50
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 30 April 1874.
mede te gaan. Hij vindt geen vrijheid een bedrag van nagenoeg
f 700 af te zonderen voor het hier voorgestelde doel. In der
tijd is door de gemeente eene kostbare schietbaan aangelegd.
Tegen het daartoe strekkend besluit had spr. geen bezwaar, en
hij wil ook uit zijn tegenwoordig bezwaar niet hebben afgeleid
dat hij per se gekant is tegen militaire zaken en militaire uit
gaven. Maar waar de gemeente eenmaal eene schietbaan heeft
aangelegdgeheel overeenkomstig de door de hooge regering
gegeven voorschriften, daar houdt spr. het er voor, dat de ge
meente gedaan heeftwat ze te doen had. Deze zaak geeft 6pr.
geen hooge dunk van de wijze waarop dergelijke aangelegen
heden bij de hooge regering worden behandeld. Immersde
tout zit hier niet in de uitvoeringmaar in het, door 't departe
ment van oorlog verstrekt plan. En om nu de gemeente voor
door anderen gemaakte fouten te doen bloeden dit gaat in
spr.'s oog wel wat ver. Ilij althans kan geen vrijheid vinden
daartoe zijne stem te leenen.
Door den minister is een argument bijgebragt, op grond waar
van naar zijne meening de gemeente een deel der kosten (waar
om nu juist 1/g deel verklaart spr. niet te hebben kunnen naspo
ren) voor hare rekening zou behooren te nemen dit namelijk
dat de schietbaan ingevolge contractuele bepalingen ook voor de
schietoefeningen van de schutterij en de weerbaarheid zal wor
den gebezigd. Spr. echter zou, in plaats van hieraan een argu
ment te ontleenenpretenderen datwaar de gemeente eene
overeenkomstig de voorschriften van het departement van oorlog
iugerigte schietbaan heeft aangelegdzij nu ook mag eischen
voor "de schutterij en weerbaarheid over eene goed ingerigte
schietbaan te kunnen beschikken. Hij deelt geheelde opvatting,
primitief ook door burgemeester en wethouders voorgestaan dat
namelijkwaar men geheel overeenkomstig de plannen der re
gering gehandeld heeftook al de uit eene minder goede inrig-
ting der baan voortvloeijende kosten door de regering moeten
worden gedragen.
De heer Suringar verklaart het woord te hebben gevraagd
alleen om te kennen te geven dat hij volkomen de door den
heer van Eijsinga ontwikkelde bezwaren deelt en dus aan het
voorstel zijne goedkeurende stem zal moeten onthouden.
De heer Wiersma vereenigt zich eveneens met het door den
heer van Eijsinga gesprokene. Een enkele opmerking wil hij er
nog aa«i toevoegen. In een der stukken namelijkheeft hij de
uitdrukking aangetroffen datal worden ook de voorgestelde
verbeteringen aangebragtde baan toch nog geen volkomene
waarborg voor veiligheid zal opleveren. En nu komt het spr.
voordatwaar die waarborg Diet kan worden verkregen het
ongeraden is gelden tot verbeteriDg der baan te besteden. Ook
van een deskundige heeft hij vernomen dat een schietbaan nim
mer volkomen veilig kan zijn, tenzij men een tunnel make. Is dit
waardan betreurt spr. het innigdat men de gemeente een
schietbaan heeft doen aanleggen diewat kosten men ook aan
wende nimmer goed is te maken. In ieder gevalwaar het
departement van oorlog zelf erkent, dat de baan ook na de ver
betering geen waarborg voor veiligheid oplevertdaar acht spr.
die verbetering nog des te meer ongeraden.
De heer ïtengors zegtdat in 't algemeen tegen het door
vorige sprekers aangevoerde weinig kan worden in 't midden ge-
bragt. Doch men "dient niet te vergeten, dat men tegenover
eene noodzakelijkheid staat. Het is thans niet de vraagwat
het meest rationele is maar wel hoe men uit eene onhoud
bare positie zal komen. Door niet een der sprekers is de
weg aangewezendien de gemeente tot dat einde zou behooren
te bewandelen. Gaat men nu op nieuw aan 't onderhandelen
dan zal er een geruiraen tijd kunnen verloopen en de gemeente
inmiddels verstoken blijven van de van het rijk bedongen vergoeding
voor het gebruik der baan. Met het oog op vroegere antecedenten
verwacht spr. van die onderhandelingen overigens weinig resul
taat. In weerwil hij in 't afgetrokkene volkomen de beschou
wingen van de heeren van Eijsinga en Wiersma deelt en niet
tegenstaande hij gevvenscht had, dat die opvatting ook door den
minister van oorlog ware aangenomenzal spr. zich toch bij het
voorstel neerleggenten einde langdurige vertraging en meer
verwikkelingen te voorkomen.
