62
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 25 Junij 1874.
opmerking te verbinden deze namelijkdat het van zoo groot
belang is de uitgaven met de meeste juietheid te ramenopdat
eene overschrijding worde voorkomen vooral van die posten
welke zich nog al met eenige zekerheid doen ramen. Met deze
posten heeft hij inzonderheid die op het oog, welke onder het
bouwdepartement vallen. Is hij wel ingelicht dan gaat telken
jare een der opzigters alle gebouwen rond om na te gaan de
herstellingendie in het volgend jaar worden noodig geacht. En
wanneer nu die opgaven maar globaal zijn en bij de begrooting
niet al de noodzakelijke herstellingen zeer naauwkeurig wor
den opgegeven en dien overeenkomstig geraamddan ligt
het voor de handdat er meer zal moeten worden uitgege
ven dan er geraamd is. Wil men voor deze bewering het be
wijs men lette er slechts opdat de post voor onderhoud van
het gemeentehuis en de hoofdwacht wordt voorgedragen met
1200 te versterken. Nu is het mogelijk, dat met het oog op
het bezoek van Z. M. den koning eenige buitengewone herstel
lingen aan 't gemeentehuis zijn verrigtdoch in de toelichting
wordt daarvan met geen enkel woord gewaagd. Voorts wijst
spr. op den post „Onderhoud van wegen enz" hoofdstuk III
afd. Iart. 1waarvoor 8050 was geraamd en eene ver
sterking van 4500 wordt aangevraagd. Als oorzaak voor die
versterking wordt alleen aangevoerd het maken van een cement-
steenriool in 't Bagijnekloosterdoch dit zal zeker niet de eenige
reden zijn. En terwijl het bekend is, dat men in opzigt tot de
herstelling van straten in deze gemeente eene toekomst tegemoet
gaatwaarin voor dat onderwerp zeer belangrijke offers zullen
worden gevraagdkan spr. het niet goed rijmen dat daarvoor
in 1873 f 4500 meer noodig is geweest dan geraamd is. Met
het onderhoud van de bruggen doet hetzelfde verschijnsel zich
voor; daarvoor wordt bij eene raming van 3277 eene*verster
king van 1800 voorgesteld. Spr. wil echter erkennendat het
onderhoud van wegen en bruggen niet zoo naauwkeurig te ramen
ismaar met gebouwen is dat wel het geval. En ook voor deze
wordt vrij wat versterking aangevraagd. Zoo heeft men de
viechmarkt met 385 de gebouwen op het aschland met f 200,
(waarvan naar het schijnt de kosten van het verwen niet in de
begrooting zijn opgenomen)voorts de gebouwen voor armen-
inrigtingen met 1300 enz. enz.
Spr. maakt deze aanmerkingen nietals zoude hij de goed
keuring der aangeboden besluiten willen verhinderen maar meer
omterwijl de tijd nadertwaarin het begrootingwerk op nieuw
aan de orde komtde aandacht te vestigen op de wenschelijk-
heid vooral bij het bouwdepartement van de meest naauwkeurige
raming. Is er in 1873, vraagt spr., zooveel gewerkt, dat daar
aan de gevraagde versterking moet worden toegeschreven Hij
is geneigd dit te onderstellen wijl ook de posten voor schrijf-
loonen en bureaubehoeften aan het kantoor van den directeur
der gemeentewerken belangrijke versterking noodig blijken te
zijn. Dochhoe het ook zij het zal hem aangenaam zijn omtrent
de gemaakte opmerkingen eenige opheldering te ontvangen.
De heer van der Meulen wenscht gaarne van burgemees-
te vernemenof zijne opvatting juist is. Hij dan meent te heb
ben opgemerktdat hier diverse postenbehoorende tot de ge
wone uitgaven der gemeentezullen worden versterkt met een
bedrag van 31,202. 18 l/g uit een post voor een buitengewoon
werk het 6e gedeelte der werken tot uitbreiding van het be
bouwd gedeelte der gemeente. Nu meent spr. te wetendat
tegenover dien post overstaat als post van ontvangst of eene
geldleening df de opbrengst van verkochte bouwterreinen. Is
dit waar, dan zal een voor een buitengewoon werk aangewe
zen bedrag worden aangewend tot voorziening in uitgaven van
gewonen aard en dit komt spr. min wenschelijk voor.
