I „worden toegekendin dier voege dat onderdeel a komt te ver- I „vallen." 120 Verslag der handelingen van den gemeenteraad ie Leeuwardenvan 8 November 1878. 8pr. moet nog opmerken dat den eersten adressant reeds eene groote concessie is gedaan door hem te vergunnen de voor stoep bestemde oppervlakte aan den Stationsweg bij zijn perceel te trekken. Bij de vaststelling van den prijs voor bouwterreinen is bepaald, dat de koopers voor de oppervlakte der stoep denzelfden prijs zouden betalen als voor het overig terreinzonder daaraan eene andere bestemming te mogen geven. Ontheft men nu deze adressanten van de verpligting tot het maken van stoepen dan bevoordeelt men hen boven koopers van andere terreinen. Spr. is overtuigd, dat de gevraagde ontheffing niet ten onregte wordt geweigerdwijl daardoor de gewenschte orde en regel maat zou worden verbroken. De heer Surillgar is door het aangevoerde niet van opinie veranderd. Aan het eerste bezwaar van den voorzitter zou te femoet te komen zijn met aan de vergunning de bepaling te ver inden dat het bestuur de bevoegdheid heeft de te ontstane geschillen te beslissenterwijl omtrent het andere bezwaar eveneens voorwaarden zouden zijn te maken. De lieer van Valkenburg kan niet toestemmendat de welstand door de inwilliging van het verzoek zou worden ver kort, maar dat dit veeleer het gevolg zal worden van de af wijzing daarvan. Dan toch zal de heer van 81oterdijck eerst zijn gedeelte tuin door een hek afscheiden en verder zal hij op het uiteinde der stoep een hek kunnen plaatsen. Het eenige onderscheid zoude zijndatwaar men anders eene stoep van hardsteen verkrijgt, bij inwilliging van 't verzoek de grond met heestergewassen zal worden bezet. Maar nu kan spr. zich niet voorstellendat dit aan den welstand zal schadenintegendeel gelooft hijdat deze er door verbeterd wordt. De heer Bloembergen zegtdat een der bezwarendie hem tot het afwijzend advies hebben geleidhierin bestaatdat meu met dit verzoek in te willigen in moeijelijkheden zal ko men ten aanzien van andere tot tuin bestemde gedeelten van terreinen. Spr. vestigt slechts de aandacht op den aan de over zijde der gracht gelegen tuin van mr. J. van der Veen. Het zoudunkt hemeen in 't oog vallende misstand gevenindien men dezen toestond zijn tuin van den weg af te scheiden in de rigting van het hek op de stoep van den heer van Beijma thoe Kingma. Hetzelfde zou het geval zijn met den heer Brevet die naast het voor hem in aanbouw zijnd huis eenig open ter rein krijgt. En vraagt spr. wat toestand zou men krijgen in de Zuiderstraat, wanneer het hek langs den tuin van de spaarbank en dien van den heer van Valkenburg werd voor- uitgebragt Bovendien is het hebben en houden van hekken op de stoepen niet eene verpligting der kooperszoodatal heeft men ook zekerheiddat de tegenwoordige eigenaren hekken zul len makenhet nog altijd de vraag blijft of zij of hunne opvol gers deze zullen behouden. En dan zal het toch een bepaalde misstand gevenwanneer dit te eeniger tijd het geval wordt. De heer Brunger merkt op, dat men hier met een excep tioneel geval te doen heeft en dat men ieder perceel op zich zelf zal hebben te beschouwen. Hij kan niet toegevendat de inwilliging van dit verzoek zoude medebrengen om ook aan an deren de ontheffing te verleenen. Spr. heeft van de perceelen der adressanten eene teekening gezien en aarzelt niet te verkla ren datnaar zijne meening door de inwilliging van het ver zoek de welstand niet zal worden benadeeldvoornamelijk om dat de hekken langs beide perceelen in dezelfde rigting zullen doorloopen. Ten aanzien van de beplanting van den grond kan men de noodige bepalingen maken. Men zou b. v. de voorwaarde kun nen stellen dat de grond