33
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 12 Maart 1874.
dan is het dezeen nu was het te verwachtendatindien er
werkelijk zooveel grieven tegen deze bepaling bestaan er dan
zeker wel eens één stem daarover zou zijn opgegaan dit is echter
niet geschild, ofschoon ook het voorstel weken lang aanhangig
is geweest.
De heer van der Meulen zou Da 't door den heer Attema
gesprokenewaarmede hij geheel instemtvan het woord kun
nen afzien; doch wenscht nog een argument bij te brengen, dit
namelijk, dat men op het Vliet, de Vijversbuurten den Grachts-
wal onderscheidene pakhuizen heeftvoor welke de wal des
morgens veelal bezet is met koopmansgoederen en waar dus niet
eerder kan worden geschrobd dan nadat die goederen geborgen
zijn. Men zal dus door deze bepaling te weeg brengendat de
straten voor die pakhuizen nimmer gereinigd worden.
De heer Attema vindt zijne bezwaren nog niet opgelost. De
heer Dirks heeft er op gewezendat het niet verpligtend was
de straat te schrobben maar spr. verwachtdat hij zal willen
toestemmendat dit eene gewoonte isdie ook hare nuttige
zijde he.ettjadat men zich gelukkig mag achtendat aan het
schrobben der straten de band wordt gehouden, zelfs zonder
uitdrukkelijk gebod. En wat betreft spr.'s ander bezwaar, het
ongerief voor bewoners in de achterbuurtenmerkt hij opdat
dit door geen der voorstanders is weêrsproken.
Omtrent de opmerking van den heer Duparc, dat niemand
buiten den raad zich tegen de bepaling heeft uitgelatenveroor
looft spr. zich in 't midden te brengen dat dit een verschijnsel is
dat zelfs bij zeer ingrijpende kwestiën zich voordoet. Hiervan
echter is hij overtuigd, dat, indien men de moeite wilde doen
de stemmen van het publiek voor en tegen de bepaling op te ne
men er dan zeker een beduidend aantal stemmen in zijn geest
zouden worden uitgebragt.
De heer Wiorsma heeft ook eenig bezwaar tegen het voor
stel. Door den heer Dirks is beweerddat er geen verpligting
bestaat tot het schrobben der statenmaar spr. moet observeren,
dat de kracht van dit argument dan alleen afhangt van het
woord schrobbenaangezien de verordening op de instaudhouding
enz. der wegen enz. den ingezetenen gebiedt de straat schoon te
vegen. Spr. voor zich heeft van het gooijen met water nimmer
dien last als andere leden dezer vergadering schijnen te onder
vinden. Hij zou daarom wenschen dat het verbod tot het schrob
ben uit het voorstel werd geligtdan zou alleen dat tot het
uitslaan van kleeden overblijven maar dit verbod zou hij alleen
willen toegepast zien voor uaauwe straten als de Weerdtwelke
een fatsoenlijk gekleed mensch niet kan passeren als er een
kleed wordt uitgeslagen. Op pleinen en wallen zou hij er geen
bezwaar in zien, dat het uitslaan van kleeden werd toegelaten.
Den heer van Sloterdijck komt het voor dat de geopperde
bezwaren niet van overdrijving zijn vrij te pleiten. //Het groote
belang der arbeidersklasse" door den heer Attema zoo op
den voorgrond gesteld; «het enkel strekken in 't belang van t
wandelend publiek"en «het moeijelijke om de naleving der
bepaling te verzekeren" dit, zegt spr., zijn allen uitdrukkin
gen, waarop veel is aftedingen. Als werkelijk de arbeidersklasse
zooveel prijs stelt op eene zindelijke straatdan zal er ook altijd
vóór 12 uur des middags wel gelegenheid te vinden zijn om
haar te schrobben. Het belang van het wandelend publiek
spr. gelooft Dietdat de verordeningcommissie daaraan een oogen-
blik heeft gedacht. Maar het gaat met dit verbod als met dat
tot het rijden over de klinkertbestratingwat men ook dikwijls
meent, dat in het belang van 't wandelend publiek is vastge
steld doch enkel geschiedt met het oogmerk om die bestrating
in goeden staat te houden. En zoo is het ook hier. De bestem
ming van de publieke straat is ten dienste van het openbaar
verkeer, van de vrije circulatie. Het gemeentebestuur is ver-
pligt te zorgen dat de straat voor de publieke circulatie bestemd
blijve. Wordt de openbare straat voor private doeleinden ge
bruikt dan kan dit tot op zekere hoogte worden toegelaten
zoolang n.l. de bestemming van de straat daaronder niet lijdt
maar zoodra die grens wordt overschredenmoet een politie
maatregel het gebruik van de straatin strijd met het belang
van liet. publiek bi perken. Hier wordt door het schrobben de
straat aan de publieke dienst onttrokken en dit wordt met de
voorgestelde bepaling niet verboden maar slechts tot een zeker
gedeelte van den dag beperkt. Uit dit oogpunt beschouwd,
krijgt het verbod een geheel ander aanziendan door de tegen
standers daaraan is gegeven. Het is eenvoudig vervulling van
den pligt op het gemeentebestnur liggende, om de straat dienst
baar te houden daarvoor, waarvoor ze bestemd is. Nu weet spr.