De heer van Sloterdijck had tot op zekere hoogte soort
gelijke opmerking als de heer van der Meulen te maken. Er
wordt hier eene voor een buitengewoon werk bestemde uitgaaf
aangewend tot voorziening in uitgaven van gewonen aarden
zonder nu aanmerkingen te willen maken op de onderdeelen van
de voorstellen, die een noodzakelijk gevolg zijn van in 1873
gedane uitgaven acht spr. zich toch verpligt dit feit te releve
ren omdat daaruit blijkt hoe noodzakelijk het is de uitgaven
met meer juistheid te ramen. Slechts bij eene naauwkeurige
raming is men in staat de gewone uitgaven uit de gewone
middelen te bestrijden in het tegenovergesteld geval moet men
tot buitengewone middelen zijne toevlugt nemen. Spr. wenscht
eene vraag te doen in verband met de voorgestelde versterking
van den post voor grondbelasting met f 600deze namelijk of
het wel bekend isdat de koopers van bouwterreinen aan de
Willemskade over 1874 geen aanslagbiljet wegens de grondbe
lasting hebben ontvangen Waar de fout hiervan zit weet spr.
üietmaar het teit bestaatwant zijne informatiën zijn van
twee personen, wier koopacten reeds iu Mei 1873 gepasseerd en
dus al lang overgeschreven zijn. Hij maakt allerminst het be
stuur hiervan een grief, want hij is overtuigd, dat dit er geen
schuld aan heeftmaar hij zou meenen dat het de moeite wel
zou loonen indien eens een onderzoek werd ingesteld.
De heer Bloembergen zal trachten de door vorige sprekers
geopperde bedenkingen te beantwoorden en op te helderen. In
de eerste plaats heeft de heer Dirks gevraagd waaruit de over
te schrijven sommen zullen worden gevonden. Het antwoord
op die vraag ligt naar spr's. inzien reeds opgesloten in de op
merking vau den heer van der Meulen, daar deze er op gewe
zen heeft, dat het eerste ontwerpbesluit strekt om den post
voor onvoorziene uitgaven te versterken met ƒ87,000 uit den
post voor het 6e gedeelte der werken tot uitbreiding van de
gemeente. Spr. gelooft wel te doen door al dadelijkin ant
woord op de bedenkingen van de heeren van der Meulen en van
Sloterdijck, omtrent die afechrijving eenige opheldering te ge
ven. Wanneer er verhooging van posten moet plaats hebben
dan staan daartoe twee wegen openóf wijziging der begroo
ting, waarbij tegenover de hoogere uitgaaf een ontvangpost
wordt aangebragt, óf overschrijving van artikelen, die over
schotten opleverenop den post voor onvoorzienten einde dan
daaruit de artikelen te versterkenwaarop meer dan het ge
raamd bedrag moet worden uitgegeven. De eerste weg is na
tuurlijk de meest omslagtige, en bovendien is het ook meer
eigenaardig daartoe over te gaan in den loop van het maatschap
pelijk jaar waarover de begrooting looptdan wanneer dit reeds
verstreken is. In den regel wordt dan ook na het eindigen van
het jaar de tweede weg bewandeld, omdat men dan kan nagaan
welke artikelen overschotten zullen beschikbaar latendie op
het fonds voor onvoorziene uitgaaf kunnen worden overgeschre
ven. Dien weg heeft men ook nu kunnen inslaanwijl onder
scheidene posten zoowel van gewonen als buitengewonen aard
bleken hooger geraamd te zijn dan de uitgaven hebben bedra
gen. Bij onderzoek is gebleken dat op die posten betredende
de gewone uitgaven ongeveer 15,000 A ƒ16,000 is te vinden,
waarbij nog de artikels, die overschotten van 100 en minder
opleveren buiten berekening zijn gelaten. Had men nu van al
die pesten het beschikbaar overschot af en op hoofdstuk XI
over willen schrijven, dan zou men eene aanmerkelijke verande
ring in de cijfers van ettelijke posten der begrooting hebben
moeten aanbrengen. Daarom is het 't meest verkieslijk voorge
komen het gezamenlijk vereischt bedrag in eens af te schrijven
van den post voor het 6e gedeelte der werken tot uitbreiding
der gemeentewelke post daartoe ruimschoots gelegenheid aan
biedt. Nu zal men oppervlakkig beschouwdkunnen meenen
dat de som voor die werkenvoortgesproten óf uit eene geld-
leening óf uit de opbrengst van verkochte bouwterreinenalsnu
zal worden aangewend tot bestrijding van gewone uitgaven doch
dit is niet het geval. De som van uitgaven wordt in de begroo
ting met het afgeschreven bedrag verlaagd doch die der ont
vangsten blijft dezelfde, en wanneer nu daartegenover posten
van gewonen aard met minder dan het geraamd bedrag zullen
kunnen worden bestredendan zal dit tot resultaat hebbendat
uit die posten een saldo voortvloeit, dat kan worden aange-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 25 Junij 1874.
