstaat. Natuurlijk de openbare dienst mag onder het particulier werk niet lijden doch neem eens aan dat dit geschiedt, dan zijn toch nog altijd burgemees ter en wethouders daar om de ambtenaren aan hunne verplig- ting te herinneren. In der daad spr. acht de bepaling on- noodigook al wordt de formule verzacht De heer Bloembergen zal zich ook niet met het amende ment vereenigen; hij deelt hoofdzakelijk de gronden die terzake door den heer Attema zijn bijgebragt. Maar bovendien acht hij dusdanige rgenerale bepaling voor al de in de verordening ge noemde ambtenaren hier misplaatst. Met betrekking tot de aan de ambtenaren toe te kennen jaarwedde acht Wij de bepaling ook volstrekt nog niet als noodig. Het spreekt toch van zelfs dat bij de instructiën zal worden geregeld voor welk werk ieder ambtenaar zal hebben te zorgen en wanneer nu dit geschiedt isdan kan spr. niet inzienwaarom men de ambtenaren in de besteding van hun vrijen tijd wil beperken. In opzigt tot den directeur en den hoofdopzigter zal het misschien niet van be lang ontbloot zijn eene bepaling in hunne instructie op te ne men op de wijze als door den heer Attema is aangegeven doch dit dient men bij die bijzondere instructiën niet bij deze verordening te observeren. Daarin kan men zoodanige bepalin gen opnemen als men in verband met de jaarwedden noodig acht. De heer Jongsma komt al weder op het door den heer Altema aangehaald voorbeeld omtrent de opzigters bij den pro vincialen waterstaat. Hij is van oordeeldat eene vergelijking van de ambtena\en der gemeente met de opzigters bij den pro vincialen waterstaat niet kan opgaan want bedriegt hij zich niet dan is de betrekking van opzigter bij den waterstaat op vele stations in dit gewest er als ware het voor geëigendom van particulier werk een voornaam middel van bestaan te maken dewijl daar voor de provincie niet veel dienst wordt gevorderd. Met de gemeente ambtenaren is dit andersalthans de ver gadering heeft nog dezen morgen door den voorzitter hooren zeggen dat burgemeester en wethouders niet op spoed durven aandringenomdat de architect met werk overladen is. De heer Bloembergen verklaarde geen zoo algemeen verbod te willen. Spr. echter beweertdat zijn amendement geen alge meen verbod in zich sluitmaar eeu principe uitdrukt. Aan bur gemeester en wethouders toch blijft overgelaten dispensatie te vcrleene*. Er kunnen oogenblikken zijn dat er voor de ge meente veel werk isdan is het pligt van burgemeester en wet houders de vergunning te weigeren maar er kunnen ook tijden komen dat er weinig te doen is, en dan bestaat er niet de min ste reden om de inwilliging van zoodanig verzoek te weigeren. De kwalificatie dus van //algemeen verbod" aan spr. 's amendement gegeven acht hij niet juist te zijn. 't Is mogelijk dat de re dactie daarvan minder goed is maar wat dat betreft moet spr. zeggendat hij zich heeft bezig gehouden met eene specificatie van verboden werkzaamheden te ontwerpen doch daarbij moest hij in te veel bijzonderheden afdalenwaarom hij het beter heeft geacht de beslissing aan burgemeester en wethouders over te laten. Is de heer Attema soms bij magte eene meer doeltreffende redactie aan de hand te geven spr. zal deze gaarne aannemen. Voorloopig echter handhaaft bij zijn amende ment., in zooverre echterdat de ambtenaar sub d vermeld daar in wordt geroijeerd. De heer Oostorlioff ondersteunt het amendement op grond, dat eene bepaling als do gewenschte te Groningen althans in de praktijk geen bezwaar schijnt te hebben opgeleverd. In de in structie van den bouwmeester dier gemeente van 1856 treft men eene bepaling aan soortgelijk verbod behelzende als de heer Jongsma wil hebben vastgesteld. Dc heer Bloembergen wenscht op te merkendat hij met het door hem gesprokene niet heeft willen bewerkendat ook in