a
1
I
i
i
i|
i
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 12 Maart 1874.
spr.dat ook hij er niet veel kwaad in zou zien zoo het markt-
geld bij uitzonderingin geval van groote drukte, soms eens
aan den marktmeester wordt betaald maar het is er hem om
te doenharmonie te houden tusschen de bepalingen in deze
verordening en die van de instructie en de verordeningrege
lende het getal der ambtenaren eoz. En wanneer hij nu in de
eerste alinea van dit art. wel personen voor de inning der markt-
gelden ziet aangewezen, maar juist niet die, welke in de ver
ordening op het getal der ambtenaren bij de veemarkt zijn ge
noemd dan vindt hij dit niet rationeel. Hij zou er zich nog bij
kunnen neerleggen indien hier gesproken werd van //gaarders of
den marktmeester"maar om juist opzettelijk de gaarders te
verzwijgen dit, zou men haast zeggen, beteekent nagenoeg
zoo veel als dat aan de gaarders niet mag worden betaald. Doch
die consequentie gaat te ver, evenzeer als de bewering, dat
door het niet opnoemen van den marktmeester ook niet aan de
zen zou mogen worden betaald. Om intnsschen aan het verlan
gen van den heer Rengers te voldoen wijzigt spr. zijn amende
ment in dien zin dat daarin wordt gelezen //aan de daarvoor
//aargewezen gaarders of den marktmeester."
De heer Bloembergen meentdat men hier tot grondslag
moet nemen de door den koning goedgekeurde verordening op
de invordering der veemarktgelden. Die verordening nuzegt
in art 1
z/De invordering der belasting, onder den naam van markt-
z/geldgeschiedt bij gaarderingtenzij de raad bij afzonderlijk
/besluit Depaaltvoor een aan te wijzen tijdvak, het regt van
//invordering dier belasting te verpachten.
//Burgemeester en wethouders benoemen de met de gaardering
«te belasten personen en voorzien hen van de noodige iustructiën.
z/De namen der gaarders of pachters worden ter algemeene
//kennis gebragt".
Met het oog op deze bepaling stelt spr. voor in dit art. te le
zen „aan de daarvoor aangewezen gaarders of pachters
De heer Wiersma geeft de voorkeur aan de oorspronkelijke
redactieomdat onder „de daarvoor aangewezen ambtenaren" ie
der is te begrijpen. Hij is bevreesddat het tot moeijelijkheden
zal leidenindien voor het genus de species in de plaats treedt.
De heer van Sloterdijck verklaart zich te voegen bij het
amendement van den heer Bloembergenwaarom hij het door
hem voorgestelde intrekt.
De Voorzitter gelooft bij nadere overwegingdatal is
ook de marktmeester niet bij name genoemd deze daarom nog
niet de bevoegdheid tot gaardering zou missen. Juist door dit te
doen wordt hij gaarder en valt hij dus onder de bepaling van 't art.
Het amendement van den Bloembergen wordt hierop aangeno
men met 10 tegen 8 stemmendie van de heeren van Eijsinga,
Wiersma, JongsmaWijbrandi, Attema, PlantengaDuparc en
Rengers. (De heeren Hommes en van Valkenburg hadden vóór
de stemming de vergadering verlaten).
Aldus gewijzigd wordt art. 7 zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De artt. 816, zoomede het intitulé worden vervolgens zonder
hoofdelijke stemming aangenomeo terwijl eindelijk de verorde
ning in haar geheel mede zonder hoofdelijke stemming wordt
aangenomen.
Als gevolg daarvan is vastgesteld de volgende verordening
VERORDENING, rogelondo hot gobruik en do
politie van do veemarkt te Leeuwarden.
Art. 1.
Geen handel met openbare tentoonstelling van het te verkoo-
pen veemag binnen de gemeente Leeuwarden worden gedre
ven op andere plaatsen, dan op de daarvoor bestemde marktplaats.
Het vee, dat op marktdagen binnen deze gemeente op andere
publieke plaatsen dan de genoemde marktplaats wordt gevonden
zonder dat het blijkt dat het af- of aangevoerd wordt, wordt
gerekend op onwettige plaats in veiling te zijn.
Art. 2.
Onverminderd het bepaalde bij artikel 22 der verordening op
de marktpolitie van den 27 September 1860 wordt de veemarkt
gehouden eiken Vrijdag: in de maanden April tot en met No
vember van 's morgens 7 tot 's namiddags 3 uuren in de overige
maanden van 's morgens 8 tot 's namiddags 2 uur.
De Donderdagsche voormarkt van vee wordt geopend 's voor
middags te 10 uur en gesloten 's namiddags te 4 uur.
Art. 3.
De paardenmarkten worden op de veemarkt gehouden van
's morgens 8 tot 's namiddags 6 uurop de daarvoor bij besluiten
van 21 Maart 1836, 14 Februarij 1856 en 12 Februarij 1857 be
paalde dagenals
a. de eerste voorjaarspaardenmarkt op den derden Dingsdag
vóór Paaschen
b. de tweede voorjaarFpaardenmarkt op den eersten Diagsdag
in de maand Mei
c. de najaarspaardenmarkt op den tweeden Donderdag na de
paardenmarkt te Norg.