63
wcud tot verevening der uitgavendie in het nu loopend jaar
zullen moeten plaats vinden tot volvoering der buitengewone
werken ter bestrijding waarvan de afgeschreven som was uit
getrokken. Die verevening zal men kunnen tot stand brengen door
i'r den loop van dit dienstjaar te beschikken over een gedeelte van
het batig saldo der dienst 1873. Spr. wijst er op dat een gedeelte
der af te schrijven 37,000 te weten j 6949.53 strekken zal tot be
strijding van uitgaven die hare omschrijving niet op de begrooting
vindenalzoo voor uitgaven van buitengewonen aard. Er blijft
dus nagenoeg 30,000 voor gewone uitgaven over. Daar staat
tegenover dat, gelijk gezegd^ op onderscheidene posten 15
A 16,000 beschikbaar is; maar men vergete bovendien niet,
dat bij de wijziging der begrootiDg in 1873 moest worden
voorzien in eene buitengewone uitgaaf van ƒ18,000, een ge
volg van het verblijf van Z. M. den koning in deze gemeente.
Mede werd bij gemelde wijziging nog/SQOO voor onderscheidene
buitengewone werken op de begrooting aangebragt, op welke
Diet gerekend was. Men heeft dus aan den eenen kant een over
schot van 15 a 16,000 en eene verhooging van uitgaven, zon
der dat er een ontvangpost tegenover werd gesteld van 16,000,
alzoo te zamen 31 A ƒ82,000. In werkelijkheid, wanneer men
laatstbedoelde uitgaven aanmerkt als bestemd om uit buitenge
wone middelen te moeten worden bestredenkomt men tot het
resultaatdat het overschot op andere posten ruimschoots op
weegt tegen het bedrag, dat van den post voor het 6e gedeelte
der werken tot uitbreiding der gemeente wordt afgeschreven op
het artikel voor onvoorziene uitgaaf, om van daar te worden
overgeschreven op posten van gewone uitgaaf. Spr. vertrouwt
dat men bij dc rekening een voldoend saldo zal verkrijgentot
verevening der kosten van die buitengewone werken waarvoor
de middelen zijn beschikbaar gesteldmaar die nog niet zijn af-
geloopen.
De heer Dirks heeft verder eene opmerking gemaakt in be
trekking tot de uitgaaf voor het maken van alphabetische regis
ters op de notulenboeken. Gelijk door dieD spr. teregt is opge
merkt, is in 1873 tot dat einde ƒ334.50 uitgegeven; daarmede
'u nu ook het werk afgeloopen in zooverre Damelijkdat thans
de boeken van 1800 af tot heden toe bewerkt zijn. Zooals de
vergadering zich zal herinneren, is men met de laatste jaren be
gonnen. Indien het nuttig en noodzakelijk wordt geachtop ge
lijke wijze verder dan tot het jaar 1800 terug te gaan dan zal
er eene aanvraag komen om daarvoor gelden beschikbaar te
stclleD.
Wat betreft de versterking van den post voor de schietbaan
moet spr. «pmerkendat de aangewende kosten destijds zijn
aangemerkt als vereischt voor het onderhoud der baan. Spr. wil
aannemendat dat ook gestrekt heeft tot verbeteringtot aan
vulling van hetgeen nog aan de baan ODtbrakmaar destijds be
schouwde men het als te vallenonder de termen van onder
houd 't welk ingevolge contract ten laste der gemeente komt.
Toen men evenwel later tot de wetenschap kwamdat aan de
baanwegens hare onvolmaaktheidbelangrijke verbeteringen
moesten worden aangebragttoen heeft men op grond van het
feitdat die onvolmaaktheid moest worden geweten aan het van
wege het departement van oorlog verstrekt plandemarches
aangewend die tengevolge hebben gehaddat 2'3 gedeelte der
kosten voor rekening van het rijk zijn genomen.
In opzigt tot de versterking van den post voor onderhoud van
de waag met 325 kan spr. verwijzen naar de deswege gegeven
toelichtingdat die verhooging een gevoTg is van verbeteringen,
aangebragt in het belang van den verkoop van boter door com
missarissen van de le afdeeling der maatschappij van landbouw.
De zaak is dezedat genoemde commissarissen eene eigenaar
dige manier van verkoop der boter hebben georganiseerdten
welken einde ze eene afzonderlijke plaats behoefdenwaar de
ter hunner dispositie gestelde boter kan worden zamengebragt
om dan op een bepaald uurachtervolgelijk bij kleine partijen
te worden geveild. Daarvoor nu was ruimte noodig en werd de
luifel vergroot, eene vergrooting die aanvankelijk doel heeft ge
troffen en deu wensch der maatschappij heeft bevredigd.
