128
Verslag der handelingen van den gemeenteraad 1c Leeuwarden, van 13 November 1878.
gewone ontvangsten en dat daardoor liet cijfer van de inkomsten
belasting gestadig stijgtwordt naar het inzien van rapporteurs
door de cijfersin de memorie aangehaald niet geheel weder-
legd. De stijging der uitgaven wordt toegegeven. Uit het over
gelegd overzigt van ontvangsten en uitgaven blijktdat de eer
ste ae laatste steeds overtreffen. Maar moet spr. opmerken
bij de begrooting worden de uitgaven steeds het eerst geraamd
en dient de inkomsten-belasting als sluitpost voor d' fondsen
die op andere ontvangsten te kort schieten om die uitgaven te
kunnen dekken. En nu blijkt uit de opgaven van het dagelijksch
bestuur wel degelijkdat in de laatste jaren het cijfer van dien
sluitpost belangrijk is toegenomen, terwijl voor 1874 daarvoor
niet minder dan/ 107,000 wordt geraamd met eene percentage,
die tot nog toe niet is bereikt.
Wat overigens de aanwijzing betreft der saldo's van 1870 tot
1872 verkregen, meenen rapporteurs, dat deze ook weder hunne
vroegere opmerking omtrent de begrooting staven, omdat ze toch
zeer zeker ten deele zullen voortvloeijen uit minder juiste ramin
gen van ontvang en uitgaaf.
Op de grief sub cdat de percentage te hoog zou zi jn in ver
houding tot het belastbaar inkomen der gemeente, behoeven rap-
orteurs niet terug te komen omdat zij in hun rapport al heb-
en gezegddat die kwestie bij de behandeling der begrooting
minder te pas komt. Nu echter burgemeester eu wethouders bij
deze gelegenheid er op wijzendat op 't voetspoor van andere
gemeenten de verhooging der opcenten op de personele belasting
welligt overweging zou verdienen merken zij alleen ter loops
aan dat een soortgelijk voorstel bij de begrooting te Arnhem
voor 1874 is afgestemd, om de groote bezwaren en ongelijkheid
daaraau verbonden en meenen zij te moeten vragenof die be
zwaren nog niet veel grooter zullen zijn in eene gemeente als
dezewaar ten opzigte der grondslagen van mannelijke dienst
boden en paarden zoo weinig luxe is en waar dus bij toepassing
van zoodanigen maatregel om een geijkten term te gebrui
ken lucht en licht veel meer nog dan de weelde zou wor
den belast.
Punt d, de vermindering der batige saldo's, wordt blijkens
het rapport niet door rapporteurs gedeeld en behoeft dus door
spr. niet te worden behandeld terwijl eindelijk punt ede stij
ging van de gemeenteschuld zonder evenredige aflossing, blijkens
He stukken ook der attentie van burgemeester eu wethouders
niet is ontgaan, blijkbaar uit het feit, dat op deze begrooting
eene som van 4000 voor buitengewone aflossing is geraamd.
Rapporteurs blijven van oordeeldat die som als normaal cijfer
niet hoog genoeg ismaar zij eerbiedigen tevens de bezwaren
die dit jaar tegen eene verhooging bestaan.
In de aanmerking, dat de bezittingen der gemeente eene waarde
vertegenwoordigendie ruimschoots tegen het bedrag der ge
meenteschuld opweegt zien rapporteurs wel eenig optimisme.
Die bezittingen toch zijn voor het grootste gedeelte niet ver
vreemdbaar, geen voorwerpen van handel, en kunnen dus niet
anders dan eene denkbeeldige waarde vertegenwoordigen. Trou
wensdit is een ondergeschikt punt, want, God dank! de ge
meente is nog in de verste verte niet aan eene liquidatie toe.
Waar rapporteurs ook al meenen te moeten verschillen met'som-
inige denkbeelden van liet dagelijksch bestuur, dit punt blijkt uit
de memorie van toelichting zonneklaar, en de inschrijving op
de laatste leening heeft het krachtig bewezen. Mogten de be
schouwingen in de sectiën hier en daar donker gekleurd zijn
men vergete niet, dat ook de finantiële gebeurtenissen daarbui
ten op die beschouwingen niet zonder invloed konden blijven.
Mogten die gebeurtenissen en de hier gewisselde stukken ons
allen en ook de gemeentelijke corporatiën meer en meer tot de
overtuiging brengen dat het vooral in dezen tijd zaak isde
tenir ferme les cordons de la bourse dan reeds zou deze dis
cussie voor de gemeente Leeuwarden van groot nut zijn geweest.