Art. 4.
Het vee, voor de veemarkt bestemd, mag slechts worden bin
nengeleid door de daarvoor uitsluitend bestemde ingangen.
Art. 5.
Bij het ter markt komen worden de plaatsen voor het vee
door den marktmeester aangewezen.
Ieder is gehouden zich daaraan te onderwerpen.
Bij weigering of nalatigheid om aan die aanwijzing onmiddel
lijk gevolg te gevenwordt het vee van de marktplaats verwij
derd onverminderd de straf, tegen deze overtreding bepaald.
Art. 6.
Het is verboden, eenig vee op de marktplaats aan andere voor
werpen vast te bindendan aan de daarvoor bestemde ijzeren
stangen of ringen.
Art. 7.
De verschuldigde marktgelden worden door de eigenaars of
geleiders van het vee betaald aan de daarvoor aangewezen
gaarders of pachtersvóór dat het vee ter markt wordt toege
laten.
Het vee, dat zonder betaling van het verschuldigde marktgeld
ter markt is gebragt, wordt onmiddellijk van de marktplaats ver
wijderd, onverminderd de straf, tegen deze overtreding bepaald.
Art. 8.
Het is verboden vee, aan eene besmettelijke ziekte lijdende of
daarvan verdachtter markt te brengen.
Als besmettelijke ziekten worden aangemerkt
voor runderen
de veepest (veetyphus)
longziekte
tongblaar
het klaauwzeer
voor paarden
de kwade droes
w huid worm;
verdachte of steendroes
w schurft
voor schapen:
de veepest
pokken
schurft
het mond en klaauwzeer
voor varkens
de schurft
varkensziekte
het miltvuur
de hondsdolheid.
voor alle vee
'Jsv*. Tl.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van 12 Maart 1874.
37
Onverminderd de hiertegen bij deze verordening bepaalde
straf, is de overtreder van dit artikel verpligt, onverwijld het
ziek of verdacht verklaarde vee van de markt te verwijderen.
Art. 9.
De keuring van het vee is opgedragen aan den gemeente-veearts.
Hij beslist alle geschillen omtrent het bestaan en den aard
der ziekte.
Bij ontstentenis van den gemeente-veearts, wordt een door burge
meester en wethouders aan te wijzen ambtenaar daarmede belast.
Art. 10.
Ieder, die zijn vee verlangt te doen wegen, geeft daarvan
kennis aan den marktmeester.
Deze zorgtdat het wegen geregeld geschiedt tegen het daar
voor bepaalde weeggeld.
Art. 11.
Het is verbodende weegtoestellen te gebruiken zonder toe
stemming van den marktmeester.
Art. 12.
Het begin en einde van de markt wordt door het luiden
van een marktbengel een halfuur te voren aangekondigd.
De sluiting der markt wordt eveneens door het luiden van den
marktbengel bekend gemaakt.
Ieder die zich na dit tweede luiden nog met vee op de markt
bevindt, vervalt in de by deze verordening bepaalde straffen.
Art. 13.
Het is verbodenhet vee langs een anderen weg de markt te
doen verlaten, dan door de daarvoor uitsluitend bestemde uitgangen.
Art. 14.
De overtredingen van de bepalingen dezer verordening worden
gestraftals volgt
die van artt. 1 4567 1112 3e alineaen art. 13
met eene boete van ƒ3 tot ƒ10, die van art. 8 met eene boete
van 10 tot 25 met of zonder gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen.
Art. 15.
Behalve de ambtenaren, genoemd in art. 11 van het wetboek
van strafvordering, zijn de inspecteurs van politie, de gemeente
veearts en de marktmeester bevoegd proces-verbaal tegen de
overtreders dezer verordening op te maken, op den eed bij de
aanvaarding hunner bediening afgelegd.
Art. 16.
Met de inwerkingtreding dezer verordening, worden inge
trokken de bepalingen van de artt. 24 25 26 en 27 der ver
ordening op de marktpolitie van 27 September 1860.
10. Voorstellen van de verordening-commissie tot aanvulling van de
verordening op de instandhouding ent. van de openbare wegen enz.
(Zie bijlage no. 21 van 1873 en bijlagen no. 5 en 6 van 1874)
De Voorzitter brengt in behandeling het voorstel tot inlas-
sching van een nieuw art. 14a.
Den heer Suringar gaat dit voorstel te ver. Hij ziet niet
indat het vrije verkeer langs de straat door het schrobben
daarvan of door het wasschen der glazen zóó gehinderd wordt
dat eene verbodsbepaling daartegen zou dienen te worden vast
gesteld. Maar daarenboven komt het hem voordat men met
die bepaling vele huismoeders in ongelegenheid zal breogen.
Daaromtenzij hij van het tegendeel mogt worden overtuigd
zal hij tegen dit voorstel stemmen.