De heer van Slotördijck wenscht te vernemen of het ge
bruik van het aan de gemeente behoorend terreinwaarop vóór
de oprigting der schietbaan de schietoefeningen werden gehou
den ook aan het departement van oorlog is opgezegd.
De Voorzittor antwoordt, dat art. 7 van het op 12 Octo
ber 1871 met het departement van oorlog gesloten contract deze
bepaling inhoudt:
wZoodra de geprojecteerde schietbaan voor de schietoefenin-
f/gen van het garnizoen beschikbaar is gesteldmoeten de oefe
ningen in het schieten naar de schijf uitsluitend daar ter plaatse
//worden gehouden. Het gemeentebestuur erlangt van dat oogen-
z/blik at de vrije beschikking over het terrein en den kogelvan-
z/ger van de tegenwoordige schietbaan op het kadastrale perceel
//gemeente Leeuwarden sectie Fno. 274".
Dit laatstezegt spr.is bij de in gebruik name der nieuwe
baan terstond geschied; doch toen het bleek, dat die baan niet
aan de gekoesterde verwachting voldeedis de gelegenheid ge
geven om de schietoefeningen op het oude terrein te hervatten.
Ook thans nog wordt van dat terreinbij gemis eener andere
gelegenheidgebruik gemaakt.
Spr. zou der vergadering in overweging willen geven om over
de geopperde bezwaren heen te stappen. Anders toch zal het
geldelijk nadeel voor de gemeente nog veel grooter worden. Hij
wenscht er op indachtig te makendat het aanbrengen der noo-
dig geachte verbeteringen aan het departement van oorlog zal
worden overgelatenwaaruit volgtdat de verantwoordelijkheid
nog des te meer op dat departement zal rusten. De heer vau
Eijsinga heeft gesproken vau eene goed ingerigte baan; maar,
moet spr. opmerkenmen heeft gemeend eene goed ingerigte
baan te zullen krijgen. Het blijkt thans op nieuwdat het een
moeijelijk probleem is eene wiskunstig veilige baan te maken.
De hier gemaakte baan is gebleken behebt te zijn niet gebreken,
die voor verbetering vatbaar zijn. Indien nu de raad niet goed
vindt een deel van de daarvoor vereischte gelden toe te staan
dan zal de gemeente vooreerst het land missen dat voor den
aanleg der schietbaan is benuttigd in de tweede plaats geen
vergoeding voor het gebruik der baan van het rijk erlangen en
eindelijk te kort doen aan contractueel op zich genomen ver-
pligtiDgen. Spr. houdt zich overtuigddat het.zoo niet on
mogelijk zeer veel moeite zal kosten om bij het departement
van oorlog gedaan te krijgen, dat het rijk het geheele bedrag
der verbeteringkosten voor zijne rekening neemt. Daarenboven
is het thans de meest geschikte tijd om de verbeteringen aan te
brengenworden er echter op nieuw onderhandelingen aange
knoopt dan zullen er alligt weder een twaalftal maanden ver
loopen, eer aan die verbeteringen de hand wordt geslagen.
Hierop wordt de conclusie van het voorstel in rondvraag ge-
bragt en aangenomen met 11 tegen 7 stemmen die van de hee
ren Suringarvan EijsingaPJanteDgaHommesvan Sloter-
dijckBuma en Wiersma.
IV. De Voorzitterhet houden eeuer zitting met gesloten
deuren noodig achtendeheft de openbare tijdelijk op.
V. Na het eindigen der besloten zitting wordt in de open
bare hot door burgemeester en wethouders aangeboden ontwerp
van een op 12 Mei aan zijne majesteit den koning aan te bieden
adres van gelukwensching en huldezonder hoofdelijke stem
ming vastgesteld.
Niets verder aan de orde zijnde, sluit de Voorzitter de ver
gadering.
Vergadering van Woensdag 6 Mei 1874.