De lieer Dirks kan zich vereenigen met het door den heer
Westenberg gesprokene, waaraan hij nog een paar opmerkingen -
wcnscht toe te voegen. Ook hij heeft met genoegen gezien, dat
aan de memorie van beantwooiding een staat is toegevoegd, die
een overzigt geeft van de ontvangsten en uitgaven over de jaren
18561870. Het eenige bezwaar dat hij tegen dezen staat heeft
(die hij overigens als zeer belangrijk beschouwt) is dit, dat ook
niet de reeds afgesloten jaren 1871 en 1872 daarin zijn opgeno
men zoo ook de ramingen over de jaren 1873 en 1874, want
juist zijne bezwaren zitten meer in die laatste vier jaren dan in
de vijftien voorafgaande. Spr. heeft zich de moeite gegeven be
doelde vier jaren bij den staat te voegen. Hij beseft het moeije-
lijke om in de vergadering onevene cijfers te berde te brengen
en zal daarom eenvoudig ronde cijfers opgeven. En dan is hem
gebleken dat de aflossing op de gemeenteschuld gedurende de
jaren 18561870 gemiddeld ruim 21,000 per jaar heeft bedra
gen. Daarentegen heeft of zal de aflossing over de jaren 1871
1874 gemiddeld ruim 14,000 per jaar bedragen, gevende alzoo
eene vermindering van ƒ7000 per jaar. In de tweede plaats
beeft- spr. de schuldvermeerdering nagegaan en deze in vierjarige
tijdperken gegroepe.-rd namelijk van 18591862, 1863—-1866
18671870 en 18711874, waardoor hij, na aftrek van het be
drag der vermindering, komt over 185962 tot eene vermeer
dering van ƒ37,000 per jaar, over 186366 van ƒ70,000, over
186770 van 38,500 en over 187174 (en hier zit het groote
bezwaar) tot eene vermeerdering van 99,000 per jaar. In even
redigheid van de vermeerdering der schuld is ook de rente daar
van toegenomen ze heeft bedragen over de jaren 185658 ge
zamenlijk bijna 30,000 over 185962 60,000 over 1863—66
ƒ90,000, over 186770 ƒ147,000 en zal over het tijdvak van
187174 bedragen ƒ182,000. Hieruit blijkt, dat de rente sedert
het tijdvak van 185962 300 0/q is gestegen. Deze cijfers nu
gaven bij spreker aanleiding tot de donkere beschouwin
gen" in de de sectiën gelijk ze in de memorie van beantwoor
ding genoemd worden. Hij heeft het van zijn pligt geacht dit in
deze vergadering te herhalen.
De Voorzitter Ziet zich tot zijn leedwezen genoodzaakt de
vergadering te verlaten en draagt het presidium aan den oudsten
wethouder, den heer Bruinsmaover.
De heer van Eijsinga verlaat de vergadering.
De heer Duparc heeft met bijzonder genoegen kennis geno
men van het door burgemeester en wethouders overgelegd exposé
van den finantiëlen toestand der gemeente omdat hij daardoor
bevestigd ziet hetgeen hij reeds bij de behandeling der begroo
ting voor 1869 de eer had in het midden te brengen dat name
lijk de door de ingezetenen over dat jaar op tc brengen belas
ting minder bedroeg dan over vroegere jaren. Dit nu blijkt uit
den overgelegden staat uitdrukkelijk. En in dien staat heeft
men nog wel de opbrengst van 't 4/5e der personele belasting on
der de belastingen opgenomenofschoon dienaar spr. meent
ouder de rubriek Andere ontvangsten had behooren te worden ver
meld. De personele belasting toch betaalden de ingezetenen ook
voor 1866 schoon de gemeente daarvan niets kreeg. Dit alleen
om te doen uitkomen dat inderdaad hetgeen de ingezeten als
belasting aan de gemeer-te opbrengen minder bedraagt dan vroeger.
Spr. heeft in de behandeling dezer zaak aanleiding gevonden
om een ander punt van belasting aan te roerenden hoofdelij-
ken omslagdie door den heer Westenberg de sluitpost der be
grooting is genoemd, maar die in 'toog van velen eigenlijk is
het hete noireHij zou echter meenen, dat de zwarte kleur wel
wat zou zijn te verminderen met eene wijziging van de verorde
ning tot heffing dezer belasting. Spr. heeft wel eens hooren zeg
gendat de bespreking van dit punt bij de behandeling der be
grooting niet op hare plaats is. Het zelfde werd drie jaar gele
den ook aangevoerd toen een ander lid dezer vergaderingte
vens lid van het dagelijksch bestuur, deze zaak bij de vaststel
ling der begrooting ter sprake bragt. Doch spr. acht de behan
deling der begrooting althans de meest geschikte gelegenheid
om over eene wijziging in de grondslagen van heffing van den
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 13 November 1873.