De heer Dirks vroeg verder nog opheldering omtrent de ver
hooging van den post van onderhoud en schoonhouden van school
lokalen. Hieromtrent is spr. voor het oogenblik niet in staaf
met juistheid en in bijzonderheden aan tc wijzenaan welke
oorzaken bewuste vermeerdei.ng is toe te schrijven. Toch wil
hij er op wijzen, dat in 1873 twee hulplokalen zijn in dienst
gesteld waarvan natuurlijk kosten van onderhoud en schoonhou
den het gevolg zijn geweest.
In betrekking tot het gemeentehuis heeft de heeft Dirks zeker
voorbijgeziendat in de toelichting is gewezen op den aanbouw
van bewaarplaatsen voor arrestanten. Men is daartoe overge
gaan dewijl het wachtlokaal der politie van onder den Nieuwe-
toren naar achter de Hoofdwacht is verplaatst en het bezwaar
lijk scheen bij die verplaatsing de bewaarplaats voor arrestanten
onder den Nieuwetoren te doen blijven. Bovendien rekende men
de lokaliteit in den kelder onder het gemeentehuis voor dat doel
minder geschikt. Overigens heeft ook de komst van Z. M. den
koning aauleiding gegeven tot het doen van eenige herstellingen,
waarvan de noodzakelijkheid niet was voorzien. Diezelfde om
standigheid heeft ook 'het hare bijgedragen tot verhooging van
de uitgaven voor het onderhoud van straten en wegen. Met het
oog daarop heeft men hier en daar eenige voorzieningen getrof
fen en herstellingen aangebragt. Het is spr. echter onmogelijk
in bijzonderheden aan te wijzen waarin de werken hebben be
staan welke tot die hoogere uitgaaf hebben geleid. Dat het riool
in het Bagijneklooster en de bevloering aldaar belangrijke uitga
ven heeft gevorderdzal wel geen betoog behoeven. Daarmede
is intusschen ook eene belangrijke verbetering tot stand geko
men. Overigens kan spr. verzekerendat in het jongst verloo-
pen jaar iu het oogvallend veel is gewerkt; er deden zich vele
werkzaamheden voor en op de bevordering daarvan is steeds
aangedrongen. Ook hieraan is het zeker toe te schrijvendat
de posten voor schrijfloonen en bureaukosten aan het bureau van
den directeur der gemeentewerken versterking behoeven.
Voor 't overige kan spr. verzekeren dat ook het eollegie de
bedenking deelt tegen de aanmerkelijke verhooging van zoovele
posten. Ook hij acht het zeer wenschelijk, dat de raming zoo
worde gemaakt, dat men niet genoodzaakt zij tot eene verhooging te
komen. Maar hij heeft reden te verwachten dat, voor zoover dit be
trekking heeft op uitgaven voor bouwzaken, men weldra in een bete
ren toestand zal geraken, nu de plannen tot uitbreiding en organisa
tie van het personeel der architectuur zijn verwezenlijkt. Deze
omstandigheid geeft grond, om te vertrouwen, dat nu voortaan
de raming met meer naauwkeurigheid zal kunneu worden op
gemaakt en dat men voor het opmaken der begrooting, zoo
juist mogelijk zal nagaan welke onderhouds werken moeten plaats
vinden. Ook kan nu worden verwacht, dat de directeur dei-
gemeentewerken wanneer hij voorziet dat een werk meer zal
kosten dan er voor geraamd isdaarvan het eollegie tijdig zal
in kennis stellen want voegt spr. er bij voor het eollegie
is het onmogelijk alles te controleren en bij de uitvoering van
werkende omstandigheden te voorzien die eene grootere uit
gaaf noodig en onvermijdelijk doen zijn. Spr. aarzelt niet dc
verklaring af te leggen dat het eollegie met zorg zal medewer
ken om dergelijke overschrijding van geraamde sommenals
waarvan sprake was, in de toekomst te voorkomen en zooveel
mogelijk eene juiste raming der uitgaven te bevorderen. Hier
mede 'gelooft hij de heeren Dh-ks en van der Meulen te hebben
beantwoord. Een enkel woord zij hem nog vergund naar aan
leiding van de opmerking van den heer van Sloterdijckdat de
koopers van bouwterrein aan de "Willemskade over 1874 geen
aanslagbillet wegen3 de grondbelasting hebben ontvangen. Spr.
weet niet waaraan deze omissie is toe te schrijven. Kan het
ook zijn, dat de koopacten der terreinen, ofschoon ze reeds in het
eerste gedeelte des jaars aangevraagd werden eerst in het. na
jaar -rijn geperfectecrd en a!z™> niet tijdig g^no^g om dö grond-