wel, dat in de achterbuurten de circulatie niet zóó druk is, om
ook tot daar het verbod uittestrekken maar vraagt hij
zal men dan aan het schiften der straten gaan? Zal men de
breedte der straten voor het verbod tot maatstaf aannemen?
Inderdaad wanneer men in zoodanige details afdaalde, dan
zou men moeijelijk tot het beoogde doel komen.
Door den heer van der Meulen is de opmerking gemaaktdat
de bepaling moeijelijkheden zal geven bij pakhuizenomdat de
daarvoor op den wal opgeslagen goederen het schrobben zoude»
verhinderen. In de eerste plaats moet spreker hiertegen aan
voeren dat het schrobben der straat Diet verpligtend is gesteld
maar in de tweede plaats komt het hem voor, dat het te ver
gaat een argument tegen het voorstel te putten uit en alzoo het
bestaande misbruik van de publieke straat in bescherming te
nemen in naam van een ander misbruik. Hij althans gelooft
nietdat het iets anders dan misbruik is dat van den morgen
tot den avond goederen op den wal worden gelegd. Allerminst
zou hij deoken dat op grond van die onwettige inbezitneming
kan worden geconcludeerd tot de onaannemelijkheid van de
voorgestelde beperking.
De heer Suringar is door het aangevoerde niet van opinie
veranderd. Hij wil nog wijzen op eene bijzonderheid, om welke
zijns inziens het verbod tot het wasschen der glazen na den
middag zeer belemmerend zal zijn. Hij bedoelt, dat het door
deskundigen onraadzaam wordt geacht glazen te wasschen tijdens
de zon er op schijnt. Daardoorbeweert menontstaat het
dusgenaamde «weer in de glazen". De bewoners der huizen
aan de voorstreek b. v.die den ganschen voormiddag door de
zon worden beschenenzullen dus niet de gelegenheid hebben
deglazen te wasschenomdat dit na den middag verboden
zal zijn.
Wat betreft het beroep van den hoer Diiks op Duitsehe ste
den waar, gelijk die spr. zegt, veel strengere verbodsbepalin-
gelden, spr. neemt daaruit aanleiding om als zijn gevoelen uit-
tespreken dat hij de zindelijkheid onzer straten niet gaarne zou
ruilen tegen de vuilheid in vele Duitsehe steden veel liever aan de
Frie8che huisvrouw de vrijheid wenscht gelaten om hare zucht tot
reinheid en netheid in dezen den vrijen teugel te laten vieren.
De heer Duparc repliceert, dat het argument vau den heer
Suringar omtrent het «weer in de glazen" slechts dan zou kun
nen gelden a!s men hiergelijk in het Zuidenalle dagen zonne
schijn had en men alle dagen de glazen ging wasschen. Juist het
omgekeerde is w aar; want men heeft hier meer natte dan drooge
dagen. In ons klimaat heeft men genoeg dagen waarop de zon
niet schijnt en dus ook overvloedig gelegenheid alsdan de glazen
te wasschen.
Ook spr. prefereert de Hollandsche zindelijkheid maar wil den
heer Suringar er op wijzen dat ook iu vele gemeenten van
Nederland in welke men op zindelijkheid mag bogen bepalin
gen als de voorgestelde bestaan.
