52 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 6 Mei 1874. is, dat ze van de zaak een bepaald punt van studie en onder zoek hebben gemaakt. Hij wenscht een zelfstandigveelomvat tend onderzoekhetzij naar aanleiding van een uit den boezem des raads voortgekomen voorstel, hetzij (wat spr. nog veel lie ver zou zien) tengevolge van een voorstel van burgemeester en wethouders. En nu spr. gehoord heeftdat bij het collegie hier toe het voornemen bestaatnu kan hij de zaak voor 't oogen- blik laten rusten. De Voorzittor maakt der. lieer üirks er opmerkzaam op, dat door hem is voorgesteld het voorstel van de commissie te beschouweu als niet aan de orde te zijn en dus niet in behan deling te nemen. De heer Dirks antwoordt, dat het door hem gesprokene de strekking had om het voorstel van den voorzitter te ondersteunen. De heer Bruinsma heeft door toevallige omstandigheden in twee sectiën het voorzitterschap waargenomen en dadelijk na den aanvang der werkzaamheden medegedeelddat burgemees ter en wethouders reeds geruimen tijd aan ceno herziening der verordening hadden gewerkt. Wat verder de behandeling in de sectiën aangaat, zoo gelooft spr. niet, dat er een behaald voor stel is gedaan. Wel zijn er enkele punten aa.ngegevenwaar omtrent wijziging noodig werd geacht, en van deze is het aan de commissie overgelaten de wenschelijkheid te betoogen. De heer Duparc wenscht n:.g met een enkel woord op tc komen tegen door sommige leden uilgesproken denkbeelden. Hij blijft er bij, dat, indien werkelijk do herziening van de veror dening bij het voorloopig onderzoek niet aau de orde was, de voorzitters der sectiën de leden daarop hadden dienen opmerk zaam te maken doch dit is niet geschied. Spr, wil gaarne gelooven, dat de zaak bij burgemeester cn wet- houders aanhangig is liij drukt er echter op, dat de heer Bruinsma geze,;d heeft geruisen tijd. Juist daarom, omdat de zaak al zoo „geruimen" tijd aanhangig is, hebben rapporteurs gemeend thans een positief voorstel te moeten doen. Men meende eens voor goed te moeten beproeven een einde te maken aan de zoo vaak aangehe ven klagtcn (.ver den ongeliiken druk enz. der belasting. Wat het voorstel-zelf betreft, moet spr. observeren dat het zoo onschul dig mogelijk is. Immers, het strekt eenvoudig, om burgemees ter en wethouders uit ta noodigen, aan den raad een voorstel te doen tot herziening van het besluit b-t helling van de directe belasting op het inkomen en van de verordening op de invorde ring daarvan, zoo ved mogelijk in den geest van genoemde opmer- kii gen en met toevoeging van zoodanige wijzigingen ah hun collegie noodzakelijk of wenschelijk mogt voorkomen. Spr. gelooft niet, dat in deze opdrsgt ligt opgesloten, als zouden burgemeester ea wet houders uitsluitend de opmerkingen van rapporteurs moeten in het oog houden. Hij wenscht infusschen het debat niet verder te rekken. De commissie hecht er niet aan dat er nu een be sluit worde genomen. Het is haar genoeg, nu de zaak bij den raad levendig is gemaakt. Zij geeft deD raad volkomen vrijheid het. voor stel óf te verklaren als buiten de orde óf af te stemmen. Ka de pertinente mcdc-deelingen van burgemeester en 'wethoudersver trouwt zedat het collegie wel spoedig uit eigen beweging een voorstel zal aanbieden. Een enkel woord moet spr. nog rigten tot den heer Dirks, die er der commissie, welke, volgens het reglement van orde zei/star.dig optreedt, er een soort van verwijt van maakte, dat ze niet vooraf met specialiteiten had geraadpleegd. Indien de com missie vooraf bij de leden ware rondgegaanom voorlichting te vragen, ze zou dan allerminst op den naam van zeljtlandige com missie aacsprnsk hebben mogen maken. De heer Bminsma zegtdat de heer Dnparc de voorzitters van de sectiën er min of meer een grief van maakt, dat ze de leden er niet op indachtig