in het geheel niet mag worden beplant. Spr. zal zich daarom tegen de conclusie verklaren. De Voorzitter moet nog opmerken, dat liet argument, als ZQu het hier een exceptioneel geval geldenwel degelijk bij burgemeester en wethouders is overwogen. Het vroegere voor» stelom de ontheffing te verleenen voor zoover den Stationsweg betreft, is van die overweging het gevolg geweest. Doch die ex ceptie houdt opzoodra men aan de gracht aan den welstand de uniformiteit moet opofferen. Spr. beschouwt de inwilliging van het verzoek als eene zaakdie groote gevolgen kan heb ben. Het zou hem geenszins verwonderendat men daarover later berouw zou hebben. De heer Wiersma zal zich met het voorstel vereenigen, juist omdat ook hij de inwilliging van 't verzoek als eene zaak van groote gevolgen beschouwt. De terreinen zijn oorspron kelijk uitgegeven met de verpligtingdat de ruimte door de stoepen ingenomenniet ter beschikking van de koopers zoude zijn. Spr. wil voorloopig aannemen dat op den hoek der Wil lemskade langs het terrein van den heer van Sloterdijckgeen misstand zoude ontstaanmaar als men den eenen de beschik king over de stoepen verguntkan men die vergunning aan an deren later niet wel onthouden en zoo zou men het zien ge beuren dat de stoepen worden gebezigd voor het plaatsen van andere voorwerpenzooals banken enz.wat spr. allerminst wenschelijk toeschijnt. Hij acht het wenschelijk zich ten aan zien van de Willemskade te houden aan het beginsel om geen stoepen af te staan. Voor de koopers beteekent dit trouwens ook al niet veelindien hun eventueel gebruik toch door speci ale voorwaarden zeer zoude worden beperkt. De heer Suringar verklaart, dat hij na gehoord te heb ben de aangevoerde bezwaren van zijne aanvankelijk uitge- sprokene opinie is teruggekomen en thans voor het voorstel zal stemmen. De conclusie van het voorstel wordt hierop aangenomen met 16 tegen 4 stemmen, die van de heeren Attema, Brunger, Hom mes en van Valkenburg. (De heer van Sloterdijck heeft zich op grond van 't bepaalde in art. 46 der gemeentewet van de stem ming onthouden). 3. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van den hulponderwijzer L. Nieuwenhuis om eervol ontslag. Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten Aan L. Nieuwenhuisle hulponderwijzer aan de tusschenschool le klassein deze gemeente, op zijn daartoe gedaan verzoek met ingang van 1 December 1873 eervol ontslag uit gemelde zijne betrekking te verleenen. 4. Benoeming van een hulponderwijzer der 3e klasse aan de le tus schenschool 2e klasse. A. Bikbergen te Dockum wordt benoemd met 20 stemmen; 1 stem was uitgebragt op N. Wendel te Groningen. 5. Benoeming van eene hulponderwijzer es aan de burgerschool voor meüjes. Anna Harmina Bergsma te Tietjerk wordt benoemd met 20 stemmenAngenietje Schotanus te Leeuwarden verkreeg 1 stem. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders omtrent het uitschrijven eener prijsvraag ter bekoming van plannen voor een te stichten beurs gebouw. Van dit voorstel is de conclcsie aldus luidende //1°. Met wijziging, zoover noodig, van 's raads besluit van 9 //November 1872 ter bekrooning van het plan voor een in deze //gemeente te stichten beursgebouwdat die onderscheiding //waardig wordt gekeurd en voor andere daarmede in verband //Staande uitgaven beschikbaar te stellen de som van ƒ2500. z/20. Voor de uit te schrijven prijsvraag ter erlanging van //plannen voor een binnen deze gemeente te stichten beursge- //bouw vast te stellen de bepalingen en voorwaarden zooals die „zijn ontworpen door den gemeente-architect en ingezonden bij „zijne missive van den 9 Julij 1873 no. 220/1 behoudens wij- z/ziging der omschrijving van hetgeen waarvoor bekrooning