De heer Dirks heeft Halle niet aangehaald als een voorbeeld
van zindelijkheid maar enkel om aan te toonen dat daar veel
strengere bepalingen om de passage langs de straten vrij te
houden, gelden, dan hier worden voorgesteld. Hij is opgekomen
tegen de thans bestaande onbeperkte vrijheid, door welke de passage
langs de straat bijna ten allen tijde zeer wordt bemoeilijkt. Tot
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 12 Maart 1874.
89
12 uur des middags is er naar zijne meeniDg gelegenheid genoeg
om de straat te schrobben. Daarom bragt hij het voorbeeld van
Halle bij, omdat het daar in 't belang der passage zelfs verboden
is bij elkander op straat op de voetpaden te blijven staan praten.
Spr. had verwacht dat juist de heer van der Meulen tot eene
andere conclusie zou zijn gekomeD want als het ieder vrijstaat
op elk uur van den dag de straat te schrobben dan loopen de
goederen die op den wal geplaatst zijn gevaar van te worden
nat gemaakt. En daarenboven heeft hij de ervaring opgedaan
dat die goederen in den regel wel vóór 12 uur van den wal
verwijderd zijn. De Vrijdag slechts maakt hierop eene uitzon
dering.
De Voorzitter zegt, dat het schrobben der straten eene
vrijwillige daad der ingezetenen ismaar datindien die vrij
willige daad voor anderen lasten opleverthet gemeentebestuur
moet optreden en daaraan perken stellen. Spr. kan zich niet
vereenigen met. het gevoelen van den heer Attema. Hij is er
niet van overtuigd, dat ia de achterbuurten, waar de zon weinig
doordringthet plassen met water zoo verkieslijk is. Beter ware
betdat in die achterbuurten eene andere zindelijkheid wierd
toegepast. Het gemeentebestuur zou dan althans niet genood
zaakt zijn tot opreddering van gotenkolken enz. De ware
zindelijkheid zegt spr. behoeft niet emmers bij emmers
water. Verder moet spr. wijzen op Groningen en andere groote
stedenwaar soortgelijke bepalingen bestaan. Hij zou niet we
ten waarom ze in Leeuwarden niet eveneens als in die steden
uitvoerbaar zouden zijn. Alleen de invoering daarvan zal zijns
inziens eenige moeijelijkheid medebrengen.
De heer Buma zou aan het bezwaar van den heer Attema
willen tegemoet komendoor één dag van de weekb.v. den
Vrijdag of den Zaturdag gelegenheid te geven tot het schrobben
ji& des namiddags 5 uur.
De Voorzitter zou zeggen dat liet dan beter ware één ge-
heelen dag voor het echrobben open te stellen.
De heer Duparc zou den heer Buma in overweging willeD
geven een anderen dag dan den Zaturdag te kiezen, omdat anders
aan een deel der ingezetenendat de Israëlietische godsdienst
belijdt, de gelegenheid tot het schrobben na 12 uur benomen
zoude zijn.
De Voorzitter zegtdat dit bezwaar ook tegen den Vrijdag
bestaatbeter ware het dan den Woensdag aan te wijzen.
De heer BuparCofschoon tegen het amendement, zouden-
ken dat hetin 't stelsel van den voorstellerhet meest gera
den ware den aanhef van 't art. te doen luiden«Het isbe-
«halve des Woensdags na des namiddags 5 uur, verboden enz."
De heer Attema gelooft, dat, indien niet de Vrijdag of
Zaturdag wordt aangewezen de te verleenen dispensatie weinig
zal baten. Iedereen weet het, dat juist die dagen voor het
schrobben der straat worden gekozenvooral omdat men des
Zondags gaarne eene schoone straat heeft.