hebben gemaakt, dat de herziening van de verordening niet aan de orde was. Naar aanleiding daar van moet hij a's zijn gevoelen uitsprekendat het toch in'scctie- vergadoiingtn i iet opgaat om maar telkens met den hamer te tlaan en tc zeggenlieeren hierover mag niet gesproken wor- j den. Integendeel meent hij, dat in sectievergaderingen de meest mogelijke welwillendheid moet worden toegepast. L>e Moorzittor komt eveneens in verzet tegen het bij her haling door den heer Duparc gebezigd argument, dat de'voor zitters der sectiën hadden motten beletten om over eene herzie ning der verordening te spreken. liet ligt in den aard der zaak dat zoowel ia de afdeelingen als io de raadsvergadering de voor zitter bij de algemeene beraadslagingen zoo min mogelijk de vrijheid van discussie moet beperken maar dit neemt niet weg dat wanneer naar aanleiding dier besprekingen een voorstel of motie wordt gedaan, vreemd aan de orde van den dag, hierom trent de voorschriften van het reglement van orde moeten wor den in acht genomc-n. Men beroept zich op de zelfstandigheid van rapporteurs; doch spr. gelooft, dat. de heer Dnparc, die zóó ia al die reglementen te huis iszeer goed zal weteadat die zelf standigheid wel zoover kan worden gedrevendat ze in eene kleine losbandigheid ontaardt. Hij blijft er bijdat in dezen alleen sprake kan zijn van het kohier. Waar men over de toe passing eener verordening spreekt, daar gaat het niet op een voorstel te doen tot herziening van de grondslagen. Dat in dezen niet door rapporteurs het initiatief wordt genomen moet spr. tegenspreken. Zij toch geven opmerkingen ten beste en conclu deren zooveel mogelijk daaraan tegemoet te komen. Spr. heeft ten slotte nog eene vraag aan den heer Dnparc te doen, deze namelijk, of de commissie haar voorstel thans al of niet intrekt? Hij doet die vraag voornamelijk hierom, omdat het Liet io zijne bedoeling ligt dat voorstel in eene volgende vergadering aan de orde te stellen. De heer Duparc moet, alvorens op de vraag van den voor zitter te antwoorden nog even terugkomen op het verschil van gevoelen over de zaak-zelve. Daarover kan nog wel zeer lang worden getwist, zonder dat men het zal eens worden. Niet tegenstaande de raad nimmer politiek behandelt, zij het spr. vergund een kleinen terugtred in onze politieke geschiedenis te doen. Toen eenige jaren geleden iu zekere staatsvergadering over zekere zaak eene motie van afkeuring werd voorgesteld en aan genomen werd die vergadering daarover allerergst geïncrimi neerd. Het heette toen Ieder lid mogt wel individueel zijn gevoelen over de zaak uitsprekenmaar het gezamenlijk in ecu besluit te formulen ging „buiten de grenzen." Dat verschijn sel doet zich nu ook in zekeren zin hier voor. Naar de opvat ting van den voorzitter was het der commissie wel geoorloofd allerlei meeningenwensehen en verlangens over te brengen en ook zelve te uitenmaar aan een en ander vorm en gedaante te gevenom eindelijk tot een praktisch resultaat te komen waarnaar in en buiten den raad reeds lang wordt uitgezien in 't kort om van dit alles een bepaald voorstel te maken zou bui ten de bevoegdheid der commissie hebben gelegen. De commis sie wil de opvatting van deu voorzitter gaarne eerbiedigen maar wederkeerig heeft zij ook het regt te vragendat de voorzitter haar gevoelen eerbiedige. En thans tot de beantwoording der vraag van den voorzitter overgaandeverklaart spr.dat de. commissie weinig meer aan haar voorstel hecht. Zij gelooft, dat de zaak nu wel krachtig genoeg i3 besprokenom eene afzonderlijke op- dragt aau burgemeester en wethouders eigenlijk overbodig te maken en te mogen vertrouwendat do reeds geruiinen tijd bij hen in overweging zijnde zaak tot eene oplossing worde gebragt. Het is om die reden en om verdere discussie te voorkomendat spr. namens de commissie het door haar gedaan voorstel intrekt. De Voorzitter stelt hierop voor tot de behandeling van het kohier over te gaan er. tot dat einde eene zitting met gesloten deuren te houden. Hiertoe besloten zijnde, heft de voorzitter de openbare zitting tijdelijk op. Na afloop van de besloten zitting de vergadering heropend zijnde, wordt het kohier in zijn geheel vastgesteld in belastbaar kapitaal op ƒ3,076,920,50 en in aanslag ter somma van J 113,840,01. De voorzitter sluit de vergadering. Verslag der handelingen vau den gemeenteraad te Leeuwarden, van 28 Mei 1874. 