Tegenwoordig 10 leden afwezig de heer Buma met- en de
heer Westenberg zonder kennisgeving.
Voorzitter de heer burgemeester.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 6 Mei 1874.
51
I. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goed
gekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt
1. Het rapport van de commissie in wier handen is gesteld
de resolutie van gedeputeerde staten houdende toezending van
het koninklijk besluit, waarbij de jaarwedde der wethouders is
verhoogd.
2. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot verhoo-
giüg der jaarwedde van de lc hulponderwijzeressen aan de eer
ste- en de armenbewaarschool.
3. Idem op het verzoek van II. iï. Kievitsom eervol ontslag
als le hulponderwijzer aan de school voor gewoon- en ineer uit
gebreid lager onderwijs.
4. Het rapport van het onderzoek van de rekening van het
nieuwe stads weeshuis, over 1873.
Voormelde 6tukken zijn ter inzage gelegdom in eene vol
gende vergadering te worden behandeld.
III. Aan de orde is de behandeling van het kohier der directe
belasting op het inkomen en van het daaromtrent door de com
missie van rapporteurs der sectiën uitgebragt verslag.
De Voorzitter zegtdat de commissie van rapporteurs aan
deze zaak eene andere zaak verbonden heeftdie naar zijne op
vatting vreemd is aan de orde van den dag. De commissie
immers, was belast met het opmaken van een verslag van het re
sultaat van het onderzoek van de aanslagen op het kohier. Zij
echter heeft niet alleen algemeene beschouwingen omtrent de
verordening tot heffing dezer belasting in haar rapport neerge
legd maar ook eene bepaalde conclusie tot wijziging der veror
dening voorgedragen. Spr. acht zoodanige handeling te zijn in
strijd met het reglement van orde voor de vergaderingen van
dezen raad. Hij gelooft, dat op dit oogenblik aan de orde is
de vraag, of de aauslagen op het kohier juist zijn of de daar
tegen ingediende reclames al of niet voor toewijzing vatbaar
worden geacht. Indien men hier trad in een voorstel als dat
van de commissie, 'twelk eene herziening der verordening aan
burgemeester en wethouders opdraagt, dan meent spr. zou
men een weg inslaandie voor de toekomst een verkeerd ante
cedent schept. Het is om die redenendat hij voorsteltom
met terzijdestelling van dit gedeelte der conclusion van de com
missie tot de behandeling van het kohier over te gaan.
De heer DuparClid der commissie van rapporteurszal op
dit oogenblik niet in een breedvoerig debat treden over de
vraagof de commissie al of niet vau het reglement van orde
is afgeweken doch wenscht er wel uitdrukkelijk op te wijzendat
zij niet anders heeft gedaandan te relateren hetgeen in
de afdeelingen is te berde gebragt en geheel in overeenstemming
met het reglementdaaraan een zelfstandig oordeel heelt vastge
knoopt. Spr. veroorlooft zich overigens met den voorzitter van
gevoelen te verschillen. Aangenomen eens dat de zaak (de her
ziening der verordening) bij het onderzoek van het kohier Diet
aan de orde wasdan meent spr. waren de voorzitters
der sectiën verpligt geweest daarop te wijzen. Het eenige on
derscheid tu?8chen dit rapport en de rapporten van vorige jaren
is, dat, terwijl men vroeger eenvoudig zich bepaalde tot de
bloote vermelding van 't in de sectiën gesprokenemen thans
gemeend heeft het niet langer bij het opperen van wenschen en
het uitspreken van verlangens te moeten laten blijven, maar eens
eene bepaalde conclusie te moeten voordragengeheel in aanslui
ting bij hetgeen in de sectiën is in het midden gebragt, in som
mige waarvan aan den rapporteur zelfs een bepaald mandaat was
verstrekt, om van een en ander melding le maken. Doch dit
nog daargelaten, gelooft spr., dat juist de behandeling van het
kohier de meest geschikte gelegenheid isom de grondslagen
der heffing te bespreken. Herhaaldelijk reedslaatstelijk nog
bij de behandeling der gemeente-begrooting, is dat punt aange
roerd maar telkens werd de tegenwerping geopperd dat het
niet incidenteel moest worden beslist. Meer dan een lid heeft
op de noodzakelijkheid van eene wijziging der verordening de
aandacht gevestigder hebben zelfs zamensprekingen tusschen
eenige leden over deze zaak plaats gehad doch men achtte het
't meest rationeel daarmede bij de behandeling van liet kohier
voor den dag te komen en ten ware inmiddels door burgemees
ter en wethouders een voorstel was gedaan zelf het initiatief
te nemen. Evenzeer als bij de behandeling der begrootiDg aller
lei zaken ter sprake gebragt en daaromtrent voorstellen gedaan
worden evenzeer gelooft spr. heeft juist bij de behandeling
van het kohier een voorstel als het tegenwoordige alle reden
van bestaan. Spr. kan intusschen mededeelendat de commis
sies er niet aan hechtdat de zaak reeds nu worde afgedaan
integendeel zij kan er volkomen vrede mede hebben dat de
vergadering heden alleen het kohier behandele en de conclusie
voor zoover ze betrekking heeft tot het voorstel van eene wijzi
ging der verordening, tot eene volgende vergadering reserveert.