zal Verslag der handelingen van deh gemeenteraad te Leeuwarden, van 8 November 1873. De heer van Eijsinga gelooft, dat volgens de door den ar- I chitect ontworpen eu ingezonden voorwaarden het eindcijfer van I den bekrooningsprijs in plaats van J 2500 ƒ2800 bedraagt. Vol- I eens de voorwaarden wordt voor teekeoing en begrooting 1500 toegelegd; die som wordt tot ƒ2000 verhoogd wanneer men den I bekroonde het opmaken van een bestek opdraagt en de laagste I aannemingsom liet door den ontwerper geraamde cijfer niet I overschrijdtverder ontvangt de bekroonde voor het leveren I van detailteekeningen enz. ƒ500 dus te zamen J 2500. leveos I is in de voorwaarden de bepaling opgenomen datwanneer de I bekroonde binnen zekeren termijn het bestek levertaan hem I daarvoor ƒ300 zal worden betaald. Het schijnt, dat daarop bij I het vaststellen van het eindcijfer niet is gelet. Spr. zou omtrent I het door hem aangevoerde gaarne eenige inlichting ontvangen. De Voorzitter gelooft, dat de gemaakte opmerking gegrond I is. Van de 300 wordt op eene andere plaats gesproken dan I op die waar over de toetekennen belooning wordt gehandeld. I De heer Bloembergen is van oordeeldat de zaak gemak- I kelijk is te verhelpen door ter plaatsewaar over de belooning gehandeld wordt, bijtevoegen „behoudens de 300 voor het I „maken van een bestek." I De heer Wiorsma zegtdat het kan zijn dat de redactie I aanleiding geeft tot de onderstelling dat de kosten tot 2800 I kunnen klimmen doch bedriegt hij zich niet dan was het I bij de behandeling in de bouwcommissie de bedoeling dat die I kósten niet boven J 2500 zouden komen. Eene wijziging in de I redactie zou dus misschien eveneens de zaak in het reiae kun- I een brengen. De heer Rengers verschilt van den vorigen spreker in op- I vatting. Hij is het met hem eens, dat voor de prijsvraag 2500 I is gesteld maar er is nog eene bepaalde conditie gesteldvol- gens welke aan den bekroonde nog J 300 voor het opmaken I van een bestek kan worden toegekend. Daarentegen wanneer I hij niet aan deze bepaling voldoetwordt hem 300 van den I Prijs gekort. De Voorzitter gelooft, dat de heer Rengers in eene dwa- I ling verkeert. De toetekennen prijs bedraagt in het geheel I 2500 Voor het leveren van teekeningen en de begrooting van I kosten is uitgetrokken 1500 waar ƒ500 bijkomt, wanneer de I aanbestedingsom beneden de begrooting blijft. Doch nu is het I zeker, dat er geen aanbesteding kan plaats hebben zonder een I bestek. Spr. kan dus niet aannemeu dat er voor een bestek I iets afzonderlijks behoort te worden gesteld. Hij geeft in over- I weging, of het niet beter zoude zijn het cijfer van j 1500 te I brengen op J 1200 en daarbij voor het bestek ƒ300 uittetrekken. De heer Dirks merkt op, dat de verwarring haar ontstaan dankt aan het wegvallen van sub a. Het gronddenkbeeld was teekeningen te hebben doch later heeft men gezegd dat men aan bloote teekeningen niets had. Toen heeft men bepaalddat I er teekeningen en begrooting van kosten moesten worden gele verd en dewijl spr. meentdat men om eene begrooting te kunnen zamenstvllen moet weten wat er geleverd zal worden gelooft hijdat het bestek ouder de begrooting is begrepen. De heer van Valkenburg zegtdat het oorsponkelijk idee van den architect was om 1000 te geven voor de teekeningen en 500 voor de begrooting van kostenindien namelijk deze mede werd goedgekeurd. Er is sprake geweest om begrooting en bestek zamen te nemer.doch spr. meent zich te herinneren, dat de architect hiertegen heeft opgemerkt, dat het bestek eene uitwerking van de bcgrooting enalzoo eene zaak van latere zorg is. De heer Attema zal zich niet in de merites van de prijsvraag begevenmaar een eokel woord aanvoeren in