53 Vorgadoring van Donderdag 28 Mei 1874.' Tegenwoordig 18 leden. Afwezig de heer Westenberg met en de lieeren Hommes en Atteina zonder kennisgeving. Voorzitter de heer burgemeester. I. I)e notulen der vorige vergadering worden gelezen en goed gekeurd. II. Wordt ter tafel gebragt: 1. 12en voorstel van burgemeester en wethouders tot reorga nisatie van de 6chool voor gewoon cn meer uitgebreid lager onder wijs en van de tusscheuschool der le klasse. De Voorzitter Stelt voor dit voorstel te doen drukken en in eene volgende vergadering te behandelen. De heer Duparc vraagtof het geen overweging zou ver dienen dit voorstel in de sectiën te onderzoeken. De conclusie daarvan schijnt hem toe nog al van vrij omvattenden aard te zijn. Indien zijn denkbeeld door andere leden gedeeld wordt, is spr. bereid een voorstel in dien geest te doen. Nadat op de vraag de3 voorzitters onderscheidene leden had den verklaard het denkbeeld van den heer Duparc te ondersteu nen wordt door dezen voorgesteld het voorstelna te zijn ge drukt, in de sectiën te onderzoeken. De heer Rengers acht een onderzoek in de sectiën minder wen8chelijkomdat het in de bedoeling van burgemeester en wethouders ligt de voorgestelde reorganisatie, indien de raad zich daarmede kan vereenigen onmiddellijk na de groote vacan- tiein werking te brengen, wat waarschijnlijk niet zal kunnen, wan neer het voorstel nog vooraf in de sectiën wordt onderzocht. De voor gestelde maatregel en mogen in zeker opzigt van ingrijpenden aard wezentoch kan de nieuwe organisatie niet geacht worden zulke belangrijke wijzigingen te bevatten dat eene bijzondere behan deling in de sectiën aan de openbare vergadering dient vooraf te gaan. Bovendien is het voorstel in overeenstemming met de adviezen van den schoolopziener, do schoolcommissie en den in specteur van het middelbaar onderwijszoodat een belangrijk verschil van opinie bij den raad haast niet kan worden verwacht. Spr. hooptdat het medegedeelde den heer Duparc aanleiding zal kunnen gevenom zijn voorstel terug te nemen. De heer Dliparc kan zich zeer goed voorstellendat de heer Rengersdie tot dit voorstel heeft medegewerktwat ligt over de zaak denktmaarwaar het betrekking heeft op maatrege len in zake het onderwijs maatregelen ook volgens den heer Rengers van nog al ingrijpenden aarddaar acht hij het voor een sectie-onderzoek zeer geschikt, ook om gelegenheid te ope nen, des noodig, andere het onderwijs rakende zaken ter sprake te brengen. Het moge wenschelijk zijnde voorgestelde organi satie dadelijk na de groote vacantie in werking te doen treden, maar dit kan geen argument voor den raad zijnom aan het onderzoek der zaak niet den noodigen tijd te besteden. Ook gelooft spr. niet, dat het onderzoek in de sectiën zooveel tijd zal vorderen. Hem dunktdat het wel in één avond kan afloo- pen en als nu ook de te benoemen commissie van rapporteurs eens één avond aan de zaak besteedtdan zal er niet meer dan een dag of acht met het sectie-onderzoek verloren gaan. Hij blijft daarom bij het door hem gedaan voorstel. t Hierop in rondvraag gebragt, wordt het voorstel van den heer Duparc aangenomen met 11 tegen 6 stemmen, die van de liee ren de With Bloembergen van Sloterdijck Suringar Dirks ea Oosterhofl'; de heer Bruinsma was tijdens de stemming nog niet ter vergadering tegenwoordig. Vervolgens wordt op voorstel van den voorzitter bepaald, dat het sectie-onderzoek heden over 14 dagen zal moeten zijn ftfge- loopen. 