De heer van Sloterdijck kan zich niet met het amendement
van den heer Buma verecnigen. Er is gesproken van keuroma-
niemaar spr. gelooftdat de raaddoor het amendement aan
te nemen zou treden in eene keurotnanie die hem zeer gewaagd
voorkomt. De raad toch zou alsdan een vaste schrobdag vast
stellen. Het zou moeten dienen om tegemoet te komen aan de
strengheid van de bepaling maar het zou ook tevens een daad
zijn van vaderlijke zorg van het bestuur, waaraan de gemeenten
van onzen tijd toch waarlijk ontwassen zijD. Inderdaad zoo
voor deze huisselijke bezigheid zes voormiddagen beschikbaar
zijngelooft spr.dat er gelegenheid genoeg bestaat om de
de straat schoon te houden. Tegenwoordig worden er zes ge-
lieele dagen voor gebruikt, en dat is een misbruik waarover
door velen wordt geklaagd. De heer Attema heeft er op gewe
zendat het weinig zal baten, indien men niet op den Vrijdag
of Zaturdag vrij at geeftdaarentegen heeft weder de heer
Duparc er op gewezen, dat zoo men geen anderen dag aanwijst,
een groot deel der ingezetenen belet wordt van de uitzondering
te proliteren. Dat verschil overtuigt spr. bovendien nog van de
onmogelijkheid om den geschikten dag aan te wijzeif, zoodat
hij ook om deze reden zich tegen het amendement Verzet.
De heer JongSHia verklaart, dat het argument van den heer
Attema, dat vele arbeidersvrouwen bij anderen te werken gaan
ook bij hem zwaar heeft gewogen zoo zelfadat hij een oogen-
blik berouw er over heeft gehad dat hij tot het voorstel had
medegewerkt. Hij heeft zich echter omtrent dgn feitelijken toe
stand geïnformeerd en daarbij is hem bij herhaling ten antwoord
gegevendat die vrouwen de gewoonte hebben eerst hun eigen
werk te doenalvorens ze bij anderen aan 't werk gaan. Spr.
gelooft dus niet, dat de bepaling voor deze vrouwen bezwaar
oplevert.
De heer Buma stelt voor aan de bepaling toetevoegen de
woorden 's Zulurdajs na 5 uur des namiddags"
De heer Bloembergen stelt als sub-amendement voor, in
het amendement van den heer Buma, in plaats van 5 uur, te
lezen 4 uur.
De heer Buma neemt die wijziging gaarne over.
Hierop in omvraag gebragtwordt het amendement, van den
heer Buma verworpen met 10 tegen 7 stemmendie van de
heeren BengersBuma, Bloembergen, Wiersma, van der Meu
len, Attema en Plantenga. (De heer van Eijsinga had vóór de
stemming de vergadering verlaten
De heer va,Il Sloterdijck wilalvorens de bepaling aan de
stemming wordt onderworpendaarin eene onnaauwkeurigheid
redresseren. Er staatdat het verboden i9 glazen te wasschen.
Nu zou men kunnen meenendat ook binnenshuis dit niet mag
geschieden. Daar dit niet in de bedoeling ligtstelt hij voor te
lezenglazen aan de buitenzijde te wasschen.
De heer Attema heeft van bevoegde zijde de opmerking hoo-
ren makendat onder het woord kleeden geen karpetten en ook
geea matten zijn te begrijpen. Ofschoon hij tegen de bepaling
isgeeft hij de voorstanders er van in overwegingdie woorden
er alsnog in op te nemen.
De heer Oosterlioff leest in art. 38 der verordening dat het
buiten toestemming van den burgemeester verboden is op de
openbare straat tapijten uit te slaan. Hier in 't voorgedragen art.
wordt het uitslaan van kleeden verboden. Spr. zou wel eens wil
len weten het onderscheid tusschen een kleed en een tapijt. Een
looper is dat ook een kleed
De Voorzitter zegtdat een looper een gangkleed is.
De heer Dirk8 zou willen lezen kleedenloopersmatten of
karpetten.
De Voorzitter kan zich hiermede wel vereenigen en stelt
alsnu voor de bepaling aldus te doen luiden
«Het is verbodende straat te schrobbenglazenaan de
«openbare straat gelegen aan de buitenzijde te wasschen of klee-
«denloopersmatten of karpetten op de openbare straat te
«kloppen of uit te slaananders dan 's voormiddags tot twaalf
«uur."
In stemming gebragt, wordt dit voorstel met 12 tegen 5 stem
men die van de heeren Suringar, Bloembergen, Wijbrandi,
van der Meulen en Attemaaangenomen.
Voorstel tot wijziging van art. 24.
De beer OosterhofF merkt opdat art. 2423 is geworden.
De Voorzitter kan op dit oogenblik niet uitmaken of de
heer Oosterhoff gelijk heeft. Wel kan hij zeggendat de zaak
bij de verordeningcommissie nog al naauwkeurig is onderzocht.