De heer Attema begint met er aan te herinneren dat hij
behoort tot die leden der verordening-commissie, die niet tot de
indiening van dit voorstel hebben medegewerkt. Hij heeft soort
gelijk bezwaar als de heer Suringar. Gaarne wil hij erkennen
dat de gewoonte van velen om op alle uren van den dag de
straat te schrobben tot ongerief aanleiding geeftmaar vau den
anderen kant acht hij de voorgestelde streDge bepaling te be
lemmerend om daaraan zijne stem te kunnen geven. Hij ves
tigt de aandacht op de arbeiderswijkende achterbuurtenvoor
wier bewoners het niet doenlijk is altijd vóór twaalf uur des
middags de straat te schrobben. Bekend is het, dat menige
arbeidersvrouw bij anderen te werken gaat en haar eigen werk
laat wachten tot 's namiddags of 's avondswanneer ze in hare
woning is teruggekeerd. Spr. moet vragen of deze keuromanie
werkelijk niet te ver gaat en of men niet te veel gewigt hecht
aan de klagten van het zoogenaamd wandelend publiek Inder
daad gelooft hij dat aan dit voorschrift moeijelijk de hand is
te houden, ja, dat er eene groote versterking van het politie
personeel noodig isom de naleving daarvan te verzekeren.
De heer Dirks gelooftdat de heer Attema van een ver
keerd beginsel is uitgegaan. Die spreker toch sprak geheel in
den geestalsof het schrobben der straten den ingezetenen als
verpUgtend is opgelegd. En nu moet spreker opmerkendat dit
nergens is voorgeschreven. Daar staat tegenoverdat vele in
gezetenen de gewoonte hebben van zeer dikwijls, bijna alle
dagen de straat te schrobbenen dit is zeker een inconve
nient niet alleen voor de wandelaren, maar ook voor ieder,
die op straat moet verkeeren. In den laatsten tijdnu de
vrijheid tot het schrobben der straten onbeperkt iskomen
spr. dikwijls de woorden voor den geest van Beets, wdat in
//Holland de straten altijd nat zijn hetzij van den regen of van
//hetschrobben". En daarbij is dit opmerkelijk, dat degenen,
die de straten schrobbenzich niet het minste om de voorbij
gangers bekommeren, ja er zelfs behagen in schijnen te vinden
hen met water te begieten. De heer Attema sprak van groote
beperking der vrijheid maar spr. wijst hem er opdat men in
sommige steden van het buitenland wel veel slimmer bepalingen
vindt. Zoo heeft men o. a. in de stad Halle een verboddat
de menschen niet bij elkaar op straat op de voetpaden mogen
blijven staan praten om de passage niet te belemmeren. Spr.
acht de voorgestelde bepaling hoogst noodig, om een einde te
maken aan de groote willekeur van sommigendie velen tal-
looze omwegen doen maken. Hij gelooftdat daarmede zal
worden voldaan aan een wensch van velendie van orde eH
vrije passage op de straat houden.
Wat betreft het verbod tot het uitslaaD van kleedenveroor
looft spr. zich er op indachtig te maken dat nog geen half uur
geleden de leden elkander niet konden verstaan toen men in
de straat hier langs bezig was een kleed uit te slaan.
De heer Duparc merkt opdat de heer Attema heeft be
weerd dat vele arbeidersvrouwen in ongelegenheid zouden ko
men als ze 's avonds niet de straat mogen schrobben. Hierte
gen moet spr. aanvoerendat voor die vrouwen de werkzaam
heden bij anderen eerst om 8 9 uur des morgens een aanvang
nemen nu vraagt hij wat belet haar de straat vóór dat uur
te schrobben? En daarenboven, zij behoeven dat ook niet
alle dagen maar hoogstens eenmaal per week te doen.
De heer Attema noemde het voorstel eene keuromanie; maar
spr. is zoo vrij daartegenover de gewoonte van velen //schrob-
manie" te noemen. Hij gelooftdat menig dienstbode er aar
digheid aan heeft de voorbijgangers nat te maken.
Wat de bedenking betreftals zou het verbod moeijelijk te
controleren zijnis spr. overtuigddat dit even goed zal gaan
als met het verbod tot het rijden over de klinkertbestrating enz.
Het grootste bezwaar zal zijn de ingezetenen er aan te gewen
nenen, is dit eenmaal zooverdan zal de naleving van het
verbod weinig moeite opleveren evenmin als van zoo menig
ander voorschrift.
Spr. wenscht in deze zaak het spreekwoord toe te passen
die zwijgtconsenteert. Zoo er immer bij den raad eene zaak be
handeld iswaarbij nagenoeg alle huisgezinnen betrokken zijn
In dit gewest van meiren vaarten slooten
Waar lucht noch aarde droog is; bovendien,
Hoe dikmaals hebt ge uw teenen niet gestoten
(Als ik zoo vaak) aan emmers goede liën
En zijn wel ooit uw straten zonder plassen f
Het zij t dan komt van t reegnen of van 't wasschen.
(Beets. De Masquerade, 1835 no. LIX).