129
hoofdelijken omslag van gedachten te wisselen. IIij wil voor
'toogenblik hierover niet in 't breede uitweiden; maar aan bur
gemeester en wethouders ter overweging aanbevelen de vraag
of die grondslagen geen verandering zouden behooren te onder
gaan. Toen in 1855 tot invoering dezer belasting werd besloten
oordeelde men o. a.dat voor een inkomen van 300 geeu be
lasting behoorde te worden opgebragt. Men leeft thans in een
anderen tijd. Wat in 1855 voor 300 gold geldt thans met
niet minder reden voor 400 zoo niet nog meer. Spr. althans
houdt zich overtuigd datindien men thans over eene wijziging
der verordening had te beslissen de raad zeer zeker een inko
men van 400 van de betaling zou vrijstellen. Dit is slechts een
enkel puntdat wijziging der verordening wenschelijk maakt
en spr. zou het geenszins verwonderen dat bij eene gezette be
oordeeling zal blijken dat er meer bepalingen zijudie aanvul
ling of wijziging eischen.
Wat overigens de finantiële beschouwingen betreft, gelooft
spr.dat daarin veel waars voorkomtmaar teveD3 is hij van
oordeeldat Leeuwarden niet de eenige gemeente isdie in ex-
ceplionelen toestand verkeert. Bijna in alle gemeenten kampt
men tegenwoordig met het bezwaar, dat de uitgaven klimmen.
Doch men diene hierbij wel indachtig te zijn dat tal van nieuwe
ja ook niet zelden oude wetten steeds meer uitroering eischen
dat de tractementen der ambtenaren hebben moeten worden ver
hoogd waarvan klimming der uitgaven het noodwendig gevolg
is geweestdat in en buiten den raad bijna aanhoudend op voor
ziening in t-1 van zaken wordt aangedrongen. Met het oog op
dit al les denkt spr. onwillekeurig aan het Fransch gezegde li
faut payer de sa gloire. Daartegenover is het opmerkelijkdat
de sluitpost der begrooting de hoofdelijke omslag, in de laat
ste jaren in der-daad weiuig is verhoogd. Wel is er op gewe
zen dat men in 1874 een cijfer zal krijgen, vroeger niet be
reikt, maar daarentegen wijst de overgelegde staat aan, dat se
dert de afschafïiDg der accijnsen dit cijfer zich toch nog altijd
heeft bewogen tusschen de 90 en 100,000 gulden. Nogmaals stelt
spr. echter op den voorgrond, dat deze belasting beter zal wer
ken, indien hare grondslagen in dien zin waren veranderd, dat
ze minder op sommige klassen van ingezetenen drukt. Intus-
schen is hij het met den heer Dirks eens, dat men nog niet is
aan het einde van de toename der uitgaven. Doch op dit oogen-
b!ik heeft men te doen met de begrooting voor 1874 en als men
van deze de inkomsten aan de uitgaven toetst, als men daarbij
denkt aan het vele genotdat de gemeente door het uitvoeren
van publieke werken als anderzins den ingezetenen aanbiedt dan
voon aar is de toestand niet zoo donker, dat men de toekomst
met bezorgdheid zou tegemoet gaan.
De heer Bloembergen geeft te kennendat de verklaring
van den eersten spreker dat namelijk de commissie van rappor
teurs met genoegen van de memorie van beantwoording had ken
nis genomen bet dagelijksch bestuur niet anders dan aangenaam
kan zijn vooral omdat onwillekeurig wel eens deze of geene
u.tdrukking uit de pen vloeit, die aanstoot kan geven. Het is
hem aangenaam te vernemen dat dit laatste bij deze gelegen
heid niet heeft plaats gehad trouwens èn het verslag èn de
memorie dragen overtuigende blijken van wederzijdsche welwil
lendheid en van dien gunstigen zin tot onderlinge zamenwerking,
die van zoo gewenschten invloed kan zijn ter bereiking van een
door allen gemeenschappelijk te beoogen doel: de bevordering
van de belangen der gemeente en van de welvaart harer inge
zetenen.
De eerste spreker heeft te kennen gegeven dat hij zich bij
de bespreking der memorie alleen zou bepalen tot die punten
waar ze terug slaan op het door rapporteurs zelfstandig uitge
sproken gevoelen en niet tot die, waar enkel van in d" sectiën
geuite opmerkingen de rede is. Spr. gelooft, dat dit teregt is
geschied. Zoo hebben ook burgemeester en wethouders wel de
gelijk onderscheid gemaakt tusschen hetgeen uit de sectiën af
komstig was en dat, waaromtrent rapporteurs meer speciaal hun
eigene zienswijze ontwikkelen. Hebben ze een enkele keer mis
schien de opmerkingen der sectiën met die van rapporteurs ver
eenzelvigd dan is dit geheel onwillekeurig geschied en ook te
vergoelijken omdat het somwijlen moeijelijk is uit de bewoor
dingen op te maken, of men te doen heeft met het gevoelén
der sectiën dan wel van rapporteurs.