de instructie geen verbodsbepaling zal worden opgenomen. Juist het door den heer Oosterhoff gesprokene bevestigt hem in zijne meening, dat de bepaling in de instructie moet voorkomen. De heer Bruinsma blijft het amendement ondersteunen ook na hetgeen de heer Attema omtrent de opzigters bij den waterstaat heeft aangevoerd. Hij komt op tegen het door den heer Bloembergen gesprokenedie de drie opzigters van het verbod geheel wil hebben uitgezonderd. Wel kan hij zich er mede vereenigendat de weg open blijft tot het verleenen van dispensatie. De heer van Eijsinga is bevreesddat de stemming over het amendement niet zuiver zal zijn. Daartegen zullen zich toch in de eerste plaats verklaren de leden die in principe tegen eene beperkende bepaling zijn en in de tweede plaats de leden die wel eene dergelijke bepaling wenschen, maar haar met in deze verordening willen hebben opgenomen. Tot de laatste categorie behoort ook spr. die zich bij het door den heer Bloembergen gesprokene aansluit. Volgens spr. gaat het moeije lijk een verbod in zóó algemeene bewoordingen in de verorde ning, regelende den rang, het getal enz. der ambtenaren voor de gemeentewerkenop te nemen. Is het noodig bij sommige der hier bedoelde ambtenaren de toestemming van burgemeester en wethouders als een vereischte voor het uitvoeren van parti culiere werkzaamheden te stellendan hoort eene zoodanige be paling in de speciale instructiewaarin nader zal worden omschrevenwat die ambtenaren zullen hebben te doen en wat hun niet wordt toegestaan. Het door den heer van der Meulen geopperd bezwaar omtrent de regeling der jaarwedden weegt bij spr. uiet. De raadimmersheeft slechts te beoordeelen of de voorgedragen jaarwedden in het algemeen als voldoende voor de betrekkingen zijn aan te merken en daarop lettendeheeft men een goeden maatstaf van beoordeeling. Spr. komt het daarom voordat om die reden in deze verordening geene be paling behoeft te worden opgenomendie in de instructie te huis behoort. De heer Suringar kan zich niet vereenigen met het denk beeld van den heer Attema oin de ambtenaren eene onbepaal de vrijheid te gunnen hij schaart zich liever aan de zijde van den heer Jongsmadoch wanneer hij zich nu tegen de door dezen voor gestelde toevoeging gaat verklaren dan geschiedt dit alleen omdat naar zijn oordeel die bepaling niet in deze verordening maar in de instructiën te huis behoort. De heer van Valkenburg zal zich op denzelfden grond tegen het amendement van den heer Jongsma verklaren. Het amendement, hierop in omvraag gebragtwordt verwor pen met 8 tegen 6 stemmen die van de heeren BumaJong sma BruinsmaOosterhoffRooseboom en van der Meulen. Art. 1 wordt vervolgens aangenomen met 12 tegen 2 stemmen, die van de heeren Jongsma en Rooseboom. Art. 2. De heer Rooseboom stelt voor de jaarwedde van den direc teur der gemeentewerken in plaats van op J 2000 te bepalen op J 2200. Hij is te zeer overtuigd van de vele en gewigtige werk zaamheden en de groote verantwoordelijkheid aan deze betrek king verbonden dan dat hij aarzelen zou dit voorstel te doen. Ook is hij er van verzekerddat het moeijelijk zal zijn op de gestelde conditiën een voor de betrekking berekend persoon te vinden bij mogelijke ontstentenis van den tegenwoordigen amb tenaar. De heer van der Meulen merkt opdat onder de tegen stemmers van het door den heer Jongsma op artikel 1 voorge steld amendement drie worden aangetroffen die verklaarden voor het in het amendement uitgedrukt principe te zijndoch het niet in deze verordening willen hebben opgenomen. Het ge volg daarvan is, dat, indien de raad heden de instructiën te behandelen had eene bepaling als de bedoelde minstens met 9 tegen 5 stemmen daarin zon worden opgenomen. Spr. stelt zich a

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 3