2. Het rapport van 't onderzoek der rekening van kosten der dienstdoende schutterij over 1873. Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant. 3. Idem van het stads ziekenhuis. 4. Een voorstel van burgemeester en wethouders naar aanlei ding van resolution van gedeputeerde statenin zake de over name in beheer en onderhoud van binnen deze gemeente gelegen kanalen. 5. Idem op de adressen van den directeur der en den boek houder aan de gemeentelijke gasfabriek om in hunne betrekkiug te worden herbenoemd zoomede tot wijziging van de verorde ning regelende den ranghet getalde bezoldigiug enz. van de ambtenaren voor de exploitatie der gasfabriek. 6. Idem tot wijziging van de verordeningregelende de brand weer. 7. Idem op het verzoek van J. Sprongsmaom eervol ontslag als hulponderwijzeres aan de 2e armenschool. De sub 27 vermelde stukken zijn ter inzage gelegd om in eene volgende vergadering te worden behandeld. 8. De rekening van de armenkamer over 1873. Ten fine van onderzoek en rapport in handen gesteld van de heeren Bruinsma, Jongsma en Dirks. 9. Een schrijven van den heer commissaris des konings hou dende mededeelingdat door hem aan den burgemeester dezer gemeente verlof tot afwezigheid is verleend voor den tijd van vier wekenin te gaan 1 Junij e. k. 10. Idem van burgemeester en weihouders, houdende kennis geving dat in hunne vergadering van gister de perceelen bouw terrein no. 53 54 en 55 provisioneel in koop zijn toegewezen aan C. F. Schwaner, timmerman alhier. De stukken, sub 9 en 10 vermeld, zijn voor notificatie aange nomen. III. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op den op- roepingbrief aangebragte punten 1. Commissoriaal rapport in zake de door gedeputeerde staten vast- gestelde verhooging van de jaarwedde der wethouders. Met uitzondering van die der heeren wethouders Bruinsma, Bloembergen en Rengers, welke zich buiten stemming hebben gehoudenwordt met algemeene stemmenovereenkomstig de conclusie van het rapport besloten Aan gedeputeerde staten te verzoekenmet wijziging in zoo verre van hunne resolutie van 25 February 1874 no. 18, alsnog onder 's konings goedkeuring te bepalendat de bij die resolu tie vastgestelde verhoogiüg van de jaarwedde der wethouders in deze gemeente worde gerekend op 1 Januarij 1874 te zijn inge gaan en hiertoe volgende missive vast te stellenmet uitnoodi- ging aan den voorzitter om die missive namens den raad aan gedeputeerde staten toe te zenden „In onze vergadering van 9 April jl. werd door onzen voor zitter aan den raad mededeeling gedaan van uwe door den ko ning goedgekeurde resolutie van 25 February 1874 no. 18, hou dende vaststelling van de jaarwedde der wethouders in deze ge meente op ƒ900 met ingang van 1 Januarij 1875. „Deze laatste toevoeging is door den raad met bevreemding vernomen. Immers, waar hij reeds in 1871 zich veroorloofde aan uw collegie liet verzoek te rigtenom hem in de gelegen heid te stellen zijn gevoelen mede te deelen over de jaarwedde van de wethouders, waar hij op 13 November 1873 besloot om tot verhooging van die jaarwedde eene poging bij uw col legie aan te wenden, waarvan de nu vastgestelde verhooging het gevolg is gewordendaar was de raad steeds ten volle over tuigd, dat met het oog op den immer uitzettenden omvang van de werkzaamheden aan het ambt van wethouder eener gemeente als Leeuwarden verbondende tot dusverre hiermede gepaarde jaarwedde geheel onvoldoende was en noodzakelijkmaar ook onverwijld behoorde te worden verhoogd. Dat aan dit gevoe len uwe resolutie geene volledige voldoening verschaft, is het 11

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 1