Van wege de commissie van rapporteurs is er in de eerste
plaats op gewezen dat het beweren van burgemeester en wet
houders als zou men op het cogenblik niet in een normalen toe
stand verkeeren door haar niet wordt gedeeld. Spr. echter ge
looft dat er inderdaad veel voor de zienswijze van het dage
lijksch bestuur pleit. En waarom omdat de belangrijke werken,
in den laatsten tijd ondernomen, en waarbij de gemeentelijke
finantiën in niet geriDge mate betrokken wareno. a. de uit
breiding der gemeente voor het oogeüblik nog niet afwerpen
die voordeelenwelke men in de gevolgen daarvan mag ver
wachten omdat veel van hetgeen wordt aangelegd of ge
maakt nog niet in dien toestand verkeertdat het productief kan
zijn. En hierop lettende meent spr. te mogen zeggendat men
in zoover niet in een normalen toestand verkeert als van de in-
rigtingen die men heeft in het leven geroepen en waaraan
belangrijke sommen zijn of nog worden te koste gelegd, in het
vervolg ook opkomsten zullen worden genoten die men nu nog
derft. Spr. behoeft slechts te wijzen op de in aanbouw zijnde
huizen aan de zuidzijde der grachtm aarvan met der tijd eener-
zijds rente zal worden genoten van de opbrengst der uitgegeven
terreinen, anderzijds het 4'5 van- en de opcenten op de perso
nele belasting. Ook met betrekking tot de veemarkt is men nog
niet in een normalen toestand. Het is m'aardat voor 1874 eene
hoogere opbrengst der veemarktgelden op de begrooting is uit
getrokken maar vooreerst loopt die verhooging over een ge
deelte van dat jaar en ten anderen is ze niet tot dat bedrag op
gevoerd m at mee met grond mag tegemoet zien.
Dat de hoofdelijke omslag voor 1874 tot een hooger cijfer is
uitgetrokkenhebben burgemeester en m-ethouders geenszins ont
kend Wat ze ontkennen is de beM'ering in het rapportdat
de hoofdelijke omslag gedurende de laatste jaren steeds is ge
klommen. Die bewering nu is geheel ongegrond; m-autmoge
al over 1874 boven de 100,090 worden geheven, niet te ont
kennen is het, dat in de laatste jaren geen noemenswaardig ver
schil is op te merken. Sedert 1866 is de percentage eer ver
minderd dan vermeerderd terwijl de opbrengst nagenoeg op
dezelfde hoogte is gebleven. Dat over 1874 een hooger cijfer
mo< t m'orden geheven werd door burgemeester en m-ethouders
reeds opgemerkt in de memorie van toelichting, Maar ze de oor
zaken voor die verhooging opsommen.
Burgemeester en m-ethouders hebben in hunne memorie van
beantM-oording ei van gewaagd dat niet de hoofdelijke omslag
de eenige belasting is die voor verhooging in aanmerking behoeft
te komen maar Hat ook de opcenten op de personele belasting
-/.ouden kunnen Morden verhoogd. Tegen deze opmerking is de
heer Westenberg opgekomen met de ervaring te Arnhem opge
daan. Doch nu moet spr. er de aandacht op vestigen dat bur
gemeester en m-ethouders zich met de bedoelde zinsnede nog
geenszins hebben betoond voorstanders van de verhooging dier
opcenten te zijn ze hebben het slechts bloot gememoreerd. En
indien spr. hierbij zijne eigene opinie zou bijvoegen, dan zou hij
ingeval er middelen moeten m-orden gezocht om de gewone uit
gaven te bestrijden in overweging willen geven te onderzoe
ken in hoever de in deze gemeente geheven regten en loonen
in verhouding staan tot de dienstendoor de gemeente aan de
gebruikers van Merken of instellingen bewezen. Hij m-ijst slechts
op de belangrijke toename van de kosten van het onderwijs. Hij
m-eet weldat de schoolgelden meer eene tegemoetkoming in dan
wel eene vergoeding van de kosten van onderwijs zijn maar
toch vreest hij geen tegenspraak wanneer hij beM'eert, dat ook
de tegemoetkoming moet stijgen naarmate de kosten van het og-
derwijs toenemen.