betrekking tot de zaak au Jond. Bij de behandeling der begrooting voor dit jaar is daarop eenvoudig 500 voor het uitschrijven der prijsvraag uitgetrokken. Thans evenwel wordt die som tot j 2500 verhoogd en gaat men uit van het sustenu dat de beurs 150,000 zal mogen kosten. Nu komt het spr. voor, dat men zich met aanneming van dit voorstel ook verbindt een beurs van dien prijs te bou wen en dit noopt hem om tegen het voorstel te stemmen. Van den beginne af is hij tegen" het uitschrijven eener prijsvraag geweestom de moeijelijkheden die naar hij meent daar aan verbonden zijn. Het kan niet uitblijven of de kosten zullen meer bedragen dau men heeft vooropgezet.. Trouwens de archi tect spreekt dan ook van minstens J 150,000. Spr. zal zich niet. in de zaak der beursstichting begeven, omdat deze op ditoogeu- blik niet aan de orde is. Eeüige bij liet voorstel gevoegde stukken evenwel zouden doen onderstellendat die zaak op dit oogenblik wel aan de orde is. Doch geHjk gezegd spr. zal zich van eene bespreking daarvan onthouden. Voor hem is het op dit oogenblik de vraag, of men deze prijsvraag met den daarbij aangenomen maatstaf vau het kostenbedrag zal uit schrijven en deze vraag meent hij ontkennend te moeten be antwoorden. De heer van Eijsinga meent, dat de vraag, of men eene prijsvraag zal uitschrijven nu niet aan de orde is wijl daartoe bij de begrooting voor 1873 reeds is besloten. In dezen wordt alleen gehandeld over het bedrag der toetekennen belooning en de uitvoering van het eenmaal genomen besluit. Spr. wil die uitvoering met omnogelijk maken en kan zich met het voorstel van burgemeester en wethouders vereenigenwanneer dat ge wijzigd wordt in den zin als door den voorzitter werd geformu leerd waardoor aan het door hem geopperd bezwaar wordt tegemoet gekomen. De heer Westenberg is van oordeeldat het bezwaar van den heer Attema denkbeeldig is. In dc bouwcommissie althans heeft men vooropgestelddat de raad zich tot de uitvoering volgens de afmetingen eu den vorm van het te bekroonen plan volstrekt niet verbond. Derhalve, door het uitschrijven der prijsvraag wordt naar spr's inzien niet op de kosten der beurs geprejudiciëerd. De heer Attoma wil gelooven dat de bouwcommissie van het door den heer Westenberg aangevoerd begiusel is uitgegaan maar moet opmerken, dat hij zoodanig voorbehoud in het voor stel van burgemeester en wethouders noch in de prijsvraag zelve heeft aangetroffen. En nu vraigt spr., waarvoor zal men eene prijsvraag uitschrijven voor eene beurs die 150,000 zal inogeu kosten als men toch niet tot de uitvoering overeenkomstig een naar dien prijs ontworpen plan overgaat i Is het dan niet veel beter eerst de zaak zelve uittemaken en vasttestellenwelke som de raad voor de beurs besteden wil? De beer Rengers merkt op, dat de heer Attema zich ver gist als hij meent, dat volgens het programma de beurs minstens 150,000 moet kosten. l)ie som toch is het maximum beneden welk de on! werper moet blijveu. Spr. sluit zich geheel aan bij die leden die noode deze som voor de beurs willen uitgeven eu bij acht het daarom dienstig hier te verklaren, dat, wanneer hij zich vereenigt met het voorstel tot het uitschrijven eener prijs vraag, hij dit doet in de hoop, dat er plamien zullen komen volgens welke de beurs minder zal kosten. Deze prijsvraag heeft trouwens ook niet het doel om een kostbaar, maar om een doel matig en goedkoop gebouw te erlangen. De heer van Valkenburg is even als de vorige spreker van oordeeldat de raaddoor dit voorstel aan te nemen geenszins voor het feit zal komen te staan om eene beurs te bouwen overeenkomstig dc afmetingen enz. van het bekroonde plan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1873 | | pagina 2