Op deze wijze zal thans verder debat worden voorkomen.
Den heer BlO0mberg011 komt het voor, dat de opvatting
van den voorzitter geheel juist is. Ook hij is van oordeel dat
de opdragt aan de commissie van rapporteursvoortvloeijende
uit het onderzoek van het kohier, niet medebrengt de bevoegd
heid om aangaande eene wijziging van de verordening bepaalde
voorstellen te doen. Hij acht het goed, dat de commissie, in
navolging van hetgeen vroeger is voorgevallenmededeeling
doet van de opmerkingen door sommigen gemaakt, van het ge
voelen door dezen of genen voorgedragen in opzigt tot de wen-
schelijkheid eener herziening der betrekkelijke verordeningen
maar de commissie gaat thans veel verderwant ze stelt naar
aanleiding van een en ander voor aan burgemeester en wethou
ders op te dragen een voorstel in te dienen tot wijziging der
verordening in den aangegeven zin. Ea hiervoor meeot spr.
had de commissie geen grond. Het zou nog iets anders zijn
indien in de sectiën een daartoe betrekkelijk voorstel ware be
sproken en men daaromtrent tot eene bepaalde conclusie had
kunnen komen. Thans echter is het voorstel van de commissie
vreemd aan de opdragt. Bovendien zijn de sectiën niet onkun
dig geblevendat de zaak reeds bij burgemeester en wethou
ders in behandeling isalthans door de twee voorzitters van de
sectiën is spr. te kennen gegevendat ze dezen daarmede had
den in kennis gesteld. Hij ziet dus geen reden, om welke bur
gemeester en wethouders nog eene speciale opwekking of prik
kel zouden noodig hebben.
De heer Plantenga zegt, dat hij in de eerste sectie een
voorstel tot herziening der verordening heeft gedaan doch dat
dat voorstel daar geen bijval heeft gevonden. Als rapporteur
van die sectie heeft hij gemeend van de zaak in" de vergadering
van rapporteurs te moeten meldiDg maken, en na gemeenschap
pelijk overleg zijn rapporteurs tot eeu bepaald voorstel geko
men. Even als de heer Duparc verklaart ook spr.dat hij er
zich gaarne hij neerlegtindien de vergadering mogt goedvinden
dat voorstel in eene volgende vergadering te behandelen.
De heer Dirks merkt opdat de commissie haar verslag in
tweeën wenscht te scheidenin dien zin namelijkom thans
datgene te behandelen wat op het hohier betrekking heeft en
het andereomtrent eene wijziging van de verordening, tot eene
volgende vergadering aan te houden. Naar aanleiding daarvan
moet hij de aandacht er op vestigendatindien dit verlaDgen
door de vergaderiug wordt ingewilligdzij zich alsdan ook tot
behandeling van het voorstel zal hebben verbonden. En dit kan
ia spr.'s oog niet opgaan. Er is reeds op gedruktdat der
commissie enkel was opgedragen om aangaande de verschillende
in de sectiën besproken aanslagen voorstellen te doenmeer
niet. Dat er ook enkele algemeene opmerkingen in het rapport
worden opgenomen kan spr. toestaanomdat hij deze wil doen
strekken tot bouwstoffen bij eene eventuele herziening van de
verordening. Maar hij kan het niet goedkeuren, dat de com
missie daaromtrent een voorstel doet, en dat nog wel zonder
j te hebben geraadpleegd met